45. Een ongepubliceerde toespraak van de Boeddha
[‘An unpublished discourse of Buddha’, SD 3:393-5; CW 14:408-10]
(Deze staat in het tweede boek met toelichtingen en is gericht aan de arhats.)
De Albarmhartige zei: Gezegend zijn jullie, o bhikshu’s, gelukkig zijn jullie die het mysterie van het zijn en het niet-zijn hebben begrepen dat in de sbas pa dharma [geheime leer] is uitgelegd, en aan laatstgenoemde de voorkeur hebben gegeven, want jullie zijn werkelijk mijn arhats. . . . De olifant, die zijn gestalte in het meer weerspiegeld ziet, ernaar kijkt en dan weggaat, omdat hij het voor het echte lichaam van een andere olifant aanziet, is wijzer dan iemand die zijn gezicht in de stroom ziet, ernaar kijkt, en zegt, ‘Hier ben ik . . . ik ben ik’, want het ‘ik’, zijn zelf, verkeert niet in de wereld van de twaalf nidana’s en veranderlijkheid, maar in die van niet-zijn, de enige wereld die buiten de verlokkingen van maya staat. . . .
Alleen dat wat noch oorzaak noch maker heeft, wat op zichzelf bestaat, eeuwig is, en ver buiten het bereik van veranderlijkheid staat, is het ware ‘ik’ [ego], het zelf van het heelal. Het heelal, nam mkha’, zegt: ‘Ik ben de wereld van sems-chan [bezielde wezens]’;1 de vier illusies lachen en antwoorden: ‘Inderdaad.’ Maar een echte wijze weet dat de mens, of het heelal waar hij als een voorbijgaande schaduw doorheen schiet, net zomin de echte mens of het echte heelal is als dat de dauwdruppel die een vonk van de ochtendzon weerkaatst de zon is. . . . Er zijn drie dingen, bhikshu’s, die altijd hetzelfde blijven, die nooit verandering of wijziging kunnen ondergaan: dit zijn de wet, nirvana, en ruimte,2 en die drie zijn één, want de eerste twee bevinden zich binnen de laatste, en die laatste is een maya zolang de mens binnen de draaikolk van het zinnelijke bestaan blijft.
Men hoeft zijn vergankelijke lichaam niet te laten sterven om aan de greep van wellust en andere begeerten te ontkomen. De arhat die de zeven verborgen voorschriften van de sbas pa dharma volgt, kan een dvangs-ma en lha worden.3 Hij kan de ‘heilige stem’ van . . . [Kuan-yin]4 horen, en ontdekt misschien dat hij in het stille domein van zijn samgharama5 één is geworden met Amitabha Boeddha6. Geconcentreerd in anuttara samyak sambodhi7, kan hij alle zes werelden van vorm (rupaloka) doorlopen en de eerste drie arupa-werelden betreden.8 . . . Hij die naar mijn geheime wet luistert, die aan mijn uitverkoren arhats is bekendgemaakt, zal met behulp daarvan kennis van het zelf verwerven, en zo de volmaking bereiken.
Door hun volkomen onjuiste opvattingen over het oosterse denken en hun onbekendheid met het bestaan van een esoterische sleutel tot de uiterlijke boeddhistische formuleringen, hebben Burnouf en andere grote geleerden op basis van uitspraken zoals ‘mijn lichaam is niet een lichaam’ en ‘ikzelf ben niet mijn zelf’ – die ook door de volgelingen van de Vedanta worden gedaan – geconcludeerd dat de oosterse psychologie volledig op vergankelijkheid is gebaseerd. Cousin bijvoorbeeld, die over dit onderwerp spreekt, komt met de volgende twee stellingen om op gezag van Burnouf te bewijzen dat het boeddhisme, in tegenstelling tot het brahmanisme, het eeuwig voortbestaan van het denkbeginsel verwerpt. Deze luiden:
1. Het denken of de geest9 – dit vermogen is namelijk niet van de persoon te scheiden – is alleen actief tijdens de gewaarwording en overleeft haar niet.
2. De geest kan geen vat op zichzelf krijgen, en door de aandacht op zichzelf te vestigen, komt hij alleen maar tot de overtuiging van zijn onmacht om zichzelf als iets anders te zien dan opeenvolgende en voorbijgaande gewaarwordingen.10
Dit alles heeft betrekking op de belichaamde geest, niet op het bevrijde spirituele zelf waarop maya geen vat meer heeft. Geest is geen lichaam; daarom hebben de oriëntalisten er ‘niemand’ en ‘niets’ van gemaakt. Daarmee zeggen ze dat boeddhisten nihilisten zijn, en dat volgelingen van de Vedanta aanhangers zijn van een geloof waarin de ‘onpersoonlijke [god] een mythe blijkt te zijn’; hun doel wordt omschreven als
Het volledig uitschakelen van alle spirituele, verstandelijke, en lichamelijke krachten door op te gaan in het onpersoonlijke.11
Noten
- Het heelal van Brahma (sems chan nam mkha’) is universele illusie, of onze wereld van verschijnselen.
- Akasa. Het is bijna onmogelijk om het mystieke woord ‘tho og’ met een ander woord dan ‘ruimte’ te vertalen, en toch kan geen ander woord, tenzij men doelbewust een nieuwe term bedenkt, het voor een occultist beter weergeven. De term ‘aditi’ wordt ook met ‘ruimte’ vertaald, en daarin schuilt een wereld van betekenis.
- Dvangs-ma, een gezuiverde ziel, en lha, een bevrijde geest in een levend lichaam; een adept of arhat. Volgens de volksoverlevering in Tibet is een lha een geest zonder lichaam, iets wat lijkt op de Birmese nat – maar dan hoger.
- Kuan-yin is een synoniem, want in het origineel wordt een andere term gebruikt, maar de betekenis is dezelfde. Het is de goddelijke stem van het zelf, of de ‘geest-stem’ in de mens, en hetzelfde als Vachisvara (de ‘stem-godheid’) van de brahmanen. In China hebben de boeddhistische ritualisten de betekenis ervan verlaagd door deze te antropomorfiseren tot een godin met dezelfde naam, met duizend handen en ogen, en ze noemen deze bodhisattva Kuan-shih-yin. Ze is de boeddhistische ‘daimon’-stem van Socrates.
- Samgharama is het heilige der heiligen van een asceet, een grot of een andere plaats die hij voor zijn meditatie uitkiest.
- Amitabha Boeddha is in dit verband het ‘grenzeloze licht’ waarmee dingen van de subjectieve wereld worden waargenomen.
- Esoterisch ‘het grenzeloos barmhartige en verlichte hart’, een benaming voor de ‘volmaakten’, de jivanmukta’s, als groep.
- Deze zes werelden – zeven bij ons – zijn de werelden van nats of geesten bij de Birmese boeddhisten, en de zeven hogere werelden van de Vedanta.
- Twee dingen die totaal van elkaar verschillen. Alleen op dit stoffelijke gebied ‘is het vermogen niet van de persoon te scheiden’; een gedachte die door onze fysieke hersenen wordt voortgebracht en zich niet tegelijkertijd op de spirituele tegenhanger heeft afgedrukt, hetzij door atrofie van laatstgenoemde of door de intrinsieke zwakte van die gedachte, kan ons lichaam nooit overleven; zoveel is zeker.
- Victor Cousin, Course of the History of Modern Philosophy, 1854, deel 1, blz. 374vn.
- A Manual of Hindu Pantheism: The Vedanta Sara, vert. majoor G.A. Jacob, 1881, blz. 123.