Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

Stanza 8

Evolutie van zoogdieren – de eerste val

§ (28) Hoe de eerste zoogdieren werden voortgebracht. (29) Een quasidarwinistische evolutie. (30) De dieren krijgen vaste lichamen. (31) Hun scheiding in geslachten. (32) De eerste zonde van de verstandeloze mensen.

28. Uit de zweetdruppels (a), uit de resten van de substantie, de stof van dode lichamen van mensen en dieren van het voorafgaande wiel (de vorige, derde ronde), en uit het afgeworpen stof, werden de eerste dieren (van deze ronde) voortgebracht.

(a) De occulte leer zegt dat in deze ronde de zoogdieren een later product van de evolutie waren dan de mensen. De evolutie verloopt in cyclussen. De grote manvantarische cyclus van zeven ronden, die in de eerste ronde begint met het mineraal, de plant, en het dier, beëindigt het werk van zijn evolutie op de neergaande boog in de middenperiode van het vierde ras, aan het einde van de eerste helft van de vierde ronde. Op onze aarde (het vierde gebied, en het laagste) en in de tegenwoordige ronde is dit punt halverwege dus bereikt. En omdat de monade na haar ‘eerste immetallisatie’ op bol A door de mineralen-, plantaardige en dierlijke werelden is gegaan in elke graad van de drie stoftoestanden, behalve de laatste graad van de derde of vaste toestand, die ze pas bereikte op het ‘punt halverwege de evolutie’, is het alleen maar logisch en natuurlijk dat in het begin van de vierde ronde op bol D de mens het eerst moet verschijnen; en ook dat zijn lichaam moet bestaan uit de ijlste stof die met waarneembaarheid verenigbaar is. Om het nog duidelijker te maken: als de monade aan haar cyclus van incarnaties door de drie objectief waarneembare natuurrijken op de neergaande boog begint, is het noodzakelijk dat ze ook de opgaande boog van dit gebied als mens betreedt. Op de neergaande boog wordt het spirituele geleidelijk getransformeerd in het stoffelijke. Op het laagste punt zijn geest en stof in de mens met elkaar in evenwicht. Op de opgaande boog doet de geest zich langzaam weer gelden ten koste van het fysieke, of de stof, zodat de monade aan het einde van het zevende ras van de zevende ronde even vrij zal zijn van de stof en al haar eigenschappen als ze in het begin was, terwijl ze bovendien de ervaring en de wijsheid heeft verkregen die de vrucht is van al haar persoonlijke levens, zonder het kwaad en de verleidingen ervan.

Deze volgorde van evolutie kan men ook in Genesis (hfst. 1 en 2) vinden, indien men dit boek in zijn ware esoterische betekenis leest, want hoofdstuk 1 bevat de geschiedenis van de eerste drie ronden, en ook die van de eerste drie rassen van de vierde ronde, tot aan het moment waarop de mens door de elohim van wijsheid tot bewust leven wordt geroepen. In hoofdstuk 1 worden dieren, walvissen en de vogels in de lucht vóór de androgyne Adam geschapen.1 In hoofdstuk 2 komt Adam (de geslachtloze) het eerst, en verschijnen de dieren pas na hem. Zelfs de toestand van verstandelijke verdoving en onbewustheid van de eerste twee rassen, en van de eerste helft van het derde ras, wordt in hoofdstuk 2 van Genesis gesymboliseerd door de diepe slaap van Adam. Het was de droomloze slaap van verstandelijke inactiviteit, de sluimer van de ziel en het denkvermogen, die met die ‘slaap’ werd bedoeld, en volstrekt niet het fysiologische proces van differentiatie van de seksen, zoals een geleerde Franse theoreticus (Naudin) veronderstelde.

Over het proces en de volgorde van de evolutie zijn de Purana’s, de Chaldeeuwse en Egyptische fragmenten, en ook de Chinese overleveringen, het allemaal eens met de geheime leer. We vinden daarin de bevestiging van vrijwel onze hele leer. Bijvoorbeeld: de uitspraak over de manier van voortplanting bij het derde ras door het leggen van eieren, en zelfs een aanduiding van een minder onschuldige manier van voortplanting bij de eerste zoogdiervormen, ‘reusachtig, doorzichtig, stompzinnig en monsterachtig waren ze’, zegt de Toelichting. Bestudeer de verhalen over de verschillende rishi’s en hun veelsoortige nageslacht: Pulastya bijvoorbeeld is de vader van alle slangen en naga’s – het eierleggende geslacht; Kasyapa was door zijn vrouw Tamra de stamvader van de vogels en van Garuda, koning van de gevederde stam, terwijl hij door zijn vrouw Surabhi de stamvader was van koeien en buffels, enz.

In de geheime leer zijn de eerste naga’s – wezens, wijzer dan slangen – de ‘zonen van wil en yoga’, geboren vóór de volledige scheiding van de geslachten, ‘gerijpt in de mens-dragende eieren2 die waren voortgebracht door de kracht (kriyasakti) van de heilige wijzen’ van het vroege derde ras.3

‘In hen incarneerden de heren van de drie [hogere] werelden, de verschillende klassen van rudra’s die tushita’s waren geweest, die jaya’s waren geweest, en die aditya’s zijn’; want, zoals Parasara uitlegt, ‘er zijn honderd benamingen voor de onmetelijk machtige rudra’s’.4

Enkele afstammelingen van de oorspronkelijke naga’s, de slangen van wijsheid, bevolkten Amerika, toen dat continent in de bloeitijd van het grote Atlantis uit de wateren verrees (want Amerika is het Patala of de antipoden van Jambudvipa, niet van Bharatavarsha). Waar zouden de overleveringen en legenden anders vandaan komen – laatstgenoemde bevatten altijd meer waarheid dan de geschiedschrijving, zoals Augustin Thierry zegt – en zelfs de met de naga’s overeenkomende namen van bepaalde ‘medicijnmannen’ en priesters, die nog steeds in Mexico bestaan? We zullen iets moeten zeggen over de nergals en de naguals en ook over het nagualisme, dat door de zendelingen ‘duivelsverering’ wordt genoemd.

In bijna alle Purana’s wordt het verhaal van het ‘offer van Daksha’ gegeven, waarvan het oudste verslag in het Vayu-Purana is te vinden. Allegorisch als het is, bevat het voor een natuurkenner meer betekenis en biologische openbaringen dan alle pseudowetenschappelijke fantasieën die als geleerde theorieën en hypothesen worden beschouwd.

Daksha, die als de belangrijkste voorouder wordt beschouwd, wordt bovendien in de ‘fabel’, waarin hij zijn hoofd verliest tijdens de algemene strijd tussen de goden en de rauma’s, aangewezen als de schepper van de fysieke mens. Dit hoofd, dat in het vuur wordt verbrand, wordt vervangen door de kop van een ram.5 De kop en de horens van een ram zijn altijd het symbool van de generatieve kracht en het voortplantingsvermogen, en ze zijn fallisch. Zoals we hebben aangetoond, opent Daksha het tijdperk van mensen die door geslachtsgemeenschap zijn voortgebracht. Deze manier van voortplanting is niet plotseling ontstaan, zoals men misschien denkt, maar er zijn lange tijdperken voorbijgegaan vóór dit de enige ‘natuurlijke’ manier werd. Volgens het verhaal wordt hij bij zijn offer aan de goden gestoord door Siva, de godheid van de vernietiging, de verpersoonlijkte evolutie en vooruitgang, die tegelijkertijd de hernieuwer is; die de dingen in de ene vorm vernietigt om ze in een andere meer volmaakte vorm weer tot leven te wekken. Siva-Rudra schept de vreselijke Virabhadra (geboren uit zijn adem), het ‘duizendkoppige, duizendarmige’ (enz.) monster, en draagt hem op het door Daksha bereide offer te vernietigen. Toen schiep Virabhadra, ‘die in het gebied van de geesten [etherische mensen] verbleef . . . uit de poriën van zijn huid (romakupa’s), machtige rauma’s6 (of raumya’s)’. Hoe mythisch die allegorie misschien ook is, het Mahabharata, dat evengoed geschiedenis bevat als de Ilias, zegt7 ook dat de raumya’s en andere rassen uit de romakupa’s, haar- of huidporiën, zijn voortgekomen. Deze allegorische beschrijving van het ‘offer’ is vol betekenis voor de onderzoekers van de geheime leer die bekend zijn met de ‘zweetgeborenen’.

In het verhaal van het offer van Daksha volgens het Vayu-Purana wordt bovendien gezegd dat het heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van wezens die waren geboren uit een ei, uit damp, vegetatie, de poriën van de huid, en pas daarna uit de baarmoeder.8

Daksha typeert het vroege derde ras, heilig en zuiver, nog niet in het bezit van een individueel ego, maar alleen van de passieve vermogens. Daarom beveelt Brahma hem te scheppen (in de exoterische teksten). Bij het opvolgen van dit bevel schiep hij ‘lagere en hogere’ (avara en vara) nakomelingen (putra’s), tweevoeters en viervoeters; door zijn wil schonk hij het leven aan vrouwen, aan de goden, de daitya’s (reuzen van het vierde ras), de slangengoden, dieren, vee en de danava’s (titanen en demonische magiërs) en andere wezens.9

Vanaf die tijd werden levende wezens voortgebracht door geslachtsgemeenschap. Vóór de tijd van Daksha plantten ze zich op verschillende manieren voort – door de wil, door de blik, door aanraking, en door de kracht van yoga.10

En nu komt de puur zoölogische leer.


29. Dieren met botten, draken uit de afgrond, en vliegende sarpa’s (slangen) werden aan de kruipende wezens toegevoegd. Die welke op de grond kruipen, kregen vleugels. Die met de lange halzen in het water werden de voorouders van de vogels in de lucht (a).

(a) Dit is een punt waarop de leringen en de tegenwoordige biologische opvattingen volkomen overeenstemmen. De ontbrekende schakels die het overgangsproces vormen tussen reptiel en vogel, zijn zelfs voor de grootste fanaticus duidelijk, vooral bij de ornithoscelidae, hesperornis, en de archaeopteryx van Vogt.


30. Tijdens het derde (ras) groeiden en veranderden de dieren zonder botten: ze werden dieren met botten (a), (ook) hun chhaya’s werden vast.

31. De dieren scheidden zich het eerst (in mannelijke en vrouwelijke) (b) . . .

(a) Gewervelde dieren, en daarna zoogdieren. Daarvóór waren de dieren ook etherische proto-organismen, evenals de mens.

(b) Het feit dat er vroeger hermafrodiete zoogdieren waren, en de geslachten daarna zijn gescheiden, is nu onbetwistbaar, zelfs vanuit het standpunt van de biologie. Zoals prof. Oscar Schmidt, een erkende darwinist, zegt:

Gebruik en onbruik, samen met natuurlijke selectie, verklaren [?] de scheiding van de geslachten, en het anders totaal onbegrijpelijke bestaan van rudimentaire geslachtsorganen. Vooral bij de gewervelde dieren bezit ieder geslacht zulke duidelijke sporen van de voortplantingsorganen die karakteristiek zijn voor het andere, dat zelfs de oudheid het hermafroditisme aannam als een natuurlijke oervorm van de mensheid. . . . De hardnekkigheid waarmee deze rudimenten van geslachtsorganen worden overgeërfd, is opmerkelijk. In de klasse van de zoogdieren is werkelijk hermafroditisme onbekend, hoewel ze gedurende hun hele ontwikkelingsperiode deze overblijfselen van hun onbekende voorgeslacht meedragen, niemand weet hoe lang al.11


31. . . . Ze (de dieren) begonnen zich voort te planten. De tweevoudige mens scheidde zich (toen) ook. Hij (de mens) zei: ‘Laten we doen zoals zij; laten we ons verenigen en wezens maken.’ Dat deden ze. . . .

32. En zij die geen vonk hadden (de ‘kleinhoofdigen’12) namen reusachtige vrouwelijke dieren tot zich (a). Ze brachten daarmee stomme rassen voort. Zij (de ‘kleinhoofdigen’) waren zelf stom. Maar hun tongen maakten zich los (b). De tongen van hun nageslacht bleven stil. Monsters brachten ze voort. Een ras van kromme roodharige monsters die op handen en voeten liepen.13 Een stom ras, om de schande onuitgesproken te laten.14

(a) De dieren ‘scheidden zich het eerst’, zegt sloka 31. Men moet bedenken dat de mensen in die tijd zelfs fysiologisch verschilden van wat ze nu zijn, omdat we het punt halverwege het vijfde ras voorbij zijn. Er wordt niet gezegd wat de ‘reusachtige vrouwelijke dieren’ waren, maar ze verschilden beslist evenveel van alle nu bekende dieren als dat die mensen verschilden van alle nu bekende mensen.

Dit was de eerste fysieke ‘val in de stof’ van enkele van de toen bestaande en lagere rassen. Men moet sloka 24 in gedachten houden. De ‘zonen van wijsheid’ hadden het vroege, d.w.z. het niet-ontwikkelde derde ras afgewezen, en er wordt gezegd dat ze incarneerden in het latere derde ras, en dit daardoor verstand schonken. Zo viel de zonde van de breinloze of ‘verstandeloze’ rassen, die geen ‘vonk’ hadden en niet verantwoordelijk waren, terug op degenen die hadden nagelaten om hun karmische plicht tegenover hen te vervullen.

(b) Zie verderop over het begin van de menselijke spraak.

Noten

  1. Een allegorische verwijzing naar de ‘heilige dieren’ van de dierenriem en andere hemellichamen. Sommige kabbalisten zien er de oervormen van de dieren in.
  2. Bij Hesiodus schept Zeus zijn derde mensenras uit essen. In de Popol Vuh wordt het derde ras geschapen uit de boom tzité en het merg van het riet, dat sibac wordt genoemd. Maar sibac betekent ‘ei’ in de mysterietaal van de artufa’s (of inwijdingsgrotten). In een verslag dat Don Baptista Pino in 1812 aan de Cortes zond, wordt gezegd: ‘Alle pueblo’s hebben hun artufa’s – zo noemt de plaatselijke bevolking de onderaardse vertrekken met slechts één deur, waar ze (in het geheim) bijeenkomen. . . . Dit zijn ontoegankelijke tempels . . . en de deuren zijn voor de Spanjaarden altijd gesloten. . . . Ze vereren de zon en de maan . . . het vuur en de grote slang (de scheppende kracht), waarvan de eieren sibac worden genoemd.’
  3. Er is esoterisch een aanzienlijk verschil tussen de woorden sarpa en naga, hoewel ze door elkaar worden gebruikt. Sarpa (slang) komt van de werkwoordsstam srip, kruipen (Latijn: serpo); en ze worden ‘ahi’ genoemd, van ha, verlaten. ‘De sarpa werd voortgebracht uit het haar van Brahma, dat, als gevolg van zijn schrik bij het zien van de yaksha’s, die hij met een afzichtelijk uiterlijk had geschapen, van zijn hoofd viel, waarbij elke haar een slang werd. Ze worden sarpa genoemd omdat ze kruipen, en ahi, omdat ze het hoofd hadden verlaten’ (Wilson, deel 1, blz. 83). Maar de naga’s kruipen niet, ondanks hun slangenstaart, maar volgens de allegorieën slagen ze erin te lopen, te rennen en te strijden.
  4. Vishnu-Purana, 1:15; Wilson, deel 2, blz. 25.
  5. Kasi-Khanda van het Skanda-Purana.
  6. Wilson vertaalt het woord met ‘halfgoden’ (zie zijn Vishnu-Purana, deel 1, blz. 130); maar rauma’s of raumya’s zijn eenvoudig een volk, een stam.
  7. Mahabharata, Ganguli editie, 12:284.
  8. Wilson, Op.cit., deel 1, blz. 123.
  9. Op.cit., deel 2, blz. 10.
  10. Op.cit.
  11. The Doctrine of Descent and Darwinism, blz. 186-7. Het hier bedoelde ‘onbekende voorgeslacht’ zijn de oorspronkelijke astrale oervormen. Vgl. blz. 289 en 293-4 hierna.
  12. Zie sloka 24, blz. 180.
  13. Deze ‘dieren’, of monsters, zijn niet de mensapen of andere apensoorten, maar in feite wat de antropologen de ‘ontbrekende schakel’ zouden kunnen noemen, de primitieve lagere mens; zie hieronder.
  14. De schande van hun dierlijke oorsprong, waarop onze hedendaagse wetenschappers de nadruk zouden leggen, indien ze dat konden.

De geheime leer, 2:202-7
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag