Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

Stanza 6

De evolutie van de ‘zweetgeborenen’

§ (22) Vervolg van de evolutie van de drie rassen. (23) Het tweede ras schept het derde en gaat ten onder.

22. Het tweede ontwikkelde daarna de zweetgeborenen1, het derde (ras). Het zweet groeide, zijn druppels groeiden, en de druppels werden hard en rond. De zon verwarmde het; de maan koelde het af en gaf het vorm; de wind voedde het tot het rijp was. De witte zwaan van het sterrengewelf (de maan) overschaduwde de grote druppel. Het ei van het toekomstige ras, de mens-zwaan (hamsa) van het latere derde (a). Eerst mannelijk-vrouwelijk, dan man en vrouw (b).

(a) De tekst van de stanza geeft duidelijk aan dat het menselijk embryo van buitenaf werd gevoed door kosmische krachten, en dat de ‘vader-moeder’ kennelijk de kiem verschafte die rijp werd: naar alle waarschijnlijkheid een ‘zweetgeboren ei’, dat op een of andere mysterieuze manier moest worden uitgebroed, gescheiden van de ‘dubbele’ ouder. Het is betrekkelijk gemakkelijk zich een eierleggende mensheid voor te stellen, omdat de mens zelfs nu in zekere zin ‘ei-geboren’ is. Bovendien noemt Magendie ‘een geval waarin de navelstreng was afgescheurd en geheel tot een litteken was vergroeid’ en het kind toch levend werd geboren, en hij vraagt nadrukkelijk: ‘Hoe werd in dit organisme de circulatie op gang gehouden?’2 Op de volgende bladzijde zegt hij: ‘Op dit moment is niets bekend over de werking van de spijsverteringsorganen van de foetus’; en over de voeding ervan stelt hij de vraag: ‘Wat kunnen we dus zeggen over de voeding van de foetus? De fysiologieboeken bevatten op dit punt slechts vage vermoedens.’ ‘Ja, maar’, zal de scepticus aanvoeren, ‘het boek van Magendie behoort tot de vorige generatie, en de wetenschap heeft sindsdien zulke vorderingen gemaakt dat men deze niet langer het stigma van zijn onwetendheid kan laten dragen’. Maar laten we ons dan wenden tot een hoge autoriteit op het gebied van de fysiologie, namelijk Sir M. Foster, en we zullen zien dat hij ten nadele van de hedendaagse wetenschap het volgende zegt:

Over het ontstaan en de ontwikkeling van de functies in het embryo weten we bijna niets. We weten nauwelijks iets over de verschillende stadia waarin de oorspronkelijke basiseigenschappen van het protoplasma van het ovum worden gedifferentieerd tot de complexe verschijnselen die we in dit boek hebben geprobeerd te verklaren.3

De studenten van Trinity College, Cambridge, kunnen nu beter zo vriendelijk zijn een sluier om het beeld van Hygeia te hangen en de borstbeelden van Galenus en Hippokrates te blinddoeken, want anders zullen deze verwijtend op hun ontaarde afstammelingen neerzien. Eén verder feit moet worden vermeld. Sir M. Foster bewaart wijselijk het stilzwijgen over het geval van de verbroken navelstreng dat door zijn grote Franse collega werd geciteerd.

Dit is een heel opmerkelijke mededeling, zoals in de Toelichtingen wordt uitgelegd. Ter verduidelijking: nadat het eerste ras het tweede had geschapen door ‘knopvorming’, zoals zojuist werd verklaard, laat het tweede ras het derde ontstaan – dat zelf is verdeeld in drie verschillende delen, die bestaan uit mensen die op diverse manieren zijn voortgebracht. De eerste twee daarvan werden voortgebracht door een methode van eivorming die vermoedelijk aan de hedendaagse biologie onbekend is. Terwijl de eerste onderrassen van de derde mensheid hun soort voortplantten door een soort uitzweting van vocht of levensfluïdum, waarvan de druppels samenvloeiden tot een eivormige bal – of zullen we zeggen een ei? – die diende als een uitwendig voertuig waarin een foetus en kind werden voortgebracht, veranderde de manier van voortplanting bij de latere rassen, althans wat de gevolgen ervan betreft. De baby’s van de eerste rassen waren volkomen geslachtloos – voor zover we weten zelfs vormloos;4 maar die van de latere rassen werden androgyn geboren. De scheiding van de geslachten vond plaats in het derde ras. Nadat de mensheid eerst aseksueel was geweest, werd ze nu uitgesproken hermafrodiet of tweeslachtig; en ten slotte begonnen de mensdragende eieren, geleidelijk en bijna onmerkbaar in hun evolutionaire ontwikkeling, eerst wezens voort te brengen waarin het ene geslacht het andere overheerste, en ten slotte duidelijk onderscheiden mannen en vrouwen.

En laten we nu naar bevestiging van deze beweringen zoeken in de religieuze legenden van het Oosten en het Westen. Laten we eerst het ‘ei-geboren ras’ nemen. Denk aan Kasyapa, de vedische wijze, en de vruchtbaarste schepper. Hij was de zoon van Marichi, Brahma’s uit het denkvermogen geboren zoon; en hij wordt voorgesteld als de vader van onder andere de naga’s, of slangen. Exoterisch zijn de naga’s halfgoddelijke wezens met een menselijk gezicht en de staart van een slang. Toch was er een ras van naga’s, naar zeggen slechts duizend in getal, geboren of beter gezegd voortgekomen uit Kadru, Kasyapa’s vrouw, met het doel Patala te bevolken, dat onmiskenbaar Amerika is, zoals zal worden aangetoond; en er was een nagadvipa, een van de zeven delen van Bharatavarsha, d.w.z. India, bewoond door een volk dat dezelfde naam droeg, en dat, zoals zelfs sommige oriëntalisten erkennen, historisch is, en tot in onze tijd veel sporen heeft achtergelaten.

Het punt waarop we nu de meeste nadruk leggen is dat de evolutie van de mens – welke oorsprong men hem ook toeschrijft – plaatsvond in deze volgorde: (1) geslachtloos, zoals alle eerste vormen; (2) dan werd hij door een natuurlijke overgang ‘een opzichzelfstaande hermafrodiet’, een tweeslachtig wezen; en (3) ten slotte werd hij gescheiden en werd wat hij nu is. De wetenschap leert ons dat alle oorspronkelijke vormen, hoewel geslachtloos, ‘toch het vermogen behielden de processen van geslachtloze vermenigvuldiging te ondergaan’; waarom zou dan de mens van die natuurwet zijn uitgesloten? Tweeslachtige voortplanting is een evolutie, een gespecialiseerde en vervolmaakte vorm op het gebied van de stof, van de voortplanting door splitsing. De occulte leringen zijn bij uitstek panspermisch, en de oudste geschiedenis van de mensheid is alleen ‘voor gewone stervelingen’ verborgen. De geschiedenis van de oorspronkelijke rassen is voor de ingewijden dan ook niet in het graf van de tijd begraven, zoals voor de wetenschap van niet-ingewijden. We durven het dus aan de leer duidelijk te formuleren, omdat we worden gesteund, enerzijds door die wetenschap die ons een voortgaande ontwikkeling en een innerlijke oorzaak voor elke uitwendige verandering laat zien als een natuurwet; en anderzijds door een onvoorwaardelijk vertrouwen in de wijsheid – we kunnen zelfs zeggen de alwijsheid – van de universele overleveringen, verzameld en bewaard door de ingewijden, die ze tot een bijna feilloos stelsel hebben vervolmaakt.

In een knap artikel dat ongeveer 15 jaar geleden werd geschreven, toont onze geleerde en geachte vriend prof. Alexander Wilder uit New York de absolute logica en de noodzaak aan van het geloof dat ‘het oorspronkelijke ras tweeslachtig’ was, en hij geeft er een aantal wetenschappelijke redenen voor.5 Zijn eerste argument is

dat een groot deel van het plantenrijk het verschijnsel van tweeslachtigheid vertoont . . . de classificatie van Linnaeus noemt bijna alle planten zo. Dit is zowel het geval bij de hogere families van het plantenrijk als bij de lagere vormen, van de hennep tot de Italiaanse populier en de ailanthus. In het dierenrijk, in het leven van de insecten, brengt de mot een worm voort, zoals in de mysteriën het grote geheim werd uitgedrukt: ‘Taurus Draconem genuit, et Taurum Draco.’ De familie van de koraaldieren, die volgens Agassiz in het huidige geologische tijdperk honderdduizenden jaren aan het opbouwen van het schiereiland Florida heeft gewerkt . . . brengt haar nakomelingen uit zichzelf voort, zoals de knoppen en takken van een boom. Bijen hebben daarop enigszins gelijkende eigenschappen . . . De aphiden of bladluizen gedragen zich als amazonen, en maagdelijke ouders houden het ras tijdens tien opeenvolgende generaties in stand.

Wat zeggen de oude wijzen, de filosoof-leraren van de oudheid? Aristophanes spreekt in Plato’s Symposium (189-90) als volgt over dit onderwerp:

Onze natuur was vroeger niet dezelfde als nu. Ze was androgyn, de vorm en de naam hadden zowel iets mannelijks als iets vrouwelijks . . . Hun lichamen waren rond, en ze bewogen zich al ronddraaiend voort.6 Ze hadden een verschrikkelijke kracht en een kolossale eerzucht. Daarom deelde Zeus elk van hen in tweeën, en maakte hen zó zwakker; Apollo sloot op zijn aanwijzing hun huid.

Meshia en Meshiane waren bij de oude Perzen maar één enkel individu. ‘Ze onderwezen ook dat mensen het product waren van de levensboom, en in androgyne paren groeiden, tot ze bij een volgende verandering van de menselijke vorm werden gescheiden.’7

In de Toledoth (boek van de geslachten) van Adam zal het vers ‘God schiep (bara, bracht voort) de mens naar zijn beeld, naar het beeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen’, indien men het esoterisch leest, de ware betekenis opleveren, namelijk: ‘De elohim [goden] brachten uit zichzelf [door modificatie] de mens voort naar hun beeld . . . ze schiepen hem [de collectieve mensheid, of Adam], mannelijk en vrouwelijk schiep hij [de collectieve godheid] hen.’8 Dit maakt het esoterische denkbeeld duidelijk. Het geslachtloze ras was hun eerste voortbrengsel, een modificatie van en uit henzelf, de zuivere spirituele bestaansvormen; en dit was Adam die nog alleen was. Dan kwam het tweede ras: Adam-Eva of Jod-Chavah, passieve androgynen; en ten slotte het derde, of de ‘zich scheidende hermafrodieten’, Kaïn en Abel, die het vierde, Seth-Enos, enz., voortbrengen. Dit derde, het laatste halfspirituele ras, was ook het laatste voertuig van de goddelijke en aangeboren wijsheid, die was ingeboren in de Henochs, de zieners van die mensheid. Het vierde, dat had geproefd van de vrucht van de boom van goed en kwaad – wijsheid die al was verenigd met aardse en dus onzuivere intelligentie9 – moest als gevolg daarvan die wijsheid verkrijgen door inwijding en grote inspanning. En de vereniging van wijsheid en intelligentie, waarbij de eerste de laatste bestuurt, wordt in de hermetische boeken ‘de God die de dubbele vruchtbaarheid van de twee geslachten bezit’ genoemd. Mystiek gezien werd Jezus als mannelijk-vrouwelijk beschouwd. Zie ook in de orfische hymnen, die tijdens de mysteriën werden gezongen: ‘Zeus is een man, Zeus is een onsterfelijke maagd.’10 De Egyptische Amon was in zijn andere helft de godin Neith. Jupiter heeft vrouwenborsten, Venus heeft op sommige van haar beelden een baard, en Ida, de godin, is tevens Sudyumna, de god, als nakomeling van Vaivasvata.

Prof. A. Wilder zegt:

In de naam Adam, of mens, ligt deze dubbele bestaansvorm besloten. Hij is identiek met Athamas, of Thomas (in het Tamil, Tam), die wordt weergegeven door het Griekse didymos, een tweeling. Indien dus de eerste vrouw werd gevormd na de eerste man, moet ze als logische noodzakelijkheid ‘uit de man zijn genomen’ . . . en de rib die de elohim van de man had genomen, ‘maakte hij tot een vrouw’ [Gen. 2]. Het hier gebruikte Hebreeuwse woord is tsala, dat wordt vertaald zoals we hebben aangegeven. Het is gemakkelijk de legende terug te vinden in Berosus, die zegt dat Thalatth (de Omoroca, of Vrouwe van Urka) het begin van de schepping was. Ze was ook Telita, de koningin van de maan . . . De twee tweelinggeboorten van Genesis, die van Kaïn en Abel, en van Ezau en Jacob, weerspiegelen dezelfde gedachte. De naam ‘Chebel’ is dezelfde als Eva, en zijn kenmerkende eigenschap schijnt vrouwelijkheid te zijn. ‘Begeerte zal naar jou uitgaan,’ zei de Heer God tegen Kaïn, ‘en jij zult over hem heersen’. Hetzelfde werd tegen Eva gezegd: ‘Je begeerte zal uitgaan naar je man, en hij zal over je heersen’ [Gen. 3:16].11

Het is dus een axioma in de geheime leer dat het derde menselijke wortelras oorspronkelijk uit tweeslachtige entiteiten bestond. Zijn maagdelijke individuen werden tot ‘goden’ verheven, omdat dat ras hun ‘goddelijke dynastie’ vertegenwoordigde. Tegenwoordig stelt men zich tevreden met het vereren van de mannelijke helden van het vierde ras, die goden schiepen naar hun eigen geslachtelijke evenbeeld, terwijl de goden van de oorspronkelijke mensheid ‘mannelijk en vrouwelijk’ waren.

Zoals in deel 1 is gezegd, ontwikkelden de mensheden zich in overeenstemming en parallel met de vier elementen, waarbij elk nieuw ras fysiologisch werd aangepast aan het daaraan toegevoegde element. Ons vijfde ras nadert snel het vijfde element – noem het als u wilt interstellaire ether – dat echter meer te maken heeft met psychologie dan met natuurkunde. Wij mensen hebben geleerd in elk klimaat te leven, hetzij koud of tropisch, maar de eerste twee rassen hadden niets met het klimaat uit te staan, en ze waren ook niet afhankelijk van de temperatuur of de veranderingen daarin. En op deze manier, zo leert men ons, leefden de mensen tot het einde van het derde wortelras, toen over de hele aardbol een eeuwige lente heerste, zoals nu de bewoners van Jupiter genieten; een ‘wereld’, zegt Flammarion, ‘die niet zoals de onze aan de wisselvalligheid van de seizoenen of aan plotselinge temperatuursveranderingen onderworpen is, maar die zich verheugt in de rijkdom van een eeuwige lente’.12 De astronomen die beweren dat Jupiter in een vloeibare toestand verkeert, in onze betekenis van het woord, worden uitgenodigd hun geschil met deze geleerde Franse astronoom tot een oplossing te brengen.13 Men moet echter altijd in het oog houden dat de genoemde ‘eeuwige lente’ slechts een toestand is die als zodanig door de bewoners van Jupiter wordt gekend. Het is geen ‘lente’ zoals wij die kennen. In dit voorbehoud ligt de verzoening tussen de twee hier geciteerde theorieën. Beide bevatten gedeeltelijke waarheden.

Het is dus een universele overlevering dat de mensheid zich uit een bijna doorschijnende toestand van het weefsel geleidelijk heeft ontwikkeld tot haar tegenwoordige vorm, en niet door een wonder en evenmin door geslachtsgemeenschap. Dit is bovendien in volledige overeenstemming met de oude filosofieën – vanaf die van Egypte en India met hun goddelijke dynastieën tot die van Plato toe. En al deze algemeen verspreide denkbeelden behoren tot de categorie van de ‘intuïties’ en ‘hardnekkige opvattingen’ in het volksgeloof, waarvan er sommige onuitroeibaar zijn. Zulke denkbeelden zijn, zoals Louis Figuier opmerkt, ‘vaak het resultaat van de wijsheid en de waarnemingen van een oneindig aantal generaties van mensen’. Want ‘een overlevering die overal in dezelfde vorm bestaat, heeft het volle gewicht van een wetenschappelijk getuigenis’.14 En de allegorieën van de Purana’s bevatten meer dan één zo’n overlevering, zoals is aangetoond. Bovendien wordt de leer dat het eerste ras van de mensheid uit de chhaya’s (astrale beelden) van de pitri’s werd gevormd, volledig bevestigd in de Zohar. ‘In de tsalam (het schaduwbeeld) van de elohim [de pitri’s], werd Adam (de mens) gemaakt.’15

Herhaaldelijk is het bezwaar gemaakt dat, hoe hoog het metafysische denken in het oude India ook stond, de oude Egyptenaren zich toch op niets anders konden beroemen dan op grove afgodendienst en dierenverering, terwijl Hermes het werk zou zijn van Griekse mystici die in Egypte woonden. Hierop kan één antwoord worden gegeven: een rechtstreeks bewijs dat de Egyptenaren in de geheime leer geloofden, is dat ze daarin bij de inwijding werden onderwezen. Laat wie bezwaar maakt de Eclogae Physicae et Ethicae van Stobaeus raadplegen, de Griekse verzamelaar van oude fragmenten, die in de 5de eeuw n.Chr. leefde. Het volgende is een door hem gemaakt afschrift van een oud hermetisch fragment, dat de Egyptische theorie over de ziel bevat. Letterlijk vertaald staat er:

Uit één ziel, die van het al, ontstaan alle zielen, die zich verspreiden alsof ze opzettelijk over de wereld werden verdeeld. Deze zielen ondergaan veel vormveranderingen; de al kruipende dieren veranderen in waterdieren; uit deze waterdieren komen landdieren voort, en uit deze de vogels. Uit de wezens die hoog in de lucht [de hemel] wonen, worden mensen geboren. Bij het bereiken van de staat van mens, ontvangen de zielen het beginsel van [bewuste] onsterfelijkheid, worden geesten, en worden dan opgenomen in het koor van de goden.16


23. De zelfgeborenen waren de chhaya’s, de schaduwen van de lichamen van de zonen van de schemering. Water noch vuur kon hen vernietigen. Hun zonen werden (wel vernietigd) (a).

(a) Dit vers kan niet worden begrepen zonder hulp van de Toelichtingen. Het betekent dat het eerste wortelras, de ‘schaduwen’ van de voorouders, niet kon worden verwond of door de dood vernietigd. Omdat ze zo etherisch en zo weinig menselijk van samenstelling waren, konden ze door geen enkel element – water of vuur – worden aangetast. Maar hun ‘zonen’, het tweede wortelras, konden worden vernietigd, en dit gebeurde ook. Evenals de ‘voorouders’ volledig opgingen in hun eigen astrale lichamen, die hun nakomelingen waren, zo werden die nakomelingen opgenomen in hun afstammelingen, de ‘zweetgeborenen’. Deze vormden de tweede mensheid – die bestond uit de meest heterogene, gigantische halfmenselijke monsters – de eerste pogingen van de stoffelijke natuur om menselijke lichamen te vormen. De eeuwig bloeiende landen van het tweede continent (Groenland, onder andere) werden achtereenvolgens veranderd van Edens met hun eeuwige lente tot een Hades van de Hyperboreeërs. Deze transformatie was een gevolg van de verplaatsing van de grote wateren van de aardbol, en van oceanen die hun beddingen verlegden; en het grootste deel van het tweede ras kwam om bij deze eerste grote stuiptrekking van de evolutie en consolidatie van de aardbol tijdens het tijdperk van de mens. Er zijn al vier van zulke grote rampen geweest.17 En we kunnen als de tijd daarvoor gekomen is voor onszelf een vijfde verwachten.

Noten

  1. Noot vert.: In de ‘Stanza’s uit het Boek van Dzyan’ in dit deel schrijft HPB hier ‘ei-geborenen’, in plaats van ‘zweetgeborenen’.
  2. F. Magendie, Précis élémentaire de physiologie, 1819, deel 2, blz. 446.
  3. A Text Book: Physiology, 1880, blz. 699.
  4. Zie Timaeus, 42a; Symposium, 189d,e, 190.
  5. Zie de fragmenten uit dat artikel in The Theosophist, februari 1883, blz. 112-14.
  6. Vergelijk het visioen van Ezechiël (hfst. 1) van de vier goddelijke wezens die ‘de gestalte van een mens hadden’ en toch de gedaante van een wiel; ‘als ze gingen, gingen ze op hun vier zijden . . . want de geest van het levende schepsel was in het wiel’.
  7. Wilder, ‘The primeval race double-sexed’, The Theosophist, februari 1883, blz. 113.
  8. Eugibinus, een christen, en de rabbi’s Samuel, Manasseh ben Israel en Maimonides onderwezen dat ‘Adam twee gezichten en één lichaam had, en vanaf het begin zowel mannelijk als vrouwelijk was – mannelijk aan de ene kant en vrouwelijk aan de andere [evenals Manu’s Brahma]; maar later werden de delen gescheiden’. Psalm 139 van David, geciteerd door rabbi Jeremia ben Eliazar, is een bewijs hiervan. ‘U heeft mij gevormd van achteren en van voren’ (139:5), niet omsloten zoals in de Bijbel staat, wat absurd en zonder betekenis is, en dit bewijst volgens prof. Wilder ‘dat de oorspronkelijke vorm van de mensheid androgyn was’.
  9. Zie de vereniging van chokhmah, wijsheid, met binah, intelligentie, of Jehovah, de demiurg, die in de Spreuken van Salomo (8:2) inzicht wordt genoemd. De wijsheid (de goddelijke occulte wijsheid) roept tot de mensen: ‘Onnozele mensen, word toch eens verstandig, dwazen, denk eens na!’ (8:5). Het is geest en stof, de nous en de psyche; over laatstgenoemde zegt Jacobus (3:15) dat ze ‘aards, ongeestelijk en demonisch’ is.
  10. Cory, Ancient Fragments, 1832, herdruk Wizards Bookshelf, 1975, blz. 296; Aristoteles, De mundo, 7:1-4.
  11. Wilder, ‘The primeval race double-sexed’, The Theosophist, februari 1883, blz. 113-14.
  12. La pluralité des mondes habités, 1869, blz. 71.
  13. Een in 1881 door Mattieu Williams ontwikkelde hypothese schijnt op de astronomen maar weinig indruk te hebben gemaakt. De schrijver van The Fuel of the Sun zegt in Knowledge van 4 april 1884 (blz. 218): ‘Als ik nu de onderzoekingen van dr. Andrews toepas op de omstandigheden waarin de zon verkeert . . . kom ik tot de conclusie dat de zon geen kern heeft, hetzij vast, vloeibaar, of gasvormig, maar bestaat uit gedissocieerde stof in de kritische toestand, omringd, in de eerste plaats, door een omhulsel van vlammen, ontstaan door de recombinatie van de gedissocieerde stof, en daaromheen een ander omhulsel van dampen, ontstaan door dit combineren.’
    Dit is een nieuwe theorie die kan worden toegevoegd aan andere hypothesen, alle wetenschappelijk en orthodox. De betekenis van de ‘kritische toestand’ wordt door M. Williams verklaard in hetzelfde tijdschrift (9 dec. 1881, blz. 110), in een artikel over ‘Vaste stoffen, vloeistoffen en gassen’. Over een proef met koolzuur door dr. Andrews zegt hij: ‘Wanneer 88° wordt bereikt, verdwijnt de grens tussen vloeistof en gas; vloeistof en gas hebben zich vermengd tot één mysterieus tussenliggend fluïdum; de hele buis is gevuld met een onduidelijk fluctuerend iets – een geëtheriseerde vloeistof of een zichtbaar gas. Wanneer je een roodgloeiende pook tussen je oog en het licht houdt, zie je een opstijgende golfbeweging van wat lijkt op vloeibare lucht. Het hybridische fluïdum in de buis komt hiermee overeen, maar is waarneembaar dichter, en staat kennelijk tussen de vloeibare en de gasvormige toestand van de stof in, zoals pek of stroop tussen vaste en vloeibare lichamen in staan.
    De temperatuur waarbij dit gebeurt, is door dr. Andrews de ‘kritische temperatuur’ genoemd; hier zijn de gasvormige en de vloeibare toestanden ‘continu’, en het is waarschijnlijk dat alle andere substanties die in beide toestanden kunnen bestaan, hun eigen specifieke kritische temperatuur hebben.’
    Bij zijn verdere beschouwingen over deze ‘kritische’ toestand verkondigt Mattieu Williams enkele beslist occulte theorieën over Jupiter en andere planeten. Hij zegt: ‘Onze denkbeelden over vaste stoffen, vloeistoffen, en gassen zijn afgeleid van onze ervaringen van de toestand van de stof hier op deze aarde. Als we naar een andere planeet konden worden verplaatst, dan zouden ze op een eigenaardige manier veranderen. Op Mercurius zou water tot de condenseerbare gassen behoren; op Mars tot de smeltbare vaste stoffen; maar waartoe op Jupiter?
    Recente waarnemingen geven ons het recht laatstgenoemde planeet als een miniatuurzon te beschouwen, met een uitwendig omhulsel van wolkachtige stof, blijkbaar van gedeeltelijk gecondenseerd water, maar gloeiend heet, of waarschijnlijk nog heter, vanbinnen. Zijn dampkring is kennelijk enorm dik, en omdat de zwaartekracht aan zijn zichtbare oppervlak tweeënhalf keer zo groot is als aan ons aardoppervlak, moet de atmosferische druk beneden dit zichtbare oppervlak al afdalend snel de waarde bereiken waarbij waterdamp in zijn kritische toestand wordt gebracht. Hieruit kunnen we afleiden dat de oceanen van Jupiter niet bestaan uit bevroren, vloeibaar, of gasvormig water, maar oceanen of atmosferen van kritisch water zijn. Indien daarin vissen of vogels zwemmen of vliegen, moeten ze een heel kritische structuur bezitten.
    Omdat de massa van Jupiter 300 keer zo groot is als die van de aarde, en zijn samendrukkende energie naar het middelpunt toe daarmee evenredig is, zouden zijn stoffen – indien ze lijken op die van de aarde, en niet heter zijn – aanmerkelijk dichter moeten zijn; de planeet zou een grotere dichtheid moeten hebben; maar we weten – uit de beweging van zijn satellieten – dat zijn dichtheid in plaats daarvan minder dan een vierde is van die van de aarde. Dit wettigt de conclusie dat de planeet ontzettend heet is; want zelfs waterstof zou in koude toestand onder zo’n druk dichter worden dan Jupiter.
    Omdat alle elementaire substanties kunnen bestaan als vaste stoffen, vloeistoffen, of gassen, of in kritische toestand, afhankelijk van de omstandigheden van temperatuur en druk, heb ik het recht tot de hypothetische conclusie te komen dat Jupiter noch een vaste, een vloeibare, of een gasvormige planeet is, maar een kritische planeet, of een bol die inwendig is samengesteld uit gedissocieerde elementen in kritische toestand, en omgeven door een dichte atmosfeer van hun dampen en die van enkele van hun verbindingen, zoals water. Dezelfde redenering geldt voor Saturnus en andere grote planeten met een kleine dichtheid.’ (Knowledge, 23 dec. 1881, blz. 157.)
    Het is fijn om te zien dat de wetenschappelijke verbeelding elk jaar dichter bij het grensgebied van onze occulte leringen komt.
  14. The Day after Death, 1874, blz. 23.
  15. Zohar, 3:159ab; vgl. Isaac Myer, Qabbalah, blz. 420.
  16. Stobaeus, Physica, 1:41:48; Meineke’s Trübner’s ed., Leipzig, 1860, deel 1, blz. 306.
  17. De eerste vond plaats toen wat nu de noordpool is, van de latere continenten werd gescheiden.

De geheime leer, 2:146-54
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag