16. Petrus, een joodse kabbalist, geen ingewijde
[‘Peter, a jewish kabalist, not an initiate’, SD 3:126-8; CW 14:124-7]
Wat Petrus betreft, de bijbelkritiek heeft aangetoond dat hij met het stichten van de katholieke kerk in Rome waarschijnlijk niet méér te maken heeft gehad dan dat hij het excuus verschafte dat de sluwe Irenaeus zo snel aangreep om de kerk te laten profiteren van de nieuwe naam van de apostel – Petros of Kefas, een naam die door een eenvoudige woordspeling gemakkelijk in verband kon worden gebracht met petroma. Het petroma was een paar stenen schrijftabletten dat de hiërofant tijdens het laatste mysterie bij de inwijdingen gebruikte. Hierin ligt het geheim van de aanspraken van het Vaticaan op de zetel van Petrus. Zoals reeds geciteerd in Isis ontsluierd (2:107):
In de oosterse landen schijnt de benaming פתר, Peter [in het Fenicisch en Chaldeeuws, een interpretator], de titel van dit personage te zijn geweest.1
In dat opzicht, en als de ‘interpretatoren’ van het nieuwe christendom, hebben de pausen ontegenzeglijk het recht om zich de titelopvolgers van Petrus te noemen, maar nauwelijks de opvolgers, en al helemaal niet de interpretatoren, van de leringen van Jezus, de Christus. Er is namelijk zoiets als de oosterse kerk, ouder en veel zuiverder dan de Roomse hiërarchie, die zich altijd trouw heeft gehouden aan de oorspronkelijke leringen van de apostelen, en die, zoals historisch bekend is, weigerde de Roomse afvalligen van de oorspronkelijke apostolische kerk te volgen. Merkwaardig genoeg wordt ze door haar Roomse zuster nog steeds de ‘schismatieke’ kerk genoemd.
Het heeft geen nut om de redenen voor de hierboven gemaakte beweringen te herhalen, omdat ze allemaal in Isis ontsluierd2 kunnen worden gevonden, waar de woorden Peter, Patar, en Ptar worden toegelicht en de oorsprong van de ‘stoel van Petrus’ wordt aangegeven. De lezer zal bij het naslaan van de bovengenoemde bladzijden ontdekken dat er een gegraveerde tekst is gevonden op de doodkist van koningin Menthuhotep van de 11de dynastie (2782 v.Chr. volgens Bunsen)3 die ruim 4500 jaar oud is, en dat die tekst overeenkomt met hoofdstuk 17 van het Dodenboek. Baron Bunsen wijst er ook op dat de daarin voorkomende groep hiërogliefen (Peter-ref-su, het ‘mysterieuze woord’) steeds voorafgaat aan de verklarende aantekeningen en verschillende interpretaties die ook in genoemde tekst worden vermeld.
Dit staat gelijk met te zeggen dat de tekst [de ware interpretatie ervan] op dat moment niet meer werd begrepen. . . . We verzoeken onze lezers zich te realiseren dat een heilige tekst, een hymne, die de woorden van een overleden geest bevatte, zich ongeveer 4000 jaar geleden in zo’n toestand bevond . . . dat deze voor de koninklijke schrijvers bijna onbegrijpelijk was.4
‘Onbegrijpelijk’ voor niet-ingewijden – dat is zeker; dit blijkt uit de verwarde en tegenstrijdige verklarende aantekeningen. Toch kan er geen twijfel over bestaan dat het een mysteriewoord was, want dat is het nog steeds. De baron verklaart verder:
Het schijnt mij toe dat onze PTR letterlijk het oude Aramese en Hebreeuwse ‘patar’ is, dat in de geschiedenis van Jozef voorkomt als de geijkte term voor het interpreteren; vandaar ook dat pitrun de term is voor interpretatie van een tekst of droom.5
De betekenis van dit woord, PTR, werd door Bunsen deels bepaald aan de hand van een woord (ptar) dat op een vergelijkbare manier in een groep hiërogliefen op een stèle was geschreven. Het bepalende element daarin is een hiëroglief van een geopend oog, en het woord ptar werd door De Rougé6 vertaald met ‘zien’. Birch7 vertaalt ptar beter met ‘verklaren’, en hij vertaalt ‘sakh’ – hiërogliefen met daarin eveneens een geopend oog – met ‘verlichter’. Hoe dan ook, het woord Patar, of Peter, plaatst zowel meester als discipel in de sfeer van inwijding, en brengt hen in verband met de geheime leer. In de ‘zetel van Petrus’ moeten we haast wel een verband zien met petroma, een paar stenen schrijftabletten die door de hiërofant tijdens het laatste mysterie bij de hoogste inwijding werden gebruikt, en ook met de pithasthana (zetel, of de plaats van een zetel), een term die wordt gebruikt in de mysteriën van de tantrika’s in India, waarin de ledematen van Sati in stukken worden verscheurd en vervolgens weer worden verenigd, zoals die van Osiris door Isis.8 Pitha is een Sanskrietwoord en wordt ook gebruikt om de zetel aan te duiden van de lama die de inwijding leidt.
Of alle bovenstaande termen eenvoudig op ‘toeval’ berusten of anders moeten worden verklaard, dat mogen onze geleerde kenners van de symboliek en filologen uitmaken. We vermelden feiten – meer niet. Veel andere schrijvers, met een grotere geleerdheid en meer recht om gehoord te worden dan de schrijfster ooit voor zichzelf heeft geclaimd, hebben voldoende bewijzen geleverd dat Petrus nooit iets te maken heeft gehad met de stichting van de rooms-katholieke kerk; dat zijn veronderstelde naam Petros, of Kefas, en ook de hele geschiedenis van zijn apostelschap in Rome, eenvoudig een woordspeling is op de term die in elk land, in een of andere vorm, de hiërofant of interpretator van de mysteriën betekende; en ten slotte dat hij helemaal niet als martelaar in Rome is gestorven, waar hij waarschijnlijk nooit is geweest, maar op hoge leeftijd in Babylon stierf. In Sefer Toledoth Jeshu, een heel oud Hebreeuws manuscript – kennelijk een oorspronkelijk en heel kostbaar document, te oordelen naar de zorg die de joden eraan besteedden om het voor christenen verborgen te houden – wordt Simon (Petrus) ‘een trouwe dienaar van God’ genoemd, die zijn leven doorbracht in soberheid en meditatie, een kabbalist en een nazarener die in Babylon ‘bovenin een toren woonde, hymnen schreef, naastenliefde predikte’, en daar stierf.9
Noten
- Thomas Taylor, The Eleusinian and Bacchic Mysteries, red. A. Wilder, 4de ed., 1891, blz. 17-18vn.
- Isis ontsluierd, 2:29&vn, 107-10.
- Vgl. C.C.J. Bunsen, Egypt’s Place in Universal History, 1867, deel 5, blz. 88-90, 94.
- Bunsen, Op.cit., deel 5, blz. 89-90.
- Op.cit., deel 5, blz. 90vn.
- Emmanuel de Rougé, Étude sur une stèle égyptienne, 1858, blz. 44.
- Vgl. ‘per’, ‘ptar’, en ‘sakh’ in Dictionary of Hieroglyphics van Samuel Birch, opgenomen als appendix in Bunsen, Egypt’s Place in Universal History, 1867, deel 5, blz. 459, 461, 473.
- Vgl. John Dowson, A Classical Dictionary of Hindu Mythology, 1879, onder ‘pithasthana’, blz. 235.
- Vgl. Isis ontsluierd, 2:148-9.