Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

Stanza 12

Het vijfde ras en zijn goddelijke leraren

§ (47) De overblijfselen van de eerste twee rassen verdwijnen voor altijd. Groepen van de verschillende Atlantische rassen worden voor de zondvloed gespaard, samen met de voorvaderen van het vijfde. (48) De oorsprong van ons huidige ras, het vijfde. De eerste goddelijke dynastieën. (49) De eerste lichtstraaltjes in de geschiedenis, nu gerelateerd aan de allegorische chronologie van de Bijbel, en door de ‘universele’ geschiedenis slaafs gevolgd. De aard van de eerste leraren en beschavers van de mensheid.

47. Er bleven weinig (mensen) over: enkele gele, enkele bruine en zwarte, en enkele rode bleven bestaan. De maankleurigen (van het oorspronkelijke goddelijke geslacht) waren voor altijd verdwenen (a) . . .

48. Het vijfde ras, voortgebracht uit het heilige geslacht (bleef bestaan). Het werd bestuurd door zijn eerste goddelijke koningen.

49. De ‘slangen’ die weer neerdaalden, die vrede sloten met het vijfde (ras), en die het onderwezen en instrueerden (b) . . .

(a) Deze sloka (47) heeft betrekking op het vijfde ras. De geschiedenis begint er niet mee, maar de levende en steeds terugkerende overlevering wel. De geschiedenis – of wat geschiedenis wordt genoemd – gaat niet verder terug dan tot de denkbeeldige oorsprong van ons vijfde onderras, ‘een paar duizend’ jaar. De zin: ‘Enkele gele, enkele bruine en zwarte, en enkele rode bleven bestaan’ verwijst naar de onderverdelingen van dit eerste onderras van het vijfde wortelras. De ‘maankleurigen’ (d.w.z. het eerste en het tweede ras) waren voor altijd verdwenen – zonder enig spoor achter te laten; en dat al bij de derde ‘zondvloed’ van het derde, Lemurische, ras, die ‘grote draak’, van wie de staart in een oogwenk hele volkeren uit het bestaan wegvaagt. En dit is de werkelijke betekenis van het vers in de Toelichting dat zegt:

De grote draak heeft alleen ontzag voor deslangenvan wijsheid, de slangen van wie de holen nu onder de driehoekige stenen zijn’, d.w.z. ‘de piramiden, aan de vier hoeken van de wereld’.

(b) Dit zegt ons duidelijk wat elders in de Toelichtingen meer dan eens wordt vermeld, namelijk dat de adepten of ‘wijze’ mensen van de drie rassen (het derde, vierde en vijfde) in onderaardse verblijfplaatsen woonden, meestal onder een bouwwerk in piramidevorm, zo niet werkelijk onder een piramide. Zulke ‘piramiden’ bestonden aan de vier hoeken van de wereld en waren nooit het monopolie van het land van de farao’s, hoewel men veronderstelde dat ze het exclusieve eigendom van Egypte waren, totdat men ze verspreid over de beide Amerika’s aantrof, onder en boven de grond, onder en midden in maagdelijke bossen, in vlakten en valleien. Ook al treft men in Europese streken de echte geometrisch zuivere piramiden niet langer aan, veel van de – naar men aanneemt – vroeg-neolithische grotten, van de kolossale driehoekige, piramidale en kegelvormige menhirs in Morbihan, en in Bretagne in het algemeen, en veel van de Deense grafheuvels en zelfs van de ‘reuzengraven’ van Sardinië met hun onafscheidelijke bijbehorende nuraghi, zijn evenzovele enigszins onhandige kopieën van de piramiden. De meeste hiervan zijn het werk van de eerste kolonisten op het pasgeboren continent en de eilanden van Europa, de – ‘enkele gele, enkele bruine en zwarte, en enkele rode’ – rassen die bleven bestaan na het verzinken van de laatste Atlantische continenten en eilanden (850.000 jaar geleden), met uitzondering van het Atlantische eiland van Plato, en vóór de komst van de grote Indo-Europese rassen; terwijl andere werden gebouwd door de eerste immigranten uit het Oosten.

Degenen die moeilijk kunnen aanvaarden dat de ouderdom van de mensheid zover teruggaat als de 57.000 jaar die dr. Dowler toeschrijft aan het skelet dat door hem bij New Orleans werd gevonden aan de oevers van de Mississippi, zullen deze feiten natuurlijk verwerpen. Maar ze zullen misschien eens ontdekken dat ze zich hebben vergist. We kunnen de dwaze zelfverheerlijking van de Arcadiërs afkeuren die zich προσελήνοι – ouder dan de maan – noemden, en van het volk van Attica dat beweerde dat ze al bestonden vóór de zon aan de hemel verscheen, maar hun ouderdom kan men niet ontkennen. Ook kunnen we niet lachen om het algemeen voorkomende geloof dat onze voorouders reuzen waren. Het feit dat de botten van de mammoet en de mastodont en in één geval die van een reusachtige salamander per vergissing voor menselijke botten zijn aangezien, neemt het probleem niet weg dat van alle zoogdieren de mens het enige is waarvan de wetenschap niet wil erkennen dat zijn vorm – evenals die van alle andere dieren – is verkleind, van de reusachtige homo diluvii tot het wezen van 1,50 à 1,80 m dat hij nu is.

Maar de ‘slangen van wijsheid’ hebben hun geschriften goed bewaard, en de geschiedenis van de menselijke evolutie wordt werkelijk zowel aan de hemel als op ondergrondse muren opgetekend. De mensheid en de sterren zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden, want laatstgenoemde worden door intelligenties bestuurd.

Hedendaagse kenners van de symboliek zullen dit misschien belachelijk vinden en het ‘fantasie’ noemen, maar Staniland Wake schrijft:

Het is onbetwistbaar dat de zondvloed in de legenden van sommige oosterse volkeren niet alleen [altijd] in verband is gebracht met de piramiden, maar ook met de sterrenbeelden.1

De ‘oude draak’ is identiek met de ‘grote vloed’, zegt Proctor:

We weten dat in het verleden het sterrenbeeld Draak aan de pool, of het zenit, van de hemelsfeer stond. In sterrentempels . . . zou de Draak het belangrijkste of heersende sterrenbeeld zijn. . . . Het is opmerkelijk hoe nauwkeurig de sterrenbeelden . . . in volgorde en rechte klimming overeenkomen met de gebeurtenissen die met betrekking tot de [bijbelse] zondvloed zijn opgetekend.2

De redenen voor dit opmerkelijke feit zijn in dit boek duidelijk gemaakt. Maar er blijkt slechts uit dat er in de herinnering en de overleveringen van de onderrassen van het vijfde ras verschillende zondvloeden met elkaar worden verward. De eerste grote ‘vloed’ was sterrenkundig en kosmisch, terwijl verschillende andere aards waren. Toch weerhield dit onze zeer geleerde vriend Gerald Massey – ongetwijfeld een ingewijde in de mysteries van het British Museum, maar toch slechts een zelf-ingewijde – niet ervan te verklaren en vol te houden dat het verzinken en de zondvloed van Atlantis slechts de geantropomorfiseerde fantasieën van onwetende mensen waren, en dat Atlantis niet meer was dan een sterrenkundige allegorie.3 Niettemin is de grote allegorie van de dierenriem gebaseerd op historische gebeurtenissen, en de ene kan nauwelijks invloed uitoefenen op de andere; en het ligt ook voor de hand dat elke student van het occultisme weet wat die sterrenkundige en zodiakale allegorie betekent. Smith laat in het Nimrod-epos van de Assyrische kleitabletten de werkelijke betekenis ervan zien. De ‘twaalf zangen’ daarin hebben betrekking op de ‘jaarlijkse omloop van de zon door de twaalf maanden van het jaar. Elk kleitablet correspondeert met een speciale maand, en bevat een duidelijke verwijzing naar de diervormen in de tekens van de dierenriem’; de elfde zang is ‘gewijd aan Rimmon, de god van storm en regen, en hoort bij het elfde teken van de dierenriem – Aquarius, of de Waterman’.4 Maar zelfs dit wordt in de oude geschriften voorafgegaan door de vóór-sterrenkundige, kosmische vloed, die als allegorie werd weergegeven en gesymboliseerd in de bovengenoemde vloed van de dierenriem of van Noach. Maar dit heeft niets te maken met Atlantis. De piramiden staan in nauw verband met de denkbeelden over zowel de Grote Draak (het sterrenbeeld), de ‘draken van wijsheid’, of de grote ingewijden van het derde en het vierde ras, als de overstromingen van de Nijl, die worden beschouwd als een goddelijke herinnering aan de grote Atlantische overstroming. De sterrenkundige verslagen van de wereldgeschiedenis begonnen echter, zoals men zegt, bij het derde onderras van het vierde wortelras, of de Atlantiërs. Wanneer was dat? Occulte gegevens tonen aan dat zelfs sinds de tijd dat Egypte begon met het officieel vastleggen van de berekeningen betreffende de dierenriem, de polen drie keer zijn omgekeerd.

We zullen op deze bewering terugkomen. Symbolen zoals die welke door de tekens van de dierenriem worden weergegeven – een feit dat de materialisten een kapstok biedt om hun eenzijdige theorieën en opvattingen aan op te hangen – hebben een te diepzinnige betekenis, en zijn te belangrijk voor de mensheid, dan dat ze in een paar woorden kunnen worden afgedaan. Intussen moeten we de betekenis nagaan van die andere uitspraak (sloka 48), namelijk over de eerste goddelijke koningen van wie wordt gezegd dat ze ‘weer neerdaalden’, en ons vijfde ras na de laatste zondvloed leidden en onderwezen! We zullen laatstgenoemde bewering in de volgende hoofdstukken historisch bezien, maar tot slot moeten we nog enkele details over het onderwerp ‘slangen’ geven.

We moeten hier de ruw geschetste toelichtingen op de oude stanza’s besluiten. Voor meer toelichting zijn bewijzen nodig, die zijn te ontlenen aan oude, middeleeuwse en hedendaagse boeken waarin deze onderwerpen worden behandeld. Al die bewijzen moeten nu worden verzameld, vergeleken en ordelijker worden samengebracht, om de aandacht van de lezer voor deze overvloed aan historische bewijzen op te eisen. En omdat nooit te veel nadruk kan worden gelegd op de vele betekenissen van dat vreemde symbool – dat zo vaak wordt genoemd en dat in het orthodoxe licht van de kerk naar de ‘verleider van de mens’ verwijst – lijkt het raadzamer het onderwerp hier door elk beschikbaar bewijs uitputtend te behandelen, zelfs op gevaar af in herhaling te vervallen. De titanen en kabiren zijn door onze theologen en enkele vrome kenners van de symboliek steevast opgevat als onverbrekelijk verbonden met het groteske personage dat duivel wordt genoemd, en elk bewijs dat dit weerspreekt, is tot dusver even steevast verworpen en genegeerd; daarom moet de occultist niets nalaten dat ertoe kan leiden deze samenzwering tot laster teniet te doen. We zijn van plan de onderwerpen die in deze laatste drie sloka’s worden aangesneden, in verschillende groepen in te delen, en ze in dit laatste hoofdstuk zo nauwkeurig en volledig te onderzoeken als de ruimte toelaat. Zo kunnen nog enkele details worden toegevoegd aan het algemene bewijsmateriaal van de oudheid over de meest omstreden stellingen van het occultisme en de esoterische leer – waarvan het grootste deel in afdeling 2 over symboliek is te vinden.

Noten

  1. The Origin and Significance of the Great Pyramid, 1882. blz. 83.
  2. Knowledge, deel 1, blz. 243, zoals geciteerd in S. Wake, Op.cit., blz. 81-3.
  3. Natural Genesis, 1883, deel 2, blz. 228-9.
  4. The Nineteenth Century, deel 11, februari 1882, blz. 236.

De geheime leer, 2:396-400
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag