De oudste Perzische overleveringen over de polaire en de verzonken continenten
De legenden konden de feiten niet zodanig verminken dat hun vorm onherkenbaar werd. Tussen de overleveringen van enerzijds Egypte en Griekenland, en anderzijds Perzië – een land dat voortdurend met de eerstgenoemde in oorlog was – is de overeenkomst van personen en getallen te groot om dit aan simpel toeval te kunnen toeschrijven. Bailly heeft dit afdoende bewezen. Laten we hierbij een ogenblik stilstaan om deze overleveringen uit alle beschikbare bronnen te onderzoeken, om die van de magiërs beter te kunnen vergelijken met de zogenaamde Griekse ‘fabels’.
Die legenden zijn nu overgegaan in de volksverhalen, de folklore van Perzië, zoals veel echte ficties hun weg naar onze wereldgeschiedenis hebben gevonden. De verhalen over koning Arthur en zijn ridders van de ronde tafel zijn ook naar alle schijn sprookjes; toch zijn ze gebaseerd op feiten, en behoren tot de geschiedenis van Engeland. Waarom zou dan de folklore van Iran geen deel uitmaken van de geschiedenis en de prehistorische gebeurtenissen in Atlantis? Die folklore zegt het volgende:
Vóór de schepping van Adam leefden er twee rassen op aarde en volgden elkaar op; de daeva’s die 7000 jaar regeerden, en de peri’s (izeds) die er maar 2000 regeerden, nog tijdens het bestaan van eerstgenoemden. De daeva’s waren reuzen, sterk en slecht; de peri’s waren kleiner van gestalte, maar wijzer en goedaardiger.
Hierin herkennen we de Atlantische reuzen en de Indo-Europeanen, of de rakshasa’s van het Ramayana en de kinderen van Bharatavarsha, of India; de mensen van vóór en na de zondvloed van de Bijbel.
Gyan (of beter gezegd jñana, ware of occulte wijsheid en kennis), ook Gian-ben-Gian (of wijsheid, zoon van wijsheid) genoemd, was de koning van de peri’s1. Hij had een schild dat even beroemd was als dat van Achilles, maar in plaats dat het dienst deed tegen de vijand in de oorlog, diende het als bescherming tegen zwarte magie, de tovenarij van de daeva’s. Gian-ben-Gian had 2000 jaar geregeerd, toen God aan Iblis, de duivel, toestond de daeva’s te verslaan en ze naar de andere kant van de wereld te verjagen. Zelfs het magische schild dat – gemaakt volgens de beginselen van de astrologie – betoveringen en bezweringen tenietdeed, was niet opgewassen tegen Iblis, die een werktuig van het lot (of karma) was.2 Ze hadden in hun laatste grote stad, Khanoom genaamd, tien koningen, en identificeerden de tiende, Kaimurath, met de Hebreeuwse Adam. Deze koningen stemmen overeen met de tien antediluviale geslachten van koningen, zoals Berosus die geeft.
Hoe verminkt die legenden nu ook blijken te zijn, men moet ze wel in verband brengen met de Chaldeeuwse, Egyptische, Griekse, en zelfs de Hebreeuwse overleveringen. In laatstgenoemde, die het in haar exclusiviteit beneden zich acht te spreken over pre-adamitische volkeren, is het bestaan daarvan toch duidelijk af te leiden, want ze zendt Kaïn – een van de enige twee op aarde levende mannen – naar het land Nod, waar hij huwt en een stad bouwt.3
Wanneer we de 9000 jaar die in de Perzische verhalen worden genoemd, vergelijken met de 9000 jaar die volgens Plato waren verlopen sinds het verzinken van het laatste deel van Atlantis, dan komt er een heel vreemd feit aan het licht. Bailly heeft het opgemerkt maar door zijn interpretaties verdraaid. De geheime leer kan aan de getallen hun ware betekenis teruggeven. ‘In de eerste plaats’, lezen we in Kritias, ‘moet men bedenken dat er 9000 jaar zijn verstreken sinds de oorlog van de volkeren uitbrak tussen de mensen die buiten de zuilen van Hercules woonden en alle mensen die erbinnen woonden.’4
In de Timaeus zegt Plato hetzelfde.5 De geheime leer verklaart dat de meeste latere eiland-Atlantiërs omkwamen in de tijd tussen 850.000 en 700.000 jaar geleden, en dat er al 200.000 jaar Indo-Europeanen waren toen het eerste grote ‘eiland’ of continent verzonk. Het lijkt dus alsof er nauwelijks enige overeenstemming tussen de getallen bestaat. Maar dat is in feite wel zo. Omdat Plato een ingewijde was, moest hij de versluierde taal van het heiligdom gebruiken, en dat gold ook voor de magiërs van Chaldea en Perzië; door hun exoterische onthullingen waren de Perzische legenden bewaard gebleven en aan het nageslacht doorgegeven. Zo spreken de Hebreeën over een week van ‘zeven dagen’, en over ‘een week van jaren’ waarbij elke dag ervan 360 zonnejaren voorstelt, en de hele ‘week’ in feite 2520 jaar is. Ze hadden een sabbat-week, een sabbat-jaar, enz.; en hun sabbat duurde soms 24 uur en soms 24.000 jaar in de geheime berekeningen van hun sods. Wij van deze tijd noemen honderd jaar een eeuw. De tijdgenoten van Plato, in ieder geval de ingewijde schrijvers, bedoelden met een millennium niet duizend, maar 100.000 jaar; de hindoes, die onafhankelijker waren dan wie ook, hebben hun chronologie nooit verborgen. Zo zullen de ingewijden, als ze 9000 jaar zeggen, dit opvatten als 900.000 jaar, en gedurende die tijd – d.w.z. vanaf het eerste verschijnen van het Indo-Europese ras, toen de pliocene gedeelten van het eens grote Atlantis geleidelijk begonnen te verzinken6 en andere continenten aan de oppervlakte begonnen te verschijnen, tot het uiteindelijke verdwijnen van het kleine eiland van Plato – hadden de Indo-Europese rassen nooit opgehouden te strijden tegen de afstammelingen van de eerste reuzenrassen. Deze oorlog duurde bijna tot het einde van het tijdperk dat aan het kaliyuga voorafging, en was de Mahabharata-oorlog die in de Indiase geschiedenis overbekend is. Zo’n vermenging van gebeurtenissen en tijdvakken, en het terugbrengen van honderdduizenden tot duizenden jaren, is niet in strijd met het aantal jaren dat, volgens de verklaring van de Egyptische priesters aan Solon, was verstreken sinds de vernietiging van het laatste gedeelte van Atlantis. Die 9000 jaar was het juiste aantal. Laatstgenoemde gebeurtenis is nooit geheimgehouden, en was alleen uit de herinnering van de Grieken verdwenen. De Egyptenaren hadden volledige verslagen, want ze waren geïsoleerd; omdat ze omringd waren door zee en woestijn, waren ze tot een paar duizend jaar vóór onze tijdrekening door andere volkeren met rust gelaten.
De geschiedenis vangt voor het eerst een glimp op van Egypte en zijn grote mysteriën door Herodotus, als we de Bijbel en zijn vreemde chronologie buiten beschouwing laten.7 En hoe weinig Herodotus mocht zeggen, erkent hij zelf als hij spreekt over een mysterieuze graftombe van een ingewijde in Saïs, in het heilige gebied van Minerva. Daar, zegt hij,
achter de kapel . . . is het graf van iemand van wie het naar mijn mening oneerbiedig zou zijn de naam te onthullen. . . . Binnen de omheining staan grote obelisken, en vlakbij is een meer omringd door een stenen muur in de vorm van een cirkel. Op dit meer worden ’s nachts de avonturen van die persoon opgevoerd, die mysteriën worden genoemd: over deze zaken moet ik echter, hoewel ik nauwkeurig op de hoogte ben van de bijzonderheden ervan, een discreet stilzwijgen bewaren.8
Anderzijds is het goed te weten dat bij de Ouden geen geheim zo goed werd bewaard en zo heilig was als dat van hun cyclussen en berekeningen. Vanaf de Egyptenaren tot de joden beschouwde men het als de grootste zonde om iets openbaar te maken dat behoorde tot de juiste tijdmeting. Tantalus werd in de hellegebieden geworpen omdat hij de geheimen van de goden had onthuld; de bewaarders van de heilige sibillijnse boeken werden met de doodstraf bedreigd als ze een woord ervan bekend zouden maken. In elke tempel waren Sigalions (afbeeldingen van Harpokrates) – vooral in die van Isis en Serapis – die een vinger tegen de lippen drukten; terwijl de Hebreeën leerden dat het onthullen van de geheimen van de kabbala na inwijding in de rabbijnse mysteriën, gelijkstond met het eten van de vrucht van de boom van kennis – hierop stond de doodstraf.9
En toch hebben wij Europeanen de exoterische chronologie van de joden overgenomen! Geen wonder dat deze vanaf dat moment al onze opvattingen over wetenschap en de duur van de dingen heeft beïnvloed en gekleurd!
De Perzische overleveringen staan vol verhalen over twee volkeren of rassen, die volgens sommigen nu volledig zijn uitgestorven, terwijl ze alleen van gedaante zijn veranderd. Ze spreken steeds over en geven beschrijvingen van de bergen van Kaf (Kafaristan?), die een galerij bevatten die door de reus Argenk is gebouwd, waarin de beelden van de vroegere mensen in al hun vormen worden bewaard. Ze noemen ze Sulaymans (Salomo’s), of de wijze koningen van het Oosten, en tellen 72 koningen met die naam.10 Drie van hen regeerden elk 1000 jaar.11
Siamek, de geliefde zoon van Kaimurath (Adam), hun eerste koning, werd door zijn reuzenbroer gedood. De vader liet een eeuwig brandend vuur onderhouden op het graf dat zijn as bevatte; vandaar de oorsprong van vuuraanbidding, zoals sommige oriëntalisten denken.
Toen kwam Hoshang, de voorzichtige en wijze. Zijn dynastie ontdekte opnieuw de metalen en de edelstenen, die door de daeva’s of reuzen in de ingewanden van de aarde waren verborgen, en ook de bewerking van koper, en het graven van kanalen, en ze verbeterde de landbouw. Zoals zo vaak wordt ook aan Hoshang toegeschreven dat hij het boek getiteld Eeuwige wijsheid (Giavidan Khird) heeft geschreven, en zelfs dat hij de steden Luz, Babylon en Isfahan heeft gebouwd, hoewel die in feite pas eeuwen later werden gebouwd. Maar evenals het tegenwoordige Delhi op zes andere oudere steden is gebouwd, kunnen deze zojuist genoemde steden op fundamenten van andere steden van enorme ouderdom zijn gebouwd. De tijd waarin hij leefde, kan alleen uit een andere legende worden afgeleid.
In dezelfde overlevering wordt aan die wijze vorst toegeschreven dat hij tegen de reuzen oorlog heeft gevoerd op een paard met twaalf benen, dat zijn geboorte dankte aan de liefde tussen een krokodil en een vrouwtjesnijlpaard. Deze twaalfvoeter werd op het ‘droge eiland’ of nieuwe continent aangetroffen; er moest veel kracht en list worden aangewend om dit wonderbaarlijke dier te vangen, maar zodra Hoshang het had bestegen, versloeg hij elke vijand. Geen reus kon tegen zijn geweldige kracht standhouden. Niettemin werd deze koning der koningen gedood door een enorm rotsblok dat door de reuzen vanaf de grote bergen van Damavend op hem werd geworpen.12
Tahmurath is de derde koning van Perzië, de Joris van Iran, de ridder die de draak altijd overwint en doodt. Hij is de grote vijand van de daeva’s, die in zijn tijd in de bergen van Kaf woonden, en nu en dan overvallen pleegden op de peri’s. De oude Franse kronieken van de Perzische folklore noemen hem de Dev-bend, de overwinnaar van de reuzen. Aan hem wordt ook toegeschreven dat hij Babylon, Ninevé, Diyarbakir, enz., heeft gesticht. Evenals zijn voorvader Hoshang had ook Tahmurath (Taimuraz) zijn strijdros, maar veel zeldzamer en sneller – een vogel die Simurg Anka werd genoemd. Werkelijk een verbazingwekkende vogel, intelligent, een spreker van veel talen, en zelfs heel religieus. Wat zegt die Perzische feniks? Hij klaagt over zijn hoge leeftijd, want hij is cyclussen en nog eens cyclussen vóór de tijd van Adam (ook Kaimurath) geboren. Hij heeft lange tijdperken zien komen en gaan. Hij heeft het begin en het einde meegemaakt van 12 cyclussen van elk 7000 jaar, die esoterisch vermenigvuldigd ons weer 840.000 jaar opleveren.13 Simurg is geboren tijdens de laatste zondvloed van de pre-Adamieten, zegt het ‘verhaal van Simurg en de goede kalief’!14
Wat zegt het Boek van de getallen? Esoterisch is Adam Rishon de maangeest (Jehovah in zekere zin, of de pitri’s), en zijn drie zonen – Ka-yin, Chebel en Seth – stellen de drie rassen voor, zoals al werd uitgelegd. Noach-Xisuthrus stelt op zijn beurt (met de kosmogeologische sleutel) het derde ras gescheiden voor, en zijn drie zonen, de laatste drie rassen ervan; Cham symboliseert bovendien dat ras dat de ‘naaktheid’ van het ouderras en van de ‘verstandelozen’ onthulde, d.w.z. zondigde.
Tahmurath bezoekt op zijn gevleugelde ros (Ahriman) de bergen van Koh-Kaf of Kaph. Hij vindt daar de peri’s die door de reuzen slecht worden behandeld, en doodt Argenk en de reus Demrusch. Dan bevrijdt hij de goede peri, Mergiana15, die door Demrusch gevangen was gehouden, en brengt haar over naar het droge eiland, d.w.z. het nieuwe continent Europa16. Na hem kwam Jamshid, die Isthakr of Persepolis bouwt. Deze koning regeert 700 jaar, gelooft in zijn grote trots dat hij onsterfelijk is, en verlangt goddelijk eerbetoon. Het lot straft hem, hij zwerft 100 jaar lang in de wereld rond onder de naam Dhulkarnayn, ‘de tweehoornige’17. Maar deze bijnaam houdt geen verband met de ‘tweehoornige’ heer met de gespleten hoef. De ‘tweehoornige’ is de bijnaam die in Azië – dat nog te onbeschaafd is om iets te weten over de eigenschappen van de duivel – wordt gegeven aan die overwinnaars die de wereld van het oosten tot het westen hebben onderworpen.
Dan komen de overweldiger Zohak, en Feridun, een van de Perzische helden die eerstgenoemde overwint en hem opsluit in de bergen van Damavend. Deze worden gevolgd door veel anderen tot aan Kaikobad, die een nieuwe dynastie stichtte.
Zo is de legendarische geschiedenis van Perzië, en we moeten die analyseren. Wat zijn om te beginnen de bergen van Kaf?
Wat hun geografische ligging ook is, of ze nu de Kaukasus of de Centraal-Aziatische bergen zijn, de legende plaatst de daeva’s en de peri’s voorbij deze bergen, ver naar het noorden; de peri’s zijn de verre voorouders van de parsi’s of farsi’s. De oosterse overlevering spreekt altijd over een onbekende sombere ijszee en over een duister gebied, waarin niettemin de Gelukkige Eilanden liggen, waarin vanaf het begin van het leven op aarde de bron van het leven opborrelt.18 Maar de legende beweert bovendien dat een deel van het eerste droge eiland (continent), dat zich van het hoofdcontinent had losgemaakt, sinds die tijd is blijven bestaan, aan de andere kant van de bergen van Koh-Kaf, ‘de stenen gordel die de wereld omringt’. Een reis van zeven maanden zal degene die de ‘ring van Sulayman’ bezit bij die ‘bron’ brengen, als hij steeds in rechte lijn naar het noorden blijft gaan. Wanneer hij nu vanuit Perzië recht naar het noorden reist, zal hij langs de zestigste lengtegraad, vlak ten westen daarvan blijvend, op Nova Zembla uitkomen; en een reis vanuit de Kaukasus naar het eeuwige ijs voorbij de poolcirkel zou hem tussen de 60ste en de 45ste lengtegraad brengen, of tussen Nova Zembla en Spitsbergen. Dit natuurlijk alleen indien hij over het twaalfvoetige paard van Hoshang of de gevleugelde Simurg van Tahmurath (of Taimuraz) beschikt, om daarop de ijszee over te steken.19
Niettemin beweren de rondtrekkende zangers van Perzië en de Kaukasus tot op heden dat er ver voorbij de met sneeuw bedekte toppen van Kap, of Kaukasus, een groot continent is dat nu voor iedereen verborgen is. Verder zeggen ze dat het kan worden bereikt door iemand die de hulp weet in te roepen van de twaalfbenige nakomeling van de krokodil en het vrouwtjesnijlpaard, waarvan de benen naar wens twaalf vleugels worden;20 of door iemand die het geduld heeft om te wachten op de welwillendheid van Simurg Anka, die beloofde dat ze, vóór ze sterft, het verborgen continent aan iedereen zal openbaren, en het opnieuw zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zal maken door middel van een brug, die de oceaan-daeva’s zullen bouwen tussen dat deel van het ‘droge eiland’ en de ervan gescheiden delen21. Dit slaat natuurlijk op het zevende ras, want Simurg is de manvantarische cyclus.
Het is heel opvallend dat Cosmas Indicopleustes, die in de 6de eeuw n.Chr. leefde, altijd heeft beweerd dat de mens werd geboren en eerst heeft geleefd in een land aan de andere kant van de oceaan, en dat aan hem in India door een geleerde Chaldeeër een bewijs hiervoor was geleverd. Hij zegt:
De landen waarin we leven, worden omringd door de oceaan, maar aan de andere kant van die oceaan ligt een land dat de muren van de hemel aanraakt; en in dit land werd de mens geschapen en leefde hij in het paradijs. Tijdens de zondvloed werd Noach in zijn ark naar het land gevoerd waar zijn nageslacht nu woont. Het twaalfbenige paard van Hoshang werd aangetroffen op dat continent dat het droge eiland werd genoemd.22
De ‘christelijke topografie’ van Cosmas Indicopleustes en de verdiensten ervan zijn goed bekend; maar hier herhaalt de goede pater een universele overlevering, die nu bovendien door feiten wordt bevestigd. Elke noordpoolreiziger vermoedt een continent of een ‘droog eiland’ voorbij de lijn van het eeuwige ijs. Misschien zal de betekenis van de volgende passage uit een van de Toelichtingen nu duidelijker worden.
‘Bij het eerste begin van het (menselijk) leven was het enige droge land aan het rechter uiteinde23 van de bol, waar deze (de bol) bewegingloos is.24 De hele aarde was één uitgestrekte waterwoestijn, en de wateren waren lauw. . . . Daar werd de mens geboren op de zeven zones van het onsterfelijke, het onverwoestbare van het manvantara.25 Daar was een eeuwige lente in de duisternis. (Maar) wat duisternis is voor de mens van vandaag, was licht voor de mens in zijn begintijd. Daar verbleven de goden, en daar heerst sindsdien fohat26. . . Daarom zeggen de wijze vaderen dat de mens in het hoofd van zijn moeder (de aarde) is geboren, en dat haar voeten aan het linker uiteinde de kwade winden voortbrachten (verwekten) die uit de bek van de lagere draak waaien. . . . Tussen het eerste en het tweede (ras) werd het eeuwige centrale (land) verdeeld door het water van het leven.’27
‘Het stroomt rond en bezielt haar lichaam (van moeder aarde). Aan het ene uiteinde ervan komt het uit haar hoofd; het wordt vuil bij haar voeten (de zuidpool). Het wordt gezuiverd (bij zijn terugkeer) naar haar hart – dat klopt onder de voet van de heilige Sambhala, die toen (in het begin) nog niet was geboren. Want in de gordel van de woonplaats van de mens (de aarde) liggen het leven en de gezondheid van alles wat leeft en ademt, verborgen.28 Tijdens het eerste en het tweede (ras) was de gordel bedekt door de grote wateren. (Maar) de grote moeder verkeerde in barensnood onder de golven, en een nieuw land werd toegevoegd aan het eerste, dat onze wijzen het hoofddeksel (de kap) noemen. Haar barensnood was groter bij het derde (ras), en haar middel en navel verschenen boven het water. Het was de gordel, de heilige Himavat, die zich rond de wereld uitstrekt.29 Ze viel uiteen in de richting van de ondergaande zon, vanuit haar hals30 naar beneden (naar het zuidwesten), in vele landen en eilanden, maar het eeuwige land (de kap) brak niet in stukken. Droge landen bedekten het oppervlak van de stille wateren naar de vier zijden van de wereld. Deze gingen alle (op hun beurt) ten onder. Toen verscheen de woonplaats van de verdorvenen (Atlantis). Het eeuwige land was nu verborgen, want de wateren verhardden (bevroren) onder de adem van haar neusgaten en de kwade winden uit de bek van de draak’, enz.
Hieruit blijkt dat Noord-Azië even oud is als het tweede ras. Men kan zelfs zeggen dat Azië even oud is als de mens omdat, om zo te zeggen, het oer-continent ervan al bestond sinds het eerste begin van menselijk leven; dat deel van de wereld dat nu bekendstaat als Azië is er pas in een later tijdperk van afgesneden, en wordt nu door de ijszee ervan gescheiden.
Als we de leer dus goed begrijpen, strekte het eerste continent dat ontstond zich als één ononderbroken korst uit over de hele noordpool en ligt het daar nog steeds – voorbij die binnenzee die aan de weinige poolreizigers die haar hebben waargenomen een onbereikbare luchtspiegeling toescheen.
Tijdens het tweede ras verrees er meer land van onder de wateren als een voortzetting van het ‘hoofd’ uit de hals. Als men op beide halfronden begint op de lijn boven het noordelijkste deel van Spitsbergen31 op de Mercator-projectie, aan onze kant, omvatte het mogelijk aan de Amerikaanse kant de streken die nu worden ingenomen door de Baffinbaai en de naburige eilanden en voorgebergten. Daar reikte het in zuidelijke richting nauwelijks tot de 70ste breedtegraad; hier vormde het het hoefijzercontinent waarover de Toelichting spreekt; van de twee uiteinden daarvan omvatte het ene Groenland met een verlenging die de 50ste graad iets naar het zuidwesten kruiste, en het andere Kamtsjatka, terwijl de twee uiteinden werden verbonden door wat nu de noordelijke rand is van de kusten van Oost- en West-Siberië. Dit land viel uiteen en verdween. Tijdens het eerste gedeelte van het derde ras werd Lemurië gevormd (zie eerder). Toen dit op zijn beurt werd vernietigd, verscheen Atlantis.
Noten
- Sommigen leiden het woord af van paras, waaruit pars, Perzië, Pers ontstonden; maar het kan evengoed zijn afgeleid van pitaras of pitri’s, de hindoevoorouders van het vijfde ras – de vaders van wijsheid of de zonen van ‘wil en yoga’ – die pitaras werden genoemd, evenals de goddelijke pitaras van het eerste ras.
- Zie voor deze overleveringen de Collection of Persian Legends, in het Russisch, Georgisch, Armeens en Perzisch; B. d’Herbelot, Bibliothèque Orientale, 1776, blz. 298ev; en J.B.B. d’Anville, Géographie ancienne et abrégée, 1768, deel 2, blz. 267ev. Wat over honderden boeken in Europese en Aziatische talen en in mondelinge overleveringen verspreid is, vatten we hier kort samen.
- Genesis 4:16.
- Kritias, 108e.
- Timaeus, 23e.
- Het grootste deel van het continent verging in het mioceen, zoals al is gezegd.
- Sinds Bede zijn alle chronologen van de kerk het onderling oneens geweest, en hebben ze elkaar tegengesproken. ‘De chronologie van de Hebreeuwse teksten is sterk veranderd, vooral wat betreft het interval direct na de zondvloed’, zegt William Whiston (Essay Towards Restoring . . . the Old Testament, 1772, blz. 20).
- Historiën, 2:170-1.
- Vgl. E.V.H. Kenealy, The Book of God: The Apocalypse of Adam-Oannes, 1867, blz. 70.
- Vandaar koning Salomo, van wie buiten de Bijbel nergens sporen zijn te vinden. De beschrijvingen van zijn schitterende paleis en stad komen precies overeen met die van de Perzische verhalen, hoewel ze onbekend waren aan alle heidense reizigers, en zelfs aan Herodotus.
- B. d’Herbelot, Bibliothèque Orientale, 1776, blz. 801.
- B. d’Herbelot, Bibliothèque Orientale, 1776, blz. 431. Zie ook Bailly, Lettres sur l’Atlantide, 1779, blz. 154-5.
- D’Herbelot, Op.cit., blz. 857-8. Bedenk dat de rabbi’s onderwijzen dat er zeven opeenvolgende vernieuwingen van de bol zullen zijn, dat elke daarvan 7000 jaar zal duren, zodat de totale duur 49.000 jaar is. (Zie het ‘wiel’ van rabbi Parcha; ook Kenealy, The Apocalypse of Adam-Oannes, blz. 176.) Dit heeft betrekking op 7 ronden, 7 wortelrassen, en onderrassen, de werkelijke occulte getallen, hoewel erg in de war gegooid.
- Caherman-nameh.
- Mergain, of Morgana, de fee-zuster van koning Arthur, blijkt dus van oosterse afkomst te zijn.
- D’Herbelot, Op.cit., blz. 858. Waar we haar inderdaad vinden, in Groot-Brittannië, in het middeleeuwse verhaal van de ridders van de ronde tafel. Waarom zouden ze dezelfde namen hebben en beiden feeën zijn, als beide heldinnen niet dezelfde historische gebeurtenis symboliseren, die is omgevormd tot een legende?
- D’Herbelot, Op.cit., blz. 367.
- D’Herbelot, Op.cit., blz. 505; J.-S. Bailly, Lettres sur l’Atlantide, 1779, blz. 426.
- Nog steeds noemen de oorspronkelijke bewoners van de Kaukasus hun bergen de Kap-kaz, waarbij ze de medeklinker p gebruiken in plaats van de gebruikelijke v (Kavkaz of Kaukasus). Maar hun barden zeggen dat een snel paard zeven maanden nodig heeft om het ‘droge land’ voorbij Kaf te bereiken, als men in rechte lijn naar het noorden gaat zonder ooit van zijn weg af te wijken.
- Bailly dacht in dit paard een schip met twaalf riemen te moeten zien (Bailly, Op.cit., blz. 427). De geheime leer zegt dat het vroege derde ras boten en vloten van lichte schepen bouwde, voordat het huizen bouwde. Maar het ‘paard’ heeft, hoewel het een dier uit een veel latere tijd is, niettemin een meer occulte oorspronkelijke betekenis. De krokodil en het nijlpaard werden, zowel bij de oude Egyptenaren als bij de Mexicanen, als heilig beschouwd en waren bij hen goddelijke symbolen. Poseidon is bij Homerus de god van het paard, en neemt zelf die vorm aan om Ceres te behagen. Arion, hun nakomeling, is een van de aspecten van dat ‘paard’, dat een cyclus is.
- De afgescheiden delen moeten Noorwegen en andere landen in de buurt van de poolcirkel zijn.
- Bailly, Op.cit., blz. 426-7. Zie Cosmas Indicopleustes, Topographia Christiana, in Collectio Nova Patrum, etc., deel 2, blz. 188; zie ook Journal des Sçavans, Suppl., 1707, blz. 18.
- De twee polen worden het rechter en het linker uiteinde van onze bol genoemd – het rechter is de noordpool – of het hoofd en de voeten van de aarde. Elke weldadige (astrale en kosmische) werking komt vanuit het noorden; elke dodelijke invloed van de zuidpool. Ze houden sterk verband met en beïnvloeden de magie van de ‘rechter’- en de ‘linker’hand.
- Hoe dichter men tot de polen nadert, hoe minder draaiing men voelt; aan de polen zelf wordt de dagelijkse rotatie helemaal geneutraliseerd. Vandaar de uitdrukking dat de bol ‘bewegingloos’ is.
- Het occultisme stelt dat het land of eiland dat de noordpool als een kap bekroont, het enige is dat tijdens het hele manvantara van onze ‘ronde’ blijft bestaan. Alle centrale continenten en landen zullen om de beurt en herhaaldelijk van de zeebodem oprijzen, maar dit land zal nooit veranderen.
- Bedenk dat de naam van fohat volgens de Veda’s en de Avesta Apam-Napat is. In de Avesta staat hij tussen de vuur-yazata’s en de water-yazata’s. De letterlijke betekenis is ‘zoon van de wateren’, maar deze ‘wateren’ zijn niet de vloeistof die we kennen, maar aether – de vurige wateren van de ruimte. Fohat is de ‘zoon van de aether’ in zijn hoogste aspect, akasa, de moeder-vader van de oorspronkelijke zeven, en van geluid of logos. Fohat is het licht van laatstgenoemde. Zie deel 1.
- Dit ‘water’ is het bloed of het levensfluïdum dat de aarde bezielt, die hier met een levend lichaam wordt vergeleken.
- De occulte leer bevestigt de volksoverlevering die zegt dat er in de ingewanden van de aarde en in de noordpool een bron van leven bestaat. Het is het bloed van de aarde, de elektromagnetische stroom die door alle aderen circuleert, en waarvan men zegt dat die is opgeslagen in de ‘navel van de aarde’.
- Het occultisme wijst de Himalayaketen aan als die ‘gordel’, en beweert dat deze, onder of boven water, de aardbol omsluit. De navel ligt volgens de beschrijving in de richting van de ondergaande zon of ten westen van de Himavat, waarin de wortels van de Meru liggen, een berg die ten noorden van de Himalaya ligt. De Meru is niet ‘de fabelachtige berg in de navel of het middelpunt van de aarde’, maar de wortels en de grondslagen ervan liggen in die navel, hoewel de Meru zelf in het hoge noorden ligt. Dit verbindt hem met het ‘centrale’ land ‘dat nooit vergaat’, het land waarin ‘de dag van de sterveling zes maanden duurt en zijn nacht eveneens zes maanden’. Zoals het Vishnu-Purana zegt: ‘Voor het noorden van de Meru is het daarom altijd nacht tijdens de dag in andere gebieden; want de Meru ligt ten noorden van alle dvipa’s en varsha’s’ (eilanden en landen). (2:8; Wilson, deel 2, blz. 243vn.) De Meru ligt dus niet op de Atlas, zoals Wilford suggereert, en ook niet, zoals Wilson probeerde aan te tonen, ‘absoluut in het middelpunt van de aardbol, omdat hij relatief gezien in het noorden ligt voor de bewoners van de verschillende delen van de aarde, voor wie allen het oosten de streek is waar de zon het eerst verschijnt’ (blz. 244vn).
- Zelfs de Toelichtingen onthouden zich niet van oosterse beeldspraak. De bol wordt vergeleken met het lichaam van een vrouw, ‘moeder aarde’. Vanuit haar hals naar beneden, betekent vanaf de binnenzee die nu achter de ondoordringbare ijsbarrière ligt. De aarde is, zoals Parasara zegt, ‘de moeder en voedster, die, samen met alle wezens en hun eigenschappen, alle werelden omvat’ (Vishnu-Purana, 2:4; Wilson, deel 2, blz. 205-6&vn).
- De stanza’s geven deze streek een naam die in de Toelichting wordt vertaald door een plaats zonder breedtegraad (niraksha), de verblijfplaats van de goden. Zoals een scholiast in de Surya-Siddhanta zegt:
‘Boven hen (de siddha’s) staat de zon als hij zich in de dag- en nachteveningspunten bevindt; ze hebben geen equinoctiale schaduw en ook geen poolshoogte (akshonnati, vers 42). In beide richtingen van Meru staan twee poolsterren (dhruvatara’s) in het midden van de hemel; voor hen die zich bevinden op plaatsen zonder breedtegraad (niraksha), hebben beide hun plaats aan de horizon. Daarom is er [in dat land] geen poolshoogte, omdat de twee poolsterren aan de horizon staan; het aantal graden van de poolsafstand (lambaka) is 90; bij de Meru is de breedtegraad (aksha) eveneens 90.’ (Vgl. Wilson, Vishnu-Purana, deel 2, blz. 208.)