15. Paulus, de echte stichter van het huidige christendom
[‘St. Paul, the real founder of present christianity’, SD 3:122-5; CW 14:120-4]
We zijn het eens met wat Hargrave Jennings in Phallicism zegt:
Wij zijn een voorstander van interpretatie – zelfs van christelijke, hoewel natuurlijk filosofische interpretatie. We hebben niets te maken met de werkelijkheid, in de beperkte, mechanistische, wetenschappelijke opvatting die de mens daarover heeft, of met realisme. We zijn van plan om aan te tonen dat mystiek het ware leven en de ware ziel van religie is;1 . . . dat de Bijbel slechts verkeerd wordt gelezen en verkeerd wordt voorgesteld wanneer men deze verwerpt omdat hij fabelachtige en tegenstrijdige dingen naar voren zou brengen; dat Mozes geen fouten maakte, maar tot de ‘mensenkinderen’ sprak op de enige manier waarop men tot onvolwassen kinderen kan spreken; dat de wereld echt een heel andere plaats is dan men denkt; dat wat als bijgeloof wordt bespot, de enige ware en wetenschappelijke kennis is, en bovendien dat de huidige kennis en wetenschap voor een groot deel niet alleen bijgeloof zijn, maar bijgeloof van een heel destructieve en dodelijke soort.2
Dit alles is juist en helemaal waar. Maar het is ook waar dat het Nieuwe Testament, de Handelingen en de Brieven – hoezeer Jezus misschien ook als een echte historische figuur heeft bestaan – allemaal symbolische en allegorische uitspraken zijn, en dat ‘niet Jezus maar Paulus de werkelijke stichter van het christendom was’;3 maar dit was in ieder geval niet het officiële kerkchristendom. ‘Het was in Antiochië dat de volgelingen voor het eerst christenen werden genoemd’, zeggen de Handelingen van de apostelen,4 en daarvoor werden ze niet zo genoemd, en ook lange tijd daarna nog niet, maar eenvoudig nazarenen.
Deze opvatting vindt men bij meer dan één schrijver uit de 19de eeuw en eerder. Maar tot nu toe is deze altijd opzijgezet als een onbewezen hypothese, een godslasterlijke veronderstelling; de schrijver van ‘Paulus, de stichter van het christendom’5 zegt terecht:
Mensen zoals Irenaeus, Epiphanius en Eusebius staan bij het nageslacht bekend om hun onwaarheden en oneerlijke praktijken; de verhalen over de misdaden uit die tijd zijn walgelijk.
Des te meer omdat het hele christelijke stelsel op hun uitspraken berust. Maar we vinden nu een andere bevestiging, en deze keer in de volkomen juiste interpretatie van bijbelse symboliek. In The Source of Measures vinden we het volgende:
Men moet bedenken dat ons huidige christendom afkomstig is van Paulus, niet Jezus. Jezus was tijdens zijn leven een jood, die zich aan de wet hield; sterker nog, hij zegt: ‘De schriftgeleerden en farizeeën zitten op de stoel van Mozes; wat zij u daarom ook bevelen te doen, neem dat in acht en doe het.’ En ook: ‘Ik ben niet gekomen om de wet te vernietigen, maar om haar te vervullen.’ Daarom was hij onderworpen aan de wet tot de dag van zijn dood en kon hij er tijdens zijn leven geen jota of tittel aan veranderen. Hij werd besneden en vond dat men zich moest laten besnijden. Maar Paulus zei dat besnijdenis geen nut heeft, en hij (Paulus) schafte de wet af. Saulus en Paulus – dat wil zeggen Saulus onder de wet, en Paulus bevrijd van de verplichtingen van de wet – bestonden in één mens. Het waren twee namen analoog aan Jezus, de mens die onderworpen was aan de wet en haar naleefde, die zo stierf in chrestos en, bevrijd van zijn verplichtingen, in de geestenwereld verrees als christos, of de zegevierende christus. Het was de christus die werd bevrijd, maar christus was in de geest. Saulus in het vlees stelde de functie van chrestos voor. Paulus in het vlees stelde de functie van Jezus voor die in de geest christus was geworden, als een aardse werkelijkheid die de vergoddelijking belichaamde; en dus, gewapend met alle autoriteit in het vlees om de menselijke wet af te schaffen.6
De ware reden waarom gezegd wordt dat Paulus ‘de wet afschaft’ kan alleen in India worden gevonden, waar de oudste gebruiken en privileges tot op de dag van vandaag in al hun zuiverheid worden bewaard, ondanks het misbruik dat ervan wordt gemaakt. Er is slechts één categorie personen die de wet van de brahmaanse instellingen, inclusief de kasten, straffeloos kunnen negeren, en dat zijn de volmaakte ‘svami’s’, de yogi’s – die het eerste stadium van een jivanmukta hebben bereikt of zouden hebben bereikt – ofwel de volledig ingewijden. En Paulus was ontegenzeglijk een ingewijde. We zullen een paar passages uit Isis ontsluierd citeren, want we kunnen het nu niet beter zeggen dan toen:
Neem Paulus, lees het weinige oorspronkelijke dat van zijn hand is overgebleven in de geschriften die aan deze dappere, eerlijke, oprechte man worden toegeschreven, en kijk of iemand daarin iets kan vinden om te bewijzen dat Paulus met het woord christus iets anders bedoelde dan het abstracte ideaal van de persoonlijke godheid die in de mens woont. Voor Paulus is christus niet een persoon, maar een belichaamd denkbeeld. ‘Wanneer iemand één met christus is, is hij een nieuwe schepping’,7 dan is hij wedergeboren, evenals na de inwijding, want de Heer is geest – de geest van de mens. Paulus was de enige apostel die de verborgen denkbeelden begreep die aan de leringen van Jezus ten grondslag lagen, hoewel hij hem nooit had ontmoet.8
Maar Paulus zelf was niet onfeilbaar of volmaakt en had
een nieuwe, ruime hervorming voor ogen, een die de hele mensheid moest omvatten, en stelde oprecht zijn eigen leringen ver boven de wijsheid van de eeuwen, boven de oude mysteriën en de laatste openbaring aan de epoptai.9 . . .
Een ander bewijs dat Paulus tot de kring van de ‘ingewijden’ behoorde, ligt in het volgende feit. De apostel liet in Cenchrea (waar Lucius Apuleius werd ingewijd) zijn hoofd scheren, omdat hij ‘een gelofte had afgelegd’. De nazars – of zij die zich hebben afgezonderd – moesten, zoals we in de joodse schriften zien, hun haar, dat zij lang droegen en dat op andere tijden ‘door geen scheermes werd aangeraakt’, afsnijden en offeren op het inwijdingsaltaar. En de nazars waren een groep Chaldeeuwse theürgen [of ingewijden].10
In Isis ontsluierd wordt aangetoond dat Jezus tot deze groep behoorde:
Paulus verklaart: ‘Overeenkomstig de taak die God mij uit genade heeft opgelegd, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd.’11
Deze term, bouwmeester, die in de hele Bijbel maar eenmaal, en wel door Paulus, wordt gebruikt, kan als een hele openbaring worden beschouwd. In de mysteriën werd het derde gedeelte van de heilige rituelen epopteia, of openbaring, opneming in de geheimen, genoemd. In essentie betekent het dat stadium van goddelijke helderziendheid waarin alles wat tot de aarde behoort verdwijnt, het aardse gezichtsvermogen wordt verlamd, en de ziel – vrij en zuiver – wordt verenigd met haar geest, of God. Maar de werkelijke betekenis van het woord is ‘overzien’, van ὄπτομαι – ik zie mezelf. [In het Sanskriet heeft de stam ‘ap’ oorspronkelijk dezelfde betekenis, maar nu wordt hieraan de betekenis ‘verkrijgen’ gegeven.]12
Het woord epopteia is samengesteld uit ἐπί, op, en ὄπτομαι, zien, of een opziener, een inspecteur, ook gebruikt voor een bouwmeester. De titel meester-metselaar in de vrijmetselarij is hiervan afgeleid, in de betekenis waarin het in de mysteriën werd gebruikt. Wanneer Paulus zich dus een ‘bouwmeester’ noemt, gebruikt hij een woord dat bij uitstek kabbalistisch, theürgisch, en maçonniek is, en dat door geen andere apostel wordt gebruikt. Hij noemt zichzelf dus een adept, die het recht heeft anderen in te wijden.
Indien we met die betrouwbare gidsen, de Griekse mysteriën en de kabbala, in deze richting zoeken, zullen we gemakkelijk de geheime reden vinden waarom Paulus door Petrus, Johannes, en Jacobus zo werd vervolgd en gehaat. De schrijver van de Openbaring was een joodse kabbalist pur sang, met alle haat voor de [heidense] mysteriën die hij van zijn voorouders had geërfd.13 Zijn jaloezie reikt gedurende Jezus’ leven zelfs tot Petrus, en pas na de dood van hun gemeenschappelijke meester zien we de twee apostelen – waarvan eerstgenoemde de mijter en de petaloon (gouden plaat) van de joodse rabbi’s droeg – zo ijverig het ceremonieel van de besnijdenis aanprijzen. Voor Petrus moet Paulus, die hem zo had vernederd en van wie hij zozeer voelde dat deze zijn meerdere was in ‘Griekse geleerdheid’ en filosofie, natuurlijk hebben geleken op een magiër, een man bezoedeld door de gnosis, door de ‘wijsheid’ van de Griekse mysteriën – en daarom noemde hij hem misschien [ter vergelijking, niet bedoeld als bijnaam] ‘Simon de magiër’.14
Noten
- Maar we kunnen het nooit met de schrijver eens zijn ‘dat rituelen, een formele eredienst en gebeden absoluut noodzakelijk zijn’, want het uiterlijke kan zich alleen ontwikkelen en vereerd worden ten koste en ten nadele van het innerlijke, het enige echte en ware.
- Hargrave Jennings, Phallicism, Celestial and Terrestrial, Heathen and Christian, 1884, blz. 37, 38.
- Isis ontsluierd, 2:675.
- Handelingen 11:26.
- A. Wilder, The Evolution, september 1877, artikel ‘Paul, the founder of christianity’.
- J. Ralston Skinner, Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures, 1875, blz. 262.
- 2 Corinthiërs 5:17.
- Isis ontsluierd, 2:674-5.
- Op.cit., 2:674-5.
- Isis ontsluierd, 2:105-6.
- 1 Corinthiërs 3:10.
- In zijn ruimste betekenis heeft het Sanskrietwoord dezelfde letterlijke betekenis als de Griekse term; beide betekenen ‘openbaring’, niet door menselijke tussenkomst, maar door het ‘ontvangen van de heilige drank’. In India kreeg de ingewijde de heilige ‘soma’-drank, die hielp om zijn ziel los te maken van zijn lichaam; in de Eleusinische mysteriën was het de heilige drank die werd aangeboden bij de epopteia. De Griekse mysteriën zijn geheel voortgekomen uit de brahmaanse vedische rituelen, en deze uit de pre-vedische religieuze mysteriën – de oorspronkelijke boeddhistische filosofie.
- Het is onnodig te zeggen dat het Evangelie volgens Johannes niet door Johannes was geschreven, maar door een platonist of gnosticus, die tot de neoplatonische school behoorde.
- Isis ontsluierd, 2:106-7&vn. Het feit dat Petrus de ‘apostel voor de heidenen’ onder die naam vervolgde, betekent niet noodzakelijk dat er geen Simon Magus – als individu naast Paulus – heeft bestaan. Misschien was het een algemene scheldnaam geworden. Theodoretus en Chrysostomos, de oudste en productiefste commentatoren van het gnosticisme van die tijd, schijnen van Simon in feite een rivaal van Paulus te maken, en te beweren dat ze vaak berichten uitwisselden. Als ijverig propagandist van wat Paulus de ‘antithese van de gnosis’ (1ste Brief aan Timotheus 6:20) noemt, moet Simon een doorn in het oog van de apostel zijn geweest. Er zijn voldoende bewijzen dat Simon Magus echt heeft bestaan.