Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

1. Dogma tegenover de god in de mens

Bewoners van de eeuwigheid

De mens is van nature religieus, dat weten we. Ieder mens, zelfs de minst ontwikkelde, voelt zich aangetrokken tot religie, omdat allen zijn voortgekomen uit een goddelijke bron. Hoe de ziel, of zelfs het leven van een mens er ook voor staat, de god in hem sluimert nog. Deze fundamentele kennis dat de mens in wezen goddelijk is, kan alle problemen oplossen die ons of onze voorvaderen hebben gekweld; ze kan de mensheid verheffen uit alle wanhoop en beperkingen. De gedachte die daarbij onmiddellijk opkomt is dat wijzelf aan onze evolutie vorm en richting kunnen geven, dat onze verlossing alleen uit onszelf en door onze eigen inspanning kan komen. Men hoeft maar zijn eigen hogere natuur op te roepen, de rijkdommen van de god in zijn eigen wezen te zien en te herkennen, en het antwoord komt even zeker als dat de zon morgen zal opkomen. Is er niet gezegd dat het koninkrijk der hemelen in onszelf moet worden gezocht?

We zijn op zoek naar wonderen: de ziel is nieuwsgierig en neigt naar wat onbekend en veraf is en daarom richten we onze gedachten en verwachtingen op verre gebieden, een punt in de ruimte, voorbij de sterren. Maar mensen worden niet tot hun hoogste plicht gebracht door datgene wat in hen deze hang naar het wonderbaarlijke opwekt. Was het niet in het hart, in de binnenkamers van het hart – daar en alleen daar – dat het koninkrijk der hemelen kon worden ontdekt?

Vaste gebruiken, geloofsartikelen en dogma’s kunnen het innerlijke licht alleen verduisteren. Zolang de ziel daardoor wordt geleid – hoe hoog de beginselen ook mogen zijn waarvan ze ons willen doordringen – zolang zal ze tenminste de helft van wat de zin van het leven is niet zien, en zal ze met halve waarheden worden afgescheept en doof blijven voor de innerlijke stem. Er kan in het leven dan geen werkelijk geluk, geen inspiratie zijn; de ziel zal als een eenzame zwerver blijven proberen het denken tot groei en het leven tot waardiger karakternormen te stimuleren. Ze zal blijven proberen het bewuste zelf, de hele persoonlijkheid, te doordringen met de volheid en grootsheid van haar kracht – het zal tevergeefs zijn. Dat is de reden waarom de mensheid nu deze zeeën van onrust binnendrijft, waarom de schaduwen ons overweldigen en onze blik er niet doorheen kan zien: we begrijpen onszelf niet.

En nu worden alle verouderde theorieën verworpen; gebruiken en geloofsovertuigingen worden opzijgezet. Er is nu in de wereld een kracht aan het werk die ons dwingt de armoede van ons religieuze leven en denken in te zien. Voor de wereldoorlog [1914-1918] was een groot deel van de mensheid half in slaap. Zij die een dogmatisch geloof aanhingen, waren voldaan en tevreden met hun godsdienst, maar nu maakt zich van de mens overal een nieuwe onrust meester: het geloof dat eens zo duurzaam scheen, heeft nu niet meer zo’n absolute macht. Dogma’s en geloofsartikelen sterven langzaam uit, en er is zo’n teruggang in het kerkbezoek dat de geestelijkheid overal verontrust is. Waarom? Omdat de mensheid snakt naar het brood des levens en geen genoegen meer kan nemen met het armzalige kaf dat haar eeuwenlang werd toebedeeld.

We zijn inderdaad in diepste wezen goddelijk, geboren om ons te ontwikkelen. Daarom zijn we hier en niet om gelaten onder een last van dwalingen gebukt te gaan. De mogelijkheden van de menselijke natuur zijn niet beperkt en het is niet moeilijk de waarheid te ontdekken als we er maar onbevooroordeeld naar zoeken. Maar we moeten geen vooropgezette meningen hebben, we moeten niet geloven in een persoonlijke God, of aannemen dat we slechts één leven op aarde hebben, want zulke ideeën verlammen het denken en kunnen alleen angst en onrust opwekken. Om dat oneindige in onszelf te vinden moeten we op de juiste manier beginnen te zoeken door ons denken te bevrijden van al die herinneringen die ons eeuwig ervan zouden weerhouden ons doel te bereiken.

Ware religie kan alleen functioneren door middel van onze innerlijke natuur: alleen daardoor kunnen we ons bewust worden van de relatie tussen de ene en de andere mens, tussen de mens en het heelal, tussen de mens en de godheid. Daarom zal hij die wijs is zijn denken bevrijden van dogma’s en de kracht van de ziel over zich laten uitstromen zoals golven over het strand spoelen: opdat hij, de blik gericht op het innerlijke leven, de innerlijke schoonheid ziet van de dingen zoals ze zijn; dat hij ziet dat de ziel even natuurlijk groeit en zich ontwikkelt als de bloemen; dat het innerlijke leven van de mensheid, waaraan we al onze verwachtingen, aspiraties en idealen ontlenen, zich door hem op even simpele en volmaakte wijze tot uitdrukking brengt als de schoonheid van een roos zich uitdrukt in zijn vorm, kleur en geur.

Want wij zijn hier als krijgers van de universele wet om de verheven strijd te voeren voor het zich geestelijk manifesteren van de mens, opdat deze duistere dingen die de ziel belagen uiteen zullen worden gedreven door de zon die alle dingen opheldert: door het licht van de ziel, het licht van het hogere zelf, de eeuwige, geestelijke glans van de innerlijke god van de mens zelf. Wat wij van de mensheid zien, zelfs op haar best, is slechts de schaduw van de werkelijkheid die, ongemanifesteerd, er steeds naar streeft zich te manifesteren en dit is het hogere, onsterfelijke deel van de mens.

Het leven is een wetenschappelijk probleem en moet wetenschappelijk worden benaderd. We kunnen geen verkeerde en nutteloze opvattingen met ons meedragen en tegelijk ons leven tot een succes maken, want ergens onderweg zullen onze voeten erin verstrikt raken, zullen we struikelen en opnieuw moeten beginnen. We zullen allen het punt bereiken waarop de wet en het leven zelfverloochening van ons vragen, die dan niet langer kan worden uitgesteld. Wat we dan nodig hebben is een ruim terrein om de dwaze en te veel gekoesterde dwaalbegrippen die ons pad blokkeerden te begraven. Dat bedoelde Jezus toen hij zei dat een mens het koninkrijk der hemelen niet kan binnengaan vóór hij is geworden als een klein kind. Het betekent het schoonmaken van ons mentale huis – het voorbereiden van het denken op een grotere visie en grotere vermogens.

Waar op die manier met vooroordelen en met misvattingen die ons jarenlang hebben bezwaard wordt afgerekend, zal ongetwijfeld nieuw leven de ziel binnenstromen als muziek uit de hemelwereld. Er zal universele harmonie in ons leven komen: we zullen stralender gebieden van denken en streven binnengaan en een doel voor ons zien, grootser dan waarvan we ooit hebben gedroomd; die kennis versterkt ons en verschaft een stevige basis waarop we ons leven en ons denken kunnen bouwen.

Een nieuw besef van verantwoordelijkheid daagt, omdat we de grootsheid van het leven aanvoelen; de wil wordt gericht op evolutie van het zelf, en we weten dat het leven eeuwig is en naar onze wil kan worden gevormd. Het krijgt de vorm die wij wensen – en dat geldt niet alleen voor ons eigen leven. Op dit pad neemt een mens zijn medemensen met zich mee; hij kan het niet alleen bereizen. Hij is rusteloos en ongelukkig tenzij hij zich ervan bewust is dat hij de hele mensheid dient. Hij weet dat het leven en het heelal niet voor de enkeling, niet voor hemzelf, maar voor de mensheid bestaan; dat er in werkelijkheid geen afgescheidenheid is, dat hij innerlijk in geen enkel opzicht losstaat van de mensheid; dat men alleen in de uiterlijke aspecten van het leven een afgescheiden bestaan en deze vele verschillen van denken en groei en voelen kan vinden. Hij heeft een innerlijk besef van eenheid verworven: hij is tot die diepe kennis gekomen die hoort bij de hogere bewustzijnstoestanden. Hij ziet de natuur vanuit een nieuw gezichtspunt. Hij ziet dat de uitgestrektheid van haar bestaan, de combinatie van en wisselwerking tussen haar krachten alle neigen tot een grootse eenheid en dat, al kan er uiterlijk gebrek aan overeenstemming bestaan en veel dat hij niet begrijpt, er een onderstroom is die geheel en al naar een machtige muziek en harmonie voert. Want het heelal komt, evenals de menselijke ziel, voort uit de centrale bron van het bestaan.

Voortdurend krijgt hij nieuwe en grootsere ideeën over het leven en over plichtsbetrachting. Hij laat het aan dogmatici over om te denken dat hij alles heeft gedaan wat hij kon. Wat hemzelf betreft, hij voelt dat alles wat hij ooit heeft gedaan minder dan goed werd gedaan, omdat hij het niet met volledig begrip deed. Hij vindt dat hij altijd is tekortgeschoten en veel minder heeft gedaan dan genoeg, omdat hij geen inzicht had. Hij laat het aan de dogmatici over te menen dat hem in de hemel een beloning wacht en dat hem in een andere wereld na de dood rust en zelfvoldoening ten deel zal vallen. Hij zou geen vrede kunnen hebben met zichzelf of met gelukzaligheid: hij zou niet tevreden kunnen zijn, al zag hij niets dan geluk en nooit ziekte of dood, zolang één mens nog lijdt of in het duister verkeert.

Want in dat innerlijke bewustzijn, waaraan we allen deelhebben, klinkt een niet tot zwijgen te brengen stem die ons roept hulp te bieden. En al is die misschien niet hoorbaar in ons hoofd en ons hart omdat we in het duister verkeren, en al denken we voldaan te zijn omdat onze ogen zijn gericht op de objectief waarneembare wereld, toch is het volstrekt onmogelijk dat een deel van de mensheid veilig is, vredig en vrij van zorgen, terwijl een ander deel in gevaar of onderdrukking verkeert, want we zijn innerlijk en in werkelijkheid één.

Dit alles weet hij – dat het leven heilig en de verantwoordelijkheid van de mens oneindig is, en dat ieder moment van de tijd oneindig kostbaar is. Alle twijfel en pessimisme hebben hem verlaten; hij bewandelt het edele pad, zeker van zijn positie. Zijn liefde voor de mensheid – voor dit hele levende heelal – groeit met het toenemen van zijn plichtsgevoel: hij ziet dat er elke dag steeds meer te doen en te denken valt, als het gaat om dienen. Hij wordt zich steeds meer bewust van het hogere en universele zelf in hem dat hij te allen tijde volledig moet dienen en dat eeuwig de hoogste plichtsvervulling vraagt.

Zijn lichaam is voor hem slechts iets geworden waarin hij leeft. Hij ziet zichzelf op dit gebied als deel van het grote levensplan; hij is hier om de goddelijke doeleinden daarvan ten uitvoer te brengen die zich voortdurend aan zijn geest opdringen en zijn groei bevorderen naar het type van de volmaakte mens die komen gaat. Hij heeft daarom zijn fysieke leven tot volmaaktheid gebracht, heeft zowel aan zijn lichamelijke als aan zijn mentale zuivering gewerkt. Zijn wijzen van denken en beschouwen doordringen zijn hele wezen en zijn begonnen het nieuwe type mens voort te brengen, dat op geen andere wijze kan ontstaan. De ziel beheerst het lichaam en schept zich een wonderlijke, schitterende bestemming die ons begrip te boven gaat.


De goden wachten op ons, blz. 18-26

© 2000 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag