Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

Noach was een kabir, dus moet hij een demon zijn geweest

Het doet er weinig toe of Isis of Ceres – de ‘kabiria’ – of de kabiren de mensen de landbouw hebben geleerd; maar het is heel belangrijk om te voorkomen dat fanatici alle feiten in de geschiedenis en de legende monopoliseren, en hun verdraaiingen van de waarheid, de geschiedenis, en de legende aan één mens toeschrijven. Óf Noach is evenals de anderen een mythe, óf hij is iemand van wie de legende gebaseerd was op de kabirische of titanische overlevering, zoals die in Samothrake werd onderwezen; noch de jood noch de christen heeft daarom het recht het monopolie op hem op te eisen. Als Noach, zoals Faber ten koste van veel studie en onderzoek probeerde aan te tonen, een Atlantiër en een titan is, en zijn gezin de kabiren of vrome titanen, enz., zijn – dan stort de bijbelse chronologie door haar eigen gewicht in elkaar, en daarmee ook alle aartsvaders – de antediluviale en vóór-Atlantische titanen. Zoals nu is ontdekt en bewezen, is Kaïn Mars, de god van kracht en voortplanting, en van het eerste (seksuele) bloedvergieten.1 Tubal-Kaïn is een kabir, ‘een leermeester van iedereen die brons en ijzer bewerkt’; of – als men hieraan de voorkeur geeft – hij is één met Hephaistos of Vulcanus; Jabal is ontleend aan de kabiren – leermeesters in de landbouw, ‘zij die vee hebben’, en Jubal is ‘de vader van iedereen die de lier bespeelt’ (Gen. 4:21), hij of zij die de lier voor Kronos maakten, en de drietand voor Poseidon.2

De geschiedenis of de ‘fabels’ over de mysterieuze Telchinen – fabels die alle een echo zijn van de archaïsche gebeurtenissen van onze esoterische leringen – verschaffen ons een sleutel tot de oorsprong van de stamboom van Kaïn (Genesis, hfst. 4 en 5); ze geven de reden waarom de rooms-­katholieke kerk ‘het vervloekte bloed’ van Kaïn en Cham vereenzelvigt met tovenarij, en het verantwoordelijk stelt voor de zondvloed. Waren niet de Telchinen – zo redeneert men – de mysterieuze ijzerbewerkers van Rhodos; degenen die de eersten waren om beelden voor de goden op te richten, ze van wapens te voorzien, en de mensen magie te leren? En werden ze niet op bevel van Zeus door een zondvloed vernietigd, zoals de Kaïnieten op last van Jehovah?

De Telchinen zijn eenvoudig de kabiren en de titanen in een andere vorm. Ze zijn ook de Atlantiërs. ‘Evenals Lemnos en Samothrake’, zegt Decharme, ‘is Rhodos, de geboorteplaats van de Telchinen, een eiland van vulkanische oorsprong.’3 De overleveringen zeggen dat het eiland Rhodos plotseling uit de zeeën tevoorschijn kwam, nadat het eerder door de oceaan was verzwolgen. Evenals Samothrake (van de kabiren) is het in de herinnering van de mensen verbonden met de legenden over de zondvloed. Omdat over dit onderwerp genoeg is gezegd, kunnen we het nu laten rusten.

Maar we kunnen hieraan een paar woorden toevoegen over Noach, de joodse vertegenwoordiger van bijna elke heidense god in een of andere gedaante. De hymnen van Homerus bevatten in dichterlijke vorm alle latere mythen over de aartsvaders, die allemaal siderische, kosmische, en numerieke symbolen en tekens zijn. De poging om de twee stambomen – die van Seth en van Kaïn4 – van elkaar te scheiden, en ook de even vruchteloze poging hen voor te stellen als werkelijke historische mensen, heeft alleen maar geleid tot nog serieuzer onderzoek naar de geschiedenis van het verleden, en tot ontdekkingen die de veronderstelde openbaring blijvend ­hebben beschadigd. Bijvoorbeeld, toen was vastgesteld dat Noach en Melchizedek identiek zijn, werd daarmee eveneens bewezen dat Melchizedek, of vader Tsaddik, identiek is met Kronos-Saturnus.

Dat dit zo is, kan gemakkelijk worden aangetoond. Het wordt door geen enkele christelijke schrijver ontkend. Bryant is het eens met al diegenen die van mening zijn dat Sydic, of Tsaddik, de aartsvader Noach (en ook Melchizedek) was; en dat de naam waarmee hij wordt aangeduid, Sadic, overeenkomt met het karakter dat hem in Genesis 6:9 wordt gegeven. ‘Hij was צדיק, Tsaddik, een rechtvaardig man, en in zijn tijd volmaakt. Alle wetenschappen en nuttige vaardigheden werden aan hem toegeschreven, en door zijn zonen overgedragen aan het nageslacht.’5

Sanchoniathon heeft de wereld meegedeeld dat de kabiren de zonen van Sydic of Zedek (Melchizedek) waren. Deze informatie zou, omdat ze via Eusebius6 tot ons is gekomen, met enige achterdocht kunnen worden be­keken, omdat het meer dan waarschijnlijk is dat hij de boeken van Sanchoniathon op dezelfde manier heeft behandeld als de synchronistische lijsten van Manetho. Maar laten we ervan uitgaan dat de identificatie van Sydic, Kronos, of Saturnus met Noach en Melchizedek, op een van de vrome hypothesen van Eusebius gebaseerd is. Laten we haar als zodanig aanvaarden, samen met de omschrijving van Noach als een rechtvaardig man, en zijn veronderstelde dubbelganger, de mysterieuze Melchizedek, koning van Salem, en priester van de allerhoogste god, in ‘zijn eigen categorie’7; en laten we ten slotte, na te hebben gezien wat ze uit een spiritueel, sterrenkundig, psychisch en kosmisch oogpunt waren, nu nagaan wat ze volgens de rabbi’s en de kabbala werden.

Als Skinner over Adam, Kaïn, Mars, enz., spreekt als personificaties, verkondigt hij in zijn kabbalistische onderzoek onze eigen esoterische leringen. Zo zegt hij:

Mars was de heer van geboorte en van dood, van voortbrenging en van vernietiging, van ploegen, van bouwen, van beeldhouwen of steenhouwen, van bouwkunst . . . kortom van alle . . . kunsten. Hij was het oorspronkelijke beginsel dat zich splitste in twee tegengestelden voor de voortbrenging. Ook in de astronomie8 nam hij de geboorteplaats van de dag en het jaar in, de plaats van het toenemen van zijn kracht, Ram, en eveneens de plaats van zijn dood, Schorpioen. Hij was heer van het huis van Venus, en van dat van de Schorpioen. Als geboorte was hij het goede; als de dood het kwade. Als het goede was hij het licht, als het kwade was hij de nacht. Als het goede was hij de man; als het kwade, de vrouw. Hij stond op de kardinale punten, en als Kaïn of Vulcanus9, of pater Sadic, of Melchizedek, was hij de heer van de ecliptica, of van het evenwicht, of de lijn van de vereffening, en daarom was hij de rechtvaardige. De Ouden namen aan dat er zeven planeten, of grote goden, waren, die voortkwamen uit acht, en pater Sadic, de rechtvaardige of rechtschapene, was heer van de achtste, die Mater Terra was.10

Dit maakt hun functies na hun degradatie duidelijk genoeg, en stelt hun identiteit vast.

Nu is aangetoond dat de zondvloed van Noach, zoals deze naar de letter en binnen het tijdperk van de bijbelse chronologie wordt omschreven, nooit heeft bestaan, moet de vrome maar heel willekeurige veronderstelling van bisschop Cumberland die zondvloed maar naar het land van de verbeelding volgen. Het lijkt voor een onpartijdige waarnemer nogal fantasievol om te vernemen dat:

er twee verschillende rassen van kabiren waren, waarvan het eerste bestaat uit Cham en Mizraïm, van wie hij [Cumberland] denkt dat ze Jupiter en Dionysos van Mnaseas zijn, en het tweede uit de kinderen van Shem, de kabiren van Sanchoniathon, terwijl hun vader Sydyk dus de Shem uit de Schrift is.11

De kabiren, ‘de machtigen’, zijn gelijk aan onze oorspronkelijke ­dhyani-chohans, aan de lichamelijke en onlichamelijke pitri’s, en aan alle heersers en leermeesters van de oorspronkelijke rassen, die worden aangeduid als de goden en koningen van de goddelijke dynastieën.

Noten

  1. Zoals hij ook Vulcanus of Vul-kaïn is, de grootste god bij de latere Egyptenaren, en de grootste kabir. De god van de tijd was Khiyun in Egypte, of Saturnus, of Seth, en Khiyun is dezelfde als Kaïn.
  2. Paul Decharme, Mythology de la Grèce antique, 1886, blz. 272-3&vn. Zie Strabo, Geografie, 14:2:7, die ze met de cyclopen vergelijkt; ook Callimachus, In Delum, 31, en Statius P. Pupinius, Silvarum Libri V, 4:6:47, en Thebaidos Libri XII, 2:74.
  3. Decharme, Op.cit., blz. 271.
  4. Niets kon onhandiger en kinderachtiger zijn dan deze vruchteloze poging de stambomen van Kaïn en van Seth van elkaar los te koppelen, of de overeenkomst van namen onder een verschillende spelling te verbergen. Zo heeft Kaïn een zoon Henoch, en ook Seth heeft een zoon Henoch (Enos, Ch’anoch, Chanoch – men kan doen wat men wil met Hebreeuwse namen zonder klinkers). In de lijn van Kaïn verwekt Henoch Irad, Irad Mechujael, de laatste Methusael, en Methusael Lamech. In de lijn van Seth verwekt Henoch Kenan, en deze Mahaleël (een variatie op Mechujael), die Jarad (of Irad) verwekt; Jarad verwekt Henoch (nummer 3), die Methusalem voortbrengt (van Methusael), en Lamech besluit de lijst. Ze zijn allemaal (kabbalistische) symbolen van zonne- en maanjaren, van sterrenkundige perioden, en van fysiologische (fallische) functies, evenals in elk ander heidens symbolisch geloof. Dit is door een aantal schrijvers bewezen.
  5. Jacob Bryant, A New System, etc., 1807, deel 3, blz. 343.
  6. Praeparatio evangelica, 1:10.
  7. Zie Hebreeën 5:6 en 7:1ev.
  8. De naam van Mars was in het Aeolisch Ἄρευς , en in het Grieks Ares, Ἄρης; met de etymologie van die naam hebben filologen en indologen, Grieks- en Sanskrietkenners zich tot op heden vergeefs beziggehouden. Max Müller verbindt beide namen Mars en Ares vreemd genoeg met de Sanskrietwortel mar, waarvan hij ze afleidt, en waarvan volgens hem de naam maruts (de stormgoden) komt. Welcker geeft echter een betere etymologie (zie Griechische Götterlehre, deel 1, blz. 415). Hoe dan ook, etymologieën van wortels en woorden alleen zullen nooit de volledige esoterische betekenis opleveren, hoewel ze tot nuttige vermoedens kunnen leiden.
  9. Dezelfde schrijver zegt: ‘De naam Vulcain komt zelf in de tekst (Genesis 4:5) voor, want deze begint met V’elcain of V’ulcain, overeenkomstig de verdiepte u-klank van de letter vau. Buiten zijn onmiddellijke context kan men deze lezen als ‘en de god Kaïn’, of Vulcain. Als er nog meer bevestiging nodig is van het Kaïn-Vulcain denkbeeld, dan zegt Fürst: ‘קין, Kaïn, de ijzeren punt van een lans, een smid (grofsmid), uitvinder van scherpe ijzeren werktuigen en smeedwerk’ (Skinner, The Source of Measures, blz. 278).
  10. J. Ralston Skinner, The Source of Measures, 1875, blz. 186.
  11. Richard Cumberland, Origines gentium antiquissimae, ‘appendix de cabiris’, blz. 357, 364 en 376; geciteerd in Faber, Dissertation, etc., deel 1, blz. 8.

De geheime leer, 2:440-3
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag