44. ‘Reïncarnaties’ van Boeddha
[‘‘Reincarnations’ of Buddha’, SD 3:386-92; CW 14:400-7]
Elke paragraaf in het hoofdstuk over ‘de bzhin gshegs pa’1 (Tathagata) in de toelichtingen vertegenwoordigt een jaar van het leven van die grote filosoof, en betreft zowel zijn werk in het openbaar als in kleine kring, waarbij die twee tegenover elkaar worden gesteld en toegelicht. Het laat zien dat de wijze het boeddhaschap bereikte na een lange weg van studie, meditatie, en inwijding, die iedere adept moet afleggen, en waarbij geen enkele sport op de ladder naar het zware ‘pad van volmaking’ wordt overgeslagen. De bodhisattva werd door persoonlijke inspanning en verdienste een boeddha en een nirvani, nadat hij net als elke andere neofiet alle ontberingen had moeten doorstaan – en niet, zoals sommigen denken, op grond van een goddelijke afkomst.
Dat hij nirvana bereikte terwijl hij nog in het lichaam was en op deze aarde leefde, was te danken aan het feit dat hij in vorige levens ver was gevorderd op het ‘pad van dzyan’ (kennis, wijsheid). Spirituele of verstandelijke gaven en abstracte kennis volgen een ingewijde naar zijn nieuwe leven, maar uitzonderlijke vermogens moet hij opnieuw verwerven, waarbij hij alle opeenvolgende stadia moet doorlopen. Hij moet rin chen sna bdun (‘de zeven kostbare gaven’)2 één voor één verwerven. Tijdens de periode van meditatie mogen zijn gedachten niet uitgaan naar de wereldse verschijnselen van het fysieke gebied. Zhi gnas lhag mthong (Sanskriet: samatha-vipasyana, abstracte religieuze meditatie) zal, onafhankelijk van zijn persoonlijkheid, heel verbazingwekkende vermogens in hem ontwikkelen.
Als de vier graden van contemplatie, of bsam gtan (Sanskriet: dhyana), eenmaal zijn verworven, wordt alles gemakkelijk. Zodra de mens zich namelijk volledig van het idee van een persoonlijkheid heeft bevrijd, en zijn zelf laat opgaan in het universele zelf, en hij als het ware de stalen balk wordt waarop de eigenschappen van de magneet (adi-boeddha, of anima mundi) worden overgebracht, ontwaken er krachten in hem die tot nu toe sluimerden, worden er mysteries van de onzichtbare natuur onthuld, en wordt hij een mthong lam pa (een ziener), en dan een dhyani-boeddha. Elke gzungs (dharani, een mystiek woord of mantra) van de lokottaradharma (de hoogste wereld van oorzaken) zal hem bekend zijn.
Na zijn uiterlijke dood, 20 jaar later, weigerde Tathagata paranirvana3, uit grote liefde en mededogen voor de dwalende en onwetende mensheid, opdat hij de mensen zou kunnen blijven helpen.
Een toelichting zegt:
Na het pad van bevrijding [thar pa’i lam] van transmigratie te hebben bereikt, kan hij tulpa4 niet langer tot stand brengen, want als hij een paranirvani wordt, betekent dat dat de cyclus van de zevenvoudige sku gsum5 is voltooid. Hij heeft zijn geleende Dorjesempa [Vajrasattva] laten opgaan in het universele en is er één mee geworden.
Vajradhara (Tibetaans: Dorjechang en Dorjedzin), ook Vajrasattva (Dorjesempa), is de leider of het hoofd van alle dhyani-chohans of dhyani-boeddha’s, de hoogste, de allerhoogste boeddha; persoonlijk, maar nooit objectief gemanifesteerd; de ‘hoogste overwinnaar’, de ‘Heer van alle mysteriën’, de ‘Ene zonder begin of einde’ – kortom de logos van het boeddhisme. Als Vajrasattva is hij eenvoudig de gtso bo (het hoofd) van de dhyani-boeddha’s of dhyani-chohans, en het hoogste intellect in de tweede wereld; terwijl hij als Vajradhara (Dorjechang) alles is wat hierboven werd opgesomd.
‘Deze twee zijn één, en toch twee’, en boven hen staat ‘Chang, de hoogste ongemanifesteerde en universele wijsheid die geen naam heeft’. Als twee in één is hij (zijn ze) de macht die het kwaad vanaf het begin heeft bedwongen en overwonnen, waardoor het alleen kon heersen over personen op aarde die het omarmen, en geen macht heeft over mensen die het verachten en haten. Esoterisch is de allegorie gemakkelijk te begrijpen; exoterisch is Vajradhara (Vajrasattva) de god aan wie alle boze geesten plechtig hebben beloofd dat ze de verspreiding van de Goede Wet (boeddhisme) niet zouden belemmeren, en voor wie alle demonen beven.
Daarom zeggen we dat deze twee figuren in het canonieke en dogmatische Tibetaanse boeddhisme dezelfde rol hebben als Jehovah en de aartsengel Michaël, de metatron van de joodse kabbalisten. Dit kan gemakkelijk worden aangetoond. Michaël is ‘de engel van het aangezicht van God’, of hij die zijn meester vertegenwoordigt. ‘Mijn aangezicht zal met u meegaan’ (in het Engels, ‘tegenwoordigheid’), voor de Israëlieten uit, zegt God tot Mozes (Exodus 33:14). ‘De engel van mijn tegenwoordigheid’ (Hebreeuws: ‘van mijn aangezicht’) (Jesaja 63:9), enz. De rooms-katholieken vereenzelvigen Christus met Michaël, die mystiek gezien ook zijn fravashi of aangezicht is. Dit is precies de positie van Vajradhara of Vajrasattva in het noordelijk boeddhisme. Laatstgenoemde wordt namelijk, in zijn hoger zelf als Vajradhara (Dorje chang), nooit geopenbaard, behalve aan de zeven dhyani-chohans, de oorspronkelijke bouwers. Esoterisch is hij de geest van de ‘zeven’, hun zevende beginsel, of atman. Exoterisch kan men een groot aantal legenden vinden in het Kalachakra, het belangrijkste werk in de Kiu (rgyud)-afdeling van de Kanjur, de afdeling over mystieke kennis.
Dorjechang/Vajradhara (wijsheid) zou in de tweede arupa-wereld leven, wat hem in verband brengt met metatron, die in de tweede of briatische wereld van zuivere geesten verblijft; en die engel noemen de kabbalisten El-Shaddai, de almachtige en machtige. Metatron is in het Grieks ἄγγελος (boodschapper), of de grote leraar. Michaël vecht tegen Satan, de draak, en overwint hem en zijn engelen. Vajrasattva, die één is met Vajrapani, de bedwinger van de boze geesten, overwint Rahu, de grote draak die voortdurend probeert de zon en de maan te verslinden (verduisteringen). De ‘oorlog in de hemel’ in de christelijke legende is gebaseerd op de kwade engelen die de geheimen (magische wijsheid) van de goeden (Henoch) en het mysterie van de ‘boom van het leven’ hadden ontdekt.
Iemand hoeft slechts de exoterische verslagen over de hindoeïstische en boeddhistische pantheons te lezen – de boeddhistische zijn ontleend aan de hindoeïstische – om te ontdekken dat beide op dezelfde oorspronkelijke, oeroude allegorie van de geheime leer berusten. In de exoterische teksten (van de hindoes en boeddhisten) karnen de goden de oceaan om het levenswater – amrita – of het elixer van kennis, eraan te onttrekken. In beide steelt de draak iets hiervan en wordt uit de hemel verbannen door Vishnu, of Vajradhara, of de oppergod, wat zijn naam ook is. We zien hetzelfde in het boek Henoch, en het is dichterlijk weergegeven in de Openbaring van Johannes. En nu is de allegorie, met al zijn fantasierijke omlijsting, een dogma geworden!
Zoals later zal worden vermeld, bevatten de Tibetaanse lamakloosters veel geheime en deels geheime boeken waarin het leven van grote wijzen uitvoerig wordt beschreven. Veel uitspraken daarin wekken met opzet verwarring, en in andere gevallen raakt de lezer verbijsterd, tenzij hij de aanwijzing krijgt dat voor veel personen die dezelfde leer volgen één naam wordt gebruikt. Er is dus een opeenvolging van ‘levende boeddha’s’, en de titel boeddha wordt aan leraar na leraar gegeven. Emil Schlagintweit schrijft:
Bij elke menselijke boeddha hoort een dhyani-boeddha en een dhyani-bodhisattva, en het onbeperkte aantal van eerstgenoemden betekent dus een eveneens onbeperkt aantal van laatstgenoemden.6
Er wordt beweerd dat Sankaracharya op 33-jarige leeftijd zijn sterfelijke lichaam moe was, ‘het aflegde’ in de grot die hij was binnengegaan, en dat de bodhisattva, die diende als zijn lagere persoonlijkheid, werd bevrijd
en de last droeg van een zonde die hij niet had begaan.
Daaraan wordt toegevoegd:
Op de leeftijd dat men zijn uiterlijke lichaam vrijwillig aflegt, op die leeftijd zal men in zijn volgende leven tegen zijn wil een gewelddadige dood moeten sterven.
Karma kon geen vat hebben op ‘Mahasankara’ (zoals Sankara in het geheime boek wordt genoemd), omdat hij als avatara geen eigen ego had maar een bodhisattva – die zich bereidwillig opofferde. Laatstgenoemde was evenmin verantwoordelijk voor de daad, ongeacht of deze zondig was of niet. We snappen de bedoeling van deze bewering niet, karma kan immers niet onrechtvaardig handelen. Er schuilt een vreselijk mysterie in dit hele verhaal, een mysterie dat geen enkele niet-ingewijde denker ooit kan doorgronden. Toch bestaat het, en roept vanzelfsprekend de vraag op: ‘Wie werd er dan door karma gestraft?’ en deze vraag moet nog worden beantwoord.
Een paar eeuwen later incarneerde Boeddha opnieuw – men zegt in **** – en 50 jaar na de dood van deze adept opnieuw in iemand die Tiani-Tsang zou heten. Er worden hierover geen details, geen verdere informatie of uitleg, gegeven. Er wordt eenvoudig gezegd dat de laatste boeddha het restant van zijn karma moest uitwerken, iets waaraan zelfs geen god kan ontkomen. Hij was gedwongen om bepaalde mysteries die door hem maar half waren onthuld – en daarom verkeerd waren begrepen – nog dieper te begraven. De gebruikte woorden zouden in een vertaling als volgt luiden:7
52 jaar te vroeg geboren als sramana Gautama, de zoon van koning Zas gtsang8; daarna trok hij zich 57 jaar te vroeg terug als Mahasankara, die zijn uiterlijke vorm beu werd. Door deze opzettelijke daad werd koning Karma gewekt en aangetrokken, die de nieuwe vorm van * * * op 33-jarige leeftijd9 doodde, de leeftijd van het lichaam dat was afgelegd. [Op de leeftijd dat men zijn uiterlijke lichaam vrijwillig aflegt, op die leeftijd zal men in zijn volgende leven tegen zijn wil sterven – toelichting.] Hij stierf in zijn volgende (lichaam) op iets meer dan 32-jarige leeftijd, en opnieuw in het daaropvolgende toen hij 80 was – een maya, in feite was hij 100. De bodhisattva koos Tiani-Tsang10. De Sugata werd daarna Tsongkhapa, die toen De bzhin gshegs pa [Tathagata – ‘hij die de weg en de werkwijze van zijn voorgangers volgt’] werd. De Gezegende kon zijn tijdgenoten goed doen als * * * maar niets voor het nageslacht, en daarom incarneerde hij als Tiani-Tsang alleen voor de ‘overblijfselen’ [van zijn vroegere karma, zoals wij het begrijpen]. De zeven wegen en de vier waarheden waren opnieuw uit het zicht verdwenen. De Barmhartige beperkte zijn aandacht en vaderlijke zorg sindsdien tot het hart van Bod yul, de bakermat van de zaden van waarheid. De gezegende ‘overblijfselen’ hebben sindsdien het heilige lichaam van veel menselijke bodhisattva’s overschaduwd en bewoond.
Er wordt geen nadere informatie gegeven; en in het geheime boek vindt men al helemaal geen details of toelichtingen. Alles daarin is duisternis en mysterie, want het is duidelijk alleen geschreven voor hen die al daarover zijn onderwezen. Verschillende vuurrode sterretjes staan in de plaats van namen, en de korte uiteenzetting van feiten wordt abrupt afgebroken. De sleutel tot het raadsel wordt overgelaten aan de intuïtie van de discipel, tenzij de ‘directe opvolgers’ van Gautama de Boeddha – ‘zij die in de volgende cyclus door zijn kerk niet zullen worden erkend’ – en van Sankaracharya er meer aan willen toevoegen.
De laatste paragraaf geeft een soort samenvatting van de 70 paragrafen – die 73 jaar van het leven van Boeddha bestrijken11 – waarvan de laatste alinea als volgt is samengevat:
De meester van ongeëvenaard mededogen trad tevoorschijn uit –––, de meest voortreffelijke zetel van de drie geheimen [gsang gsum], verrichtte voor alle kluizenaars het ritueel van –––, en nadat ieder van hen was afgesneden12, zag hij door [de kracht van] hlun chub13 wat zijn volgende plicht was. De Luisterrijke mediteerde en vroeg zich af of dit [de toekomstige] generaties zou helpen. Wat ze nodig hadden was de aanblik van maya in een lichaam van illusie. Welk? . . . De grote overwinnaar van pijn en verdriet stond op en ging terug naar zijn geboorteplaats. Daar werd de Sugata door slechts enkelen verwelkomd, want zij kenden sramana Gautama niet. ‘Sakya [de Machtige] is in nirvana . . . Hij heeft de kennis aan de suddha’s [sudra’s] gegeven’, zeiden ze over Bram ze yul [het land van de brahmanen: India]. . . . Daarom moest de Glorierijke, gedreven door medelijden, zich terugtrekken naar –––, en vervolgens [karmisch] verschijnen als Mahasankara; en uit medelijden als –––, en opnieuw als –––, en opnieuw als Tsongkhapa. . . . Hij die kiest voor nederigheid moet afdalen, en hij die niet liefheeft, staat toe dat karma hem verheft.14
Deze passage is ongetwijfeld duister en geschreven voor de enkeling. Het is niet geoorloofd om nog meer te zeggen, want de tijd is nog niet aangebroken dat volkeren gereed zijn om de hele waarheid te horen. De oude religies bevatten heel veel mysteries, en de onthulling van sommige zou beslist leiden tot een uitbarsting van haat, misschien gevolgd door bloedvergieten en nog erger. Het is voldoende om te weten dat, terwijl Gautama Boeddha na zijn dood in nirvana is opgegaan, Gautama Sakyamuni misschien moest reïncarneren – deze dubbele innerlijke persoonlijkheid is een van de grootste mysteries van de esoterische psychologie.
‘De zetel van de drie geheimen’ verwijst naar een plaats waar hoge ingewijden en hun discipelen wonen. De ‘geheimen’ zijn de drie mystieke krachten die bekendstaan als Gopa, Yasodhara en Utpala Varna, die Csoma de Kőrös ten onrechte aanzag voor de drie vrouwen van Boeddha, zoals andere oriëntalisten de door een vrouwelijke godheid verpersoonlijkte sakti (yogakracht) aanzagen voor zijn vrouw; of de Draupadi – ook een spirituele kracht – voor de gemeenschappelijke vrouw van de vijf Pandava broers.
Noten
- Letterlijk: hij die de weg (of het pad) van zijn voorgangers bewandelt (of volgt).
- I.J. Schmidt (Ssanang-Ssetzen Chungtaidschi, Geschichte der Ost-Mongolen und ihres Fürstenhauses, uit het Mongools vertaald door I.J. Schmidt, St. Petersburg, 1829, blz. 471) en E. Schlagintweit (Buddhism in Tibet, 1863, blz. 53-4) vatten deze kostbare dingen letterlijk op en geven de volgende opsomming: ‘het wiel, de edelsteen, de koningin, de beste minister, het beste paard, de olifant, de beste leider’. Men hoeft zich er dus niet over te verbazen dat elke menselijke boeddha niet alleen wordt voorzien van ‘een dhyani-boeddha en een dhyani-bodhisattva’ maar ook van ‘een gezellin, een sakti’ – terwijl ‘sakti’ in feite gewoon de zielskracht is, de psychische energie van de god en van de adept. (Vgl. Schlagintweit, Op.cit., blz. 52.) De ‘koningin’, de derde van de ‘zeven kostbare gaven’, bracht de geleerde oriëntalist hoogstwaarschijnlijk tot deze belachelijke fout.
- Een bodhisattva kan nirvana bereiken en blijven leven, zoals Boeddha dat deed, en na de dood kan hij een nieuwe incarnatie weigeren of incarneren voor het welzijn van de mensheid die hij op verschillende manieren kan onderwijzen terwijl hij in de devachanische gebieden binnen de aantrekkingskracht van onze aarde blijft. Maar als hij eenmaal paranirvana, of ‘nirvana zonder overblijfselen’, bereikt – de hoogste toestand, dharmakaya, waarin hij volledig vrij van elke aardse toestand is – zal hij niet meer terugkeren voordat er een nieuw manvantara begint, omdat hij de cyclus van wederbelichamingen heeft overstegen.
- Tulpa (sprul pa) is de vrijwillig gekozen incarnatie van een adept in een levend lichaam van een volwassene, een kind, of een pasgeboren baby.
- Sku gsum (trikaya) is de drievoudige vorm van de nirvana-toestand en haar respectieve duur in de ‘cyclus van niet-zijn’. Het getal zeven verwijst hier naar de zeven ronden van ons zevenvoudige stelsel. (Vgl. blz. 465vn in dit boek over de drie lichamen.)
- Buddhism in Tibet, 1863, blz. 52. Ditzelfde gebruik van een soortnaam vindt men bij de hindoes in het geval van Sankaracharya, om maar een voorbeeld te noemen. Al zijn opvolgers dragen zijn naam, maar zijn geen reïncarnaties van hem. Hetzelfde geldt voor de ‘boeddha’s’.
- Verschillende namen zijn eenvoudig door sterretjes aangegeven.
- Koning Suddhodana.
- Sankaracharya stierf ook op 33-jarige leeftijd, of beter gezegd hij verdween uit het zicht van zijn discipelen, zoals de legende zegt.
- Staat ‘Tiani-Tsang’ voor Apollonius van Tyana? Dit is enkel een vermoeden. Sommige dingen in het leven van die adept lijken met die hypothese overeen te stemmen – andere zijn ermee in strijd.
- Volgens de esoterische leer leefde Boeddha in feite 100 jaar, hoewel hij, na op 80-jarige leeftijd nirvana te hebben bereikt, werd beschouwd als iemand die voor de wereld van de levenden dood was. Zie het artikel ‘Sakyamuni’s plaats in de geschiedenis’ in Five Years of Theosophy, 1885, blz. 365-88. (Zie ook H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 2:306-22.)
- Het is een geheim ritueel, dat tot een hoge inwijding behoort, en dezelfde betekenis heeft als dat waarop Clemens van Alexandrië zinspeelt als hij spreekt over ‘het herkenningsteken dat we gemeenschappelijk hebben, zoals het afsnijden van Christus’ (Stromateis, 1:13). Schlagintweit vraagt zich af wat het kan zijn. ‘De typerende weergave van een kluizenaar,’ zegt hij, ‘is altijd die van een man met lang, ongeknipt haar en een baard. . . . Een vaak gekozen ritueel is, hoewel ik niet kan verklaren waarom, dat van gchod (‘snijden’ of ‘vernietigen’) waarvan de betekenis door de lama’s angstvallig wordt geheimgehouden.’ (Buddhism in Tibet, 1863, blz. 163.)
- Hlun chub (lhun grub) is de helderziende geest in de mens, de hoogste graad van zienerschap.
- De verborgen betekenis van deze zin is dat karma evenzeer zijn macht uitoefent over een adept als over ieder ander mens; ‘goden’ kunnen er evenmin aan ontsnappen als eenvoudige stervelingen. De adept die het pad heeft bereikt en zijn dharmakaya heeft verworven – het nirvana waaruit geen terugkeer mogelijk is tot de nieuwe grote kalpa – en die verkiest gebruik te maken van zijn recht om een toestand te kiezen die lager is dan die welke hem toekomt, maar die hem vrijlaat om terug te keren wanneer hij dat wil en in elke door hem gekozen persoonlijkheid, moet voorbereid zijn op het risico van een mogelijke mislukking en een lagere toestand dan zijn lot was – dat staat vast – want dit is een occulte wet. Alleen karma is volmaakte rechtvaardigheid en is onfeilbaar in zijn beslissingen. Hij die van zijn (karmische) rechten gebruikmaakt moet de gevolgen dragen – als die er zijn. Zo werd de eerste reïncarnatie van Boeddha voortgebracht door karma – en ze bracht hem hoger dan ooit; de twee volgende waren ‘uit mededogen’ en * * *.