25. De mysteries van het zevental
F. De zeven zielen van de egyptologen
Wanneer men die bronnen van kennis, The Natural Genesis en de Lectures van Gerald Massey, raadpleegt, worden de bewijzen voor de ouderdom van de leer die we hier bespreken echt overweldigend. Dat de opvattingen van de schrijver verschillen van de onze, doet nauwelijks afbreuk aan de feiten. Hij beschouwt het symbool vanuit een zuiver natuurwetenschappelijk standpunt, dat misschien iets te materialistisch is, omdat het te veel het standpunt is van een vurige evolutionist en volgeling van de hedendaagse darwinistische dogma’s. Zo zegt hij dat ‘de lezer van de boeken van Böhme daarin veel vindt over deze zeven oorspronkelijke geesten en oerkrachten, die in het alchemistische en astrologische onderdeel van de middeleeuwse mysteriën worden behandeld als zeven eigenschappen van de natuur’, en hij voegt eraan toe:
De volgelingen van Böhme beschouwen deze zaak als de goddelijke openbaring van zijn geïnspireerde zienerschap. Ze weten niets over het ontstaan, de geschiedenis en het voortbestaan van de ‘wijsheid’1 uit het verleden (of over de verbroken schakels), en kunnen de fysieke gelaatstrekken van de oude zeven geesten achter hun moderne metafysische of alchemistische masker niet herkennen. Een tweede verbindende schakel tussen de theosofie van Böhme en de fysieke oorsprong van het Egyptische denken is te vinden in de fragmenten van Hermes Trismegistus.2 Het doet er niet toe of deze leringen die van de illuminaten, dan wel boeddhistisch, kabbalistisch, gnostisch, maçonniek, of christelijk, worden genoemd, de basissymbolen kunnen alleen in hun beginvorm werkelijk worden gekend.3 Wanneer profeten of verkondigers van fantasiewerelden bij ons komen en beweren oorspronkelijke inspiraties te hebben, en iets nieuws naar voren te brengen, beoordelen we deze op hun eigen waarde. Maar als we ontdekken dat ze ons iets ouds brengen, dat ze niet kunnen verklaren, en wij wel, dan is het logisch dat we dit eerder zullen beoordelen op basis van de oorspronkelijke betekenis dan op basis van latere beweringen.4 Het is nutteloos onze latere denkbeelden in de vroegste uitdrukkingsvormen te lezen, en dan te zeggen dat de Ouden dat bedoelden.5 Er moet worden onderzocht of de subtiele interpretaties die in de theosofie leringen en dogma’s zijn geworden, niet een natuurlijke oorsprong hebben, zodat we hun ongerechtvaardigde aanspraken op een bovennatuurlijke oorsprong of op bovennatuurlijke kennis kunnen ontzenuwen.6
Maar de knappe schrijver van A Book of the Beginnings en van The Natural Genesis doet – gelukkig voor ons – precies het tegenovergestelde. Hij bewijst heel triomfantelijk onze esoterische (boeddhistische) leringen, door te laten zien dat ze overeenkomen met die van Egypte. Laat de lezer aan de hand van zijn geleerde lezing over ‘De zeven zielen van de mens’ zelf oordelen.7 De schrijver zegt:
De eerste vorm van de mystieke zeven werd aan de hemel afgebeeld door de zeven grote sterren van de Grote Beer, het sterrenbeeld dat door de Egyptenaren werd toegekend aan de moeder van de tijd en van de zeven natuurkrachten.8
Precies, want de hindoes plaatsen hun zeven oorspronkelijke rishi’s in de Grote Beer en noemen dit sterrenbeeld de verblijfplaats van de saptarshi, rikshas en chitra-sikhandinas. Maar hun adepten beweren te weten of dit slechts een sterrenkundige mythe is, of een oorspronkelijk mysterie dat een diepere betekenis heeft dan men op het eerste gezicht zou denken. Men deelt ons ook mee dat ‘de Egyptenaren de nachtelijke hemel in zevenen verdeelden. De oorspronkelijke hemel was zevenvoudig.’9 Zo was het ook bij de oude Indiërs. Men hoeft slechts de Purana’s te lezen over het begin van Brahma en zijn ‘ei’ om dit in te zien. Hebben de oude Indiërs het denkbeeld van de Egyptenaren overgenomen? ‘De eerste in de natuur erkende krachten’, vervolgt de spreker, ‘beschouwde men als zeven in getal. Deze werden zeven elementalen, duivels [?] en later godheden. Er werden zeven eigenschappen aan de natuur toegeschreven, en wel stof, cohesie, vloeiing, stolling, opeenhoping, stilstand en deling – en zeven elementen of zielen aan de mens.’10
Dit alles werd in de esoterische leer onderwezen, maar het werd geïnterpreteerd en de mysteries ervan werden ontsloten, zoals al is gezegd, met behulp van zeven, niet twee, of op zijn hoogst drie, sleutels; daarom werkten de oorzaken en hun gevolgen zowel in de onzichtbare of mystieke als in de psychische natuur, en werden evenzeer met metafysica en psychologie in verband gebracht als met fysiologie. ‘Men voerde het beginsel in van het indelen in zevenen’ – zoals Massey zegt – ‘en het getal zeven verschafte een heilige basis die voor veel doeleinden kon worden gebruikt’. En deze werd ook zo gebruikt, want ‘de zeven zielen van de farao worden in de Egyptische teksten vaak genoemd. . . . Door onze Britse druïden werden zeven zielen of beginselen in de mens onderscheiden. . . . De rabbi’s kenden ook zeven zielen; dat geldt ook voor het Karen-volk van India.’11
Dan zet Massey beide leringen – de esoterische en de Egyptische – naast elkaar in een tabel, en laat zien dat laatstgenoemde dezelfde reeks en dezelfde volgorde had.
[Esoterisch] Indiaas | Egyptisch | ||
1. | rupa, lichaam of vorm-element | 1. | kha, lichaam |
2. | prana, de levensadem | 2. | ba, de ziel van de adem |
3. | astraal lichaam | 3. | khaba, de schim |
4. | manas, of verstand12 | 4. | akhu, verstand of waarnemingsvermogen |
5. | kamarupa, of dierlijke ziel | 5. | seb, voorouderlijke ziel |
6. | buddhi, of spirituele ziel | 6. | putah, de eerste verstandelijke vader |
7. | atman, zuivere geest | 7. | atmu, een goddelijke of eeuwige ziel |
Verderop formuleert de spreker deze zeven (Egyptische) zielen als: (1) de ziel van het bloed – de vormende; (2) de ziel van de adem – ‘die ademt’; (3) de schim of bedekkende ziel – ‘die omhult’; (4) de ziel van de waarneming – ‘die waarneemt’; (5) de ziel van de geslachtsrijpheid – ‘die zich voortplant’; (6) de verstandelijke ziel – ‘die verstandelijk voortbrengt’; en (7) de spirituele ziel – ‘die altijd blijft bestaan’.13
Vanuit een exoterisch en fysiologisch standpunt is dit misschien volkomen juist, maar dat is minder het geval vanuit een esoterisch gezichtspunt. Dit te beweren betekent helemaal niet dat de ‘esoterische boeddhisten’ de mens tot een aantal elementaire geesten herleiden, waarvan Massey hen in dezelfde lezing beschuldigt. Geen enkele ‘esoterische boeddhist’ heeft ooit zo’n dwaasheid begaan. Ook heeft men het zich nooit zo voorgesteld dat deze schaduwen ‘spirituele wezens in een andere wereld worden’ of ‘zeven potentiële geesten of elementaren van een ander leven’.14 Er wordt eenvoudig beweerd dat elke keer dat het onsterfelijke ego incarneert, het als geheel een samengestelde eenheid van stof en geest wordt, die samen op zeven verschillende gebieden van het zijn en van bewustzijn werken. Elders voegt Massey hieraan toe:
De zeven zielen [onze ‘beginselen’] . . . worden in de Egyptische teksten vaak genoemd. De maangod, Thoth-Esmun, of de latere zonnegod, gaf uitdrukking aan de zeven natuurkrachten die aan hem voorafgingen. Deze werden beschreven als zijn zeven zielen [wij zeggen ‘beginselen’] . . . De zeven sterren in de hand van Christus in de Openbaring hebben dezelfde betekenis.15
En ze hebben een nog grotere betekenis, want deze sterren stellen kabbalistisch gezien ook de zeven sleutels van de zeven kerken of de sodalische mysteriën voor. We zullen hier niet verder op ingaan, maar alleen zeggen dat ook andere egyptologen hebben ontdekt dat de zevenvoudige samenstelling van de mens bij de oude Egyptenaren een heel belangrijke leer was. In een reeks opmerkelijke artikelen in Die Sphinx (München) geeft Franz Lambert onweerlegbare bewijzen voor zijn conclusies uit het Dodenboek en andere Egyptische geschriften.16 Voor details moeten we de lezer naar de artikelen zelf verwijzen, maar het volgende diagram, dat de conclusies van de schrijver samenvat, is een duidelijk bewijs dat de Egyptische psychologie identiek is met de zevenvoudige indeling in Esoteric Buddhism.
Aan de linkerkant zijn de kabbalistische namen van de overeenkomstige beginselen van de mens geplaatst, en aan de rechterkant de hiëroglifische namen met hun vertalingen volgens het diagram van F. Lambert.
Noot bij diagram: 1 Bij westerse kabbalisten schijnt al eeuwen verwarring te bestaan. Ze noemen ruach (geest) wat wij kamarupa noemen; terwijl bij ons ruach ‘de spirituele ziel’, buddhi, zou zijn, en nefesh het vierde beginsel, de vitale, dierlijke ziel. Éliphas Lévi begaat dezelfde fout. |
Dit is een goede voorstelling van het aantal ‘beginselen’ van het occultisme, ook al is de volgorde onjuist; en dit is wat we de 7 beginselen van de mens noemen, en wat Massey ‘zielen’ noemt, waarbij hij aan het ego of de monade die reïncarneert en bij elke wedergeboorte zogezegd herrijst, dezelfde naam geeft als de Egyptenaren eraan gaven, namelijk ‘de hernieuwde’. Maar hoe kan ruach (geest) in kamarupa worden ondergebracht? Wat zegt Böhme, de vorst van alle middeleeuwse zieners, hierover?
We treffen in de natuur zeven bijzondere eigenschappen aan, waardoor deze enige moeder alle dingen teweegbrengt [die hij vuur, licht, geluid (de bovenste drie) en verlangen, bitterheid, angst, en stoffelijkheid noemt, waarbij hij de lagere op zijn eigen mystieke manier analyseert] . . . wat de zes vormen in spiritueel opzicht ook zijn, dat is de zevende [het lichaam, of stoffelijkheid] in essentie. Dit zijn de zeven vormen van de moeder van alle wezens waaruit alles in deze wereld wordt voortgebracht.17
En verder:
De schepper heeft zich in het lichaam van deze wereld als het ware als schepsel voortgebracht in zijn kenmerkende oorsprong-geesten, en alle sterren zijn . . . krachten van God, en het hele lichaam van de wereld is gebaseerd op de zeven kenmerkende of oorsprong-geesten.18
Dit is een weergave in mystieke taal van onze theosofische leer. Maar hoe kunnen we het met Massey eens zijn als hij verklaart:
De zeven mensenrassen die in Esoteric Buddhism19 zijn veredeld en planetair [?] gemaakt, kunnen in de Bundahishn worden gevonden als (1) de aardmensen; (2) watermensen; (3) borst-orige mensen; (4) borst-ogige mensen; (5) één-benige mensen; (6) vleermuisvleugelige mensen; (7) mensen met staarten.20
Elk van deze beschrijvingen, allegorisch en in hun latere vorm zelfs verminkt, is niettemin een echo van de geheime leer. Ze hebben alle betrekking op de vóór-menselijke evolutie van de watermensen, ‘schrikwekkend en slecht’, die miljoenen jaren lang door de niet geholpen natuur werden voortgebracht, zoals al eerder is beschreven. Maar we verwerpen pertinent de bewering dat ‘dit nooit echte rassen waren’, en verwijzen als antwoord naar de oude stanza’s.21 Het is gemakkelijk om te zeggen dat onze ‘leermeesters deze schaduwen uit het verleden ten onrechte aanzagen voor menselijke en spirituele dingen’, maar het is niet zo gemakkelijk te bewijzen dat ‘ze geen van deze beide zijn, en dat ook nooit waren’.22 Die uitspraak zal altijd dezelfde waarde hebben als de darwinistische bewering dat de mens en de aap een gemeenschappelijke pithecoïde voorouder hadden. Wat de spreker aanziet voor alleen maar een ‘manier van uitdrukken’ in het Egyptische rituaal, heeft voor ons een heel andere en belangrijke betekenis. Hier is één voorbeeld. Het rituaal, het Dodenboek, zegt:
‘Ik ben de muis.’ ‘Ik ben de havik.’ ‘Ik ben de aap.’ ‘Ik ben de krokodil van wie de ziel van de mens komt.’ ‘Ik ben de ziel van de goden.’23 Van deze laatste twee zinnen wordt de ene: ‘van wie de ziel van de mens komt’, door de spreker verklaard, die terloops zegt, ‘dat wil zeggen als een soort intelligentie’, en de andere: ‘ik ben de ziel van de goden’, betekent volgens hem ‘de Horus, of Christus, als het resultaat van al deze’.
De occulte leer antwoordt: ‘Het betekent veel meer.’ . . .
In de eerste plaats bevestigt het de lering dat, terwijl de menselijke monade op bol A en de andere bollen in de eerste ronde door alle drie rijken – het mineralenrijk, het plantenrijk en het dierenrijk – is gegaan, in onze huidige vierde ronde alle zoogdieren uit de mens zijn voortgekomen, indien het halfetherische, veelvormige wezen van de eerste twee rassen met daarin de menselijke monade als mens kan worden beschouwd. Maar men moet het toch zo noemen; want in esoterisch taalgebruik is de mens niet de vorm van vlees, bloed, en botten, die nu als mens wordt aangeduid, maar de innerlijke goddelijke monade met haar veelvoudige beginselen of aspecten.
Hoewel de genoemde lezing Esoteric Buddhism en de daarin gegeven leringen bestrijdt, dient deze toch al degenen die hebben geprobeerd om het geheel als een nieuwerwetse leer voor te stellen, van repliek. En dat zijn er velen in Europa, Amerika, en zelfs India. Toch schijnt het verschil tussen de esoterie van de oude arhats, en die welke in India is blijven voortleven onder de enkele brahmanen die hun geheime filosofie diep hebben bestudeerd, niet zo erg groot te zijn. Het verschil schijnt voornamelijk te liggen in, en beperkt te zijn tot, het punt van de volgorde van de evolutie van kosmische en andere beginselen. In ieder geval lopen de opvattingen niet verder uiteen dan bij de eeuwige kwestie van het filioque-dogma, dat sinds de 12de eeuw de rooms-katholieke kerk heeft gescheiden van de oudere oosters-orthodoxe. Maar met welke vormverschillen het zevenvoudige dogma ook wordt weergegeven, de kern ervan is er, en de aanwezigheid en het belang daarvan in het brahmaanse stelsel kunnen worden beoordeeld aan de hand van wat een van de geleerde metafysici en een kenner van de Vedanta in India erover zegt:
De werkelijke esoterische zevenvoudige indeling is een heel belangrijke, zo niet de belangrijkste indeling, die haar rangschikking heeft ontleend aan de mysterieuze samenstelling van dit eeuwige archetype. Ik kan in dit verband ook erop wijzen dat de viervoudige indeling aanspraak maakt op dezelfde oorsprong. Het licht van het leven schijnt als het ware te worden gebroken door het driezijdige prisma van prakriti, waarvan de drie vlakken de drie guna’s zijn, en te worden verdeeld in zeven stralen, die in de loop van de tijd de zeven beginselen van deze indeling ontwikkelen. De voortgang van de ontwikkeling vertoont enkele punten van overeenkomst met de geleidelijke ontwikkeling van de stralen van het spectrum. Terwijl de viervoudige indeling voor praktische doeleinden ruim voldoende is, is deze werkelijke zevenvoudige indeling van groot theoretisch en wetenschappelijk belang. Deze zal moeten worden aangenomen om bepaalde categorieën van verschijnselen te verklaren die door occultisten zijn opgemerkt; en ze is misschien beter geschikt als basis voor een volmaakt stelsel van psychologie. Ze is niet uitsluitend het eigendom van de ‘esoterische leer van de andere kant van de Himalaya’. Ze is in feite nauwer verwant aan de brahmaanse logos dan aan de boeddhistische logos. Om duidelijk te maken wat ik bedoel, kan ik hier erop wijzen dat de logos zeven vormen heeft. Met andere woorden, er zijn zeven soorten logoi in de kosmos. Elk van deze is de centrale figuur van een van de zeven hoofdvertakkingen van de oude wijsheid-religie geworden. Deze indeling is niet de zevenvoudige indeling die wij hebben aangenomen. Ik doe deze bewering zonder enige angst voor tegenspraak. De werkelijke indeling voldoet aan alle eisen van een wetenschappelijke indeling. Ze heeft zeven verschillende beginselen, die overeenkomen met de zeven verschillende toestanden van prajña of bewustzijn. Ze overbrugt de kloof tussen het objectieve en het subjectieve, en geeft de mysterieuze cyclus aan die de ideatie volgt. De zeven beginselen zijn verbonden met zeven toestanden van de stof, en met zeven vormen van kracht. Deze beginselen zijn harmonisch gerangschikt tussen twee polen, die de grenzen van het menselijk bewustzijn bepalen.24
Het bovenstaande is volkomen juist, afgezien van misschien één punt. De ‘zevenvoudige indeling’ in het esoterische stelsel is (voor zover de schrijfster weet) nooit door iemand die tot deze school behoorde, opgeëist als ‘uitsluitend het eigendom van de esoterische leer van de andere kant van de Himalaya’; er is slechts beweerd dat deze alleen in die oude school is blijven bestaan. Ze is evenmin het eigendom van de esoterische leer van de andere als van deze kant van de Himalaya, maar is eenvoudig het gemeenschappelijke erfdeel van al dat soort scholen, dat door de grote siddha’s25 van het vierde wortelras is nagelaten aan de wijzen van het vijfde. We moeten bedenken dat de Atlantiërs pas tegen de tijd van hun val de verschrikkelijke tovenaars werden die in zoveel van de oudste manuscripten van India zijn beschreven, en dat het verzinken van hun continent daardoor werd veroorzaakt. Wat wordt beweerd is eenvoudig het feit dat de wijsheid die door de ‘goddelijken’ – geboren door de kriyasakti-vermogens van het derde ras vóór zijn val en scheiding in geslachten – werd meegedeeld aan de adepten van het vroege vierde ras, in al haar oorspronkelijke zuiverheid bij een bepaalde Broederschap bewaard is gebleven. Omdat deze school of Broederschap nauw verbonden is met een bepaald eiland in een binnenzee, waarin zowel hindoes als boeddhisten geloven, maar die door geografen en oriëntalisten een ‘mythe’ wordt genoemd, is diegene het wijst die het minst erover spreekt.
Ook kan men niet onderschrijven dat de genoemde ‘zevenvoudige indeling nauwer samenhangt met de brahmaanse logos dan met de boeddhistische logos’, want beide zijn dezelfde, of de ene ‘logos’ nu Isvara of Avalokitesvara, Brahma of Padmapani wordt genoemd. Er zijn echter heel kleine verschillen, eigenlijk meer denkbeeldig dan werkelijk. Het brahmanisme en het boeddhisme zijn, vanuit hun orthodoxe aspecten gezien, even vijandig en onverzoenlijk als water en olie. Elk van deze grote stelsels heeft echter een kwetsbare plek. Terwijl beide zelfs in hun esoterische interpretatie het slechts erover eens kunnen zijn dat ze het oneens zijn, komt aan alle onenigheid een einde wanneer hun respectieve kwetsbare plekken naast elkaar worden gezet, want dan zullen de twee zich op gemeenschappelijk terrein bevinden. De ‘achilleshiel’ van het orthodoxe brahmanisme is de Advaita-filosofie, waarvan de aanhangers door de vromen ‘verkapte boeddhisten’ worden genoemd; terwijl de achilleshiel van het orthodoxe boeddhisme de noordelijke mystiek is, vertegenwoordigd door de discipelen van de filosofieën van Aryasanga (de Yogachara-school) en het mahayana, die op hun beurt door hun geloofsgenoten worden uitgemaakt voor ‘verkapte Vedanta-aanhangers’. De esoterische filosofie van beide moet wel een en dezelfde zijn als men deze zorgvuldig analyseert en vergelijkt, omdat Gautama Boeddha en Sankaracharya heel nauw verwant zijn, als men de overlevering en bepaalde esoterische leringen gelooft. Zo zal men ontdekken dat elk verschil tussen deze twee eerder op de vorm dan op de inhoud betrekking heeft.
Een heel mystieke verhandeling vol zevenvoudige symboliek treft men aan in de Anugita26. Daar vertelt de brahmaan over de gelukzaligheid als men de gebieden van illusie achter zich heeft gelaten,
waarin waanideeën de horzels en muskieten zijn, waarin verdriet en vreugde koude en warmte zijn, waarin zelfmisleiding de blind makende duisternis is, waarin hebzucht de roofdieren en reptielen is, en begeerte en boosheid de belemmeringen zijn.
De wijze beschrijft de toegang tot en de uitgang uit het bos (een symbool voor het leven van de mens) en ook dat bos zelf:27
In dat bos staan zeven grote bomen [de zintuigen, waaronder ook denkvermogen en inzicht, of manas en buddhi], zeven vruchten en zeven gasten; zeven kluizenaarshutten, zeven (vormen van) concentratie, en zeven (vormen van) inwijding. Dit is de beschrijving van het bos. Dat bos staat vol bomen die prachtige bloemen en vruchten in vijf kleuren voortbrengen.
De commentator zegt:
De zintuigen worden bomen genoemd, omdat ze de vruchten . . . genoegens en leed voortbrengen; de gasten zijn de verpersoonlijkte krachten van elk zintuig – ze ontvangen de boven beschreven vruchten; de kluizenaarshutten zijn de bomen, waar de gasten onderdak zoeken. De zeven vormen van concentratie sluiten het zelf af voor de zeven functies van de zeven zintuigen, enz., die al zijn genoemd; de zeven vormen van inwijding hebben betrekking op de inwijding in het hogere leven door de handelingen van elk lid van de groep van zeven niet te erkennen als zijn eigen handelingen.28
De verklaring kan geen kwaad, maar is onbevredigend.
De brahmaan vervolgt zijn beschrijving:
Dat bos staat vol bomen die bloemen en vruchten in vier kleuren voortbrengen. Dat bos staat vol bomen die bloemen en vruchten in drie kleuren, en gemengde, voortbrengen. Dat bos staat vol bomen die bloemen en vruchten in twee kleuren voortbrengen, en met prachtige kleuren. Dat bos staat vol bomen die bloemen en vruchten in één kleur voortbrengen die heerlijk ruiken. Dat bos bevat [in plaats van zeven] twee grote bomen die talrijke bloemen en vruchten voortbrengen in moeilijk te onderscheiden kleuren [denkvermogen en inzicht – de twee hogere zintuigen, of theosofisch ‘manas-buddhi’]. Hier is één vuur [zelf] dat is verbonden met brahman29 en dat een goed verstand (of ware kennis, volgens Arjuna Misra) heeft. En er is hier brandstof, (namelijk) de vijf zintuigen [of menselijke begeerten]. De zeven (vormen van) bevrijding daarvan zijn de zeven (vormen van) inwijding. De eigenschappen zijn de vruchten . . . Daar genieten de grote wijzen gastvrijheid. En wanneer de wijzen zijn vereerd en verdwenen, komt een ander bos stralend tevoorschijn, waarin spirituele intelligentie de boom is, en bevrijding de vrucht, en dat schaduw bezit (in de vorm van) rust, die berust op kennis, die tevredenheid tot water heeft, en waar de kshetrajña30 de innerlijke zon is.31
Al het bovenstaande is heel duidelijk, en zelfs de minst geleerde theosoof zal deze allegorie kunnen begrijpen. En toch zien we dat grote oriëntalisten er in hun verklaringen een volledige warboel van maken. De ‘grote wijzen’ die ‘gastvrijheid genieten’ worden verklaard als de zintuigen, ‘die, nadat ze hebben gewerkt zonder verbonden te zijn met het zelf, er ten slotte in worden opgenomen’.32 Maar het is niet te begrijpen hoe de zintuigen, als ze ‘niet verbonden’ zijn met het ‘hoger zelf’, ‘erin kunnen worden opgenomen’. Men zou juist denken dat, omdat de persoonlijke zintuigen zich richten op en zich proberen te verbinden met het onpersoonlijke zelf, laatstgenoemde, dat vuur is, de lagere vijf verbrandt en daardoor de hogere twee, ‘denkvermogen en inzicht’, of de hogere aspecten van manas33 en buddhi, loutert. Dit blijkt heel duidelijk uit de tekst. De ‘grote wijzen’ verdwijnen nadat ze ‘zijn vereerd’. Vereerd door wie, wanneer ze (de veronderstelde zintuigen) ‘niet verbonden zijn met het zelf’? Door het denkvermogen natuurlijk; door manas (in dit geval verenigd met het zesde zintuig), dat niet brahman, het zelf, of kshetrajña – de spirituele zon van de ziel – is en kan zijn. In laatstgenoemde moet manas na verloop van tijd zelf worden opgenomen. Het heeft ‘grote wijzen’ vereerd en gastvrijheid verleend aan aardse wijsheid; maar zodra er ‘een ander bos stralend tevoorschijn komt’, wordt de spirituele intelligentie (buddhi, het zevende zintuig, maar het zesde beginsel) veranderd in de boom – die boom, waarvan de vrucht bevrijding is – die ten slotte de asvattha-boom, het symbool van het leven en van zijn denkbeeldige vreugden en genietingen, tot in de wortels vernietigt. En daarom hebben zij die deze toestand van bevrijding bereiken, in de woorden van de hierboven geciteerde wijze, ‘daarna geen vrees’. In deze toestand ‘kan het einde niet worden waargenomen omdat het zich naar alle kanten uitstrekt’.34
‘Er wonen daar altijd zeven vrouwen’, vervolgt hij zijn beeldspraak. Deze vrouwen, die volgens Arjuna Misra mahat, ahamkara en de vijf tanmatra’s zijn, keren hun gezicht altijd naar beneden, omdat ze hinderpalen zijn op de weg naar spirituele verheffing.
In datzelfde [brahman, het ‘zelf’] verblijven de zeven volmaakte wijzen met hun aanvoerders . . . en komen daaruit ook weer tevoorschijn. Roem, schittering en grootsheid, verlichting, overwinning, vervolmaking en macht – deze zeven stralen volgen deze zelfde zon [kshetrajña, het hoger zelf]. . . . Zij van wie de wensen beperkt zijn [de onzelfzuchtigen] . . . van wie de zonden [begeerten] zijn opgebrand door beheersing, laten het zelf in het zelf opgaan,35 en wijden zich aan brahman. Die mensen die het bos van kennis [brahman of zelf] begrijpen, prijzen de rust. En terwijl ze naar dat bos streven, worden ze [weder]geboren om de moed niet te verliezen.
Dit is het heilige bos . . . en omdat ze [de wijzen] het begrijpen, handelen ze daarnaar, terwijl ze worden geleid door de kshetrajna.36
Geen enkele vertaler onder de westerse oriëntalisten heeft tot dusver in de voorgaande allegorie iets hogers gezien dan mysteries die verband houden met offerrituelen, boetedoening, of ascetische ceremoniën, en hathayoga. Maar wie de symbolische beeldspraak begrijpt, en de stem van het zelf binnen het zelf hoort, zal hierin iets veel hogers zien dan louter ritueel, ook al vergist hij zich misschien vaak in de details van de filosofie.
En hier moet men ons een laatste opmerking toestaan. Een echte theosoof, van de meest eenvoudige tot de meest geleerde, moet over iets wat hij over occulte zaken zegt of schrijft, nooit aanspraak maken op onfeilbaarheid. We moeten erkennen dat degenen van ons die beweren anderen die minder weten dan zijzelf te onderwijzen, vaak allerlei fouten maken bij het indelen van de beginselen van de kosmos of de mens, fouten in de volgorde van de evolutie, en vooral fouten met betrekking tot metafysische vraagstukken. Zo zijn er fouten gemaakt in Isis ontsluierd, in Esoteric Buddhism, in Man, in Magic: White and Black, enz.; en ook in dit boek zal men waarschijnlijk meer dan één fout vinden. Dit is niet te vermijden. Wil een groot of zelfs een klein boek over zulke diepzinnige onderwerpen geen enkele fout of blunder bevatten, dan zou het van de eerste tot de laatste bladzijde door een groot adept, zo niet door een avatara, moeten worden geschreven. Alleen dan zouden we zeggen: ‘Dit is inderdaad een boek zonder fouten of onvolkomenheden!’ Maar als de kunstenaar onvolmaakt is, hoe kan zijn werk dan volmaakt zijn? ‘Eindeloos is het zoeken naar waarheid!’ Laten we haar omwille van haarzelf liefhebben en nastreven, en niet om de roem of het voordeel dat een klein deel van de onthulling ervan ons kan brengen. Want wie van ons kan beweren dat hij, zelfs met betrekking tot één klein onderdeel van het occultisme, over de hele waarheid beschikt?
Ons belangrijkste doel bij deze bespreking was om aan te tonen dat de zevenvoudige leer, of de indeling van de samenstelling van de mens, heel oud is, en niet door ons werd bedacht. Hierin zijn we goed geslaagd, want we worden in dit opzicht bewust en onbewust gesteund door een aantal oude, middeleeuwse, en hedendaagse schrijvers. Wat eerstgenoemden zeiden, klopte; wat laatstgenoemden herhaalden, was meestal verdraaid. Een voorbeeld: lees de ‘Pythagorische Fragmenten’ en vergelijk daarmee de zevenvoudige mens zoals die wordt beschreven door Eerw. G. Oliver, de geleerde vrijmetselaar, in zijn Pythagorean Triangle.
Hij zegt het volgende:
De theosofische filosofie telde zeven eigenschappen [of beginselen] in de mens, namelijk:
1. De goddelijke gouden mens;
2. Het innerlijke heilige lichaam uit vuur en licht, als zuiver zilver;
3. De elementale mens;
4. De paradijsachtige mercurius-mens;
5. De zielachtige mars-mens;
6. De venus-mens met uiterlijke verlangens en hartstochten;
7. De zonnemens, [een getuige en] beschouwer van de wonderen van God [het heelal].Ze hadden ook zeven oorsprong-geesten of natuurkrachten.37
Vergelijk deze verwarde opsomming en indeling van de westerse theosofische filosofie met de meest recente theosofische verklaringen door de oosterse school van de theosofie, en bepaal dan welke de juiste is. Inderdaad:
Wijsheid heeft haar huis gebouwd,
Zeven zuilen heeft ze uitgehouwen.38
De beschuldiging dat onze school de zevenvoudige indeling van de brahmanen niet heeft aangenomen maar haar heeft verward, is volstrekt ongerechtvaardigd. Om te beginnen: de ‘school’ is één ding, en haar vertolkers (aan de Europeanen) zijn iets heel anders. Laatstgenoemden moeten eerst het A B C van het praktische oosterse occultisme leren, voordat men hen de uiterst diepzinnige indeling die op de zeven verschillende toestanden van prajña (bewustzijn) gebaseerd is, goed kan laten begrijpen; en ze moeten vooral goed beseffen wat prajña in de oosterse metafysica is. Door deze indeling aan een westerse onderzoeker te geven, probeert men hem te laten denken dat hij de oorsprong van het bewustzijn kan doorgronden door te verklaren hoe bepaalde kennis door slechts één van de toestanden van dat bewustzijn tot hem kwam; met andere woorden, men laat hem iets wat hij op dit gebied kent verklaren op basis van iets waarover hij niets weet op de andere gebieden, d.w.z. men leidt hem van het spirituele en het psychische rechtstreeks naar het ontologische. Dit is de reden waarom de oorspronkelijke oude indeling door de theosofen werd aangenomen, terwijl er vele indelingen zijn.
Nadat er zo’n enorm aantal onafhankelijke getuigen en bewijzen onder de aandacht van het publiek zijn gebracht, zou het volstrekt nutteloos zijn zich bezig te houden met een aanvullende opsomming uit theologische bronnen. De zeven hoofdzonden en de zeven deugden van het christelijke stelsel zijn zelfs veel minder filosofisch dan de zeven vrije en de zeven vervloekte wetenschappen – of de zeven toverkunsten – van de gnostici. Met een van laatstgenoemde, vol gevaar voor het heden en voor de toekomst, is het publiek al bekend. De moderne naam ervoor is hypnotisme. Gezien de huidige onwetendheid over de zeven beginselen, en de toepassing ervan door wetenschappelijke en onwetende materialisten, zal het hypnotisme al snel vervallen tot satanisme in de volle betekenis van het woord.
Noten
- Toch zijn er enkelen die hierover misschien iets weten, ook al bevinden zij zich buiten het gezichtsveld van de schrijver, hoe groot dit ontegenzeglijk ook is.
- Negen jaar vóór het boek verscheen waaruit het bovenstaande is geciteerd, wees de schrijfster al op deze en andere verbindende schakels, namelijk in Isis ontsluierd, een boek dat vol staat met zulke verwijzingen naar schakels tussen het oude, het middeleeuwse, en het hedendaagse denken, maar dat jammer genoeg te weinig samenhang had.
- Ongetwijfeld; maar hoe kan de geleerde schrijver bewijzen dat deze ‘beginvorm’ in Egypte ontstond, en niet ergens anders; en slechts 50.000 jaar geleden?
- Juist; en dit is precies wat de theosofen doen. Ze hebben nooit aanspraak gemaakt op ‘oorspronkelijke inspiratie’, zelfs niet als mediums, maar hebben altijd gewezen – en doen dat nog – op de ‘oorspronkelijke betekenis’ van de symbolen, die ze terugvoeren op andere landen, die zelfs ouder zijn dan Egypte; betekenissen die bovendien afkomstig zijn uit een hiërarchie (of hiërarchieën, als men wil) van levende wijze mensen, die ondanks die wijsheid sterfelijk zijn, en het geloof in het bovennatuurlijke verwerpen.
- Maar waar is het bewijs dat de Ouden niet precies hetzelfde bedoelden als dat wat de theosofen beweren? Er bestaan geschriften over wat ze zeggen, zoals er ook ander bewijsmateriaal bestaat voor wat G. Massey zegt. Zijn interpretaties zijn juist, maar ook eenzijdig. De natuur heeft beslist meer dan één fysiek aspect; want astronomie, astrologie, enz., bevinden zich alle op het fysieke, niet het spirituele gebied.
- The Natural Genesis, 1883, deel 1, blz. 318. Men moet vrezen dat Massey daarin niet is geslaagd. Wij hebben onze volgelingen, zoals hij de zijne heeft, en de materialistische wetenschap komt tussenbeide en houdt weinig rekening met zowel zijn als onze beschouwingen!
- Het feit dat deze geleerde egyptoloog in de leer van de ‘zeven zielen’, zoals hij onze beginselen, of ‘metafysische begrippen’, noemt, slechts ‘de primitieve biologie of fysiologie van de ziel’ ziet, doet geen afbreuk aan onze redenering (G. Massey, The Seven Souls of Man, 1887, blz. 1). De spreker noemt slechts twee sleutels, namelijk die welke de sterrenkundige en de fysiologische mysteries van de esoterie ontsluiten, en hij laat de vijf andere buiten beschouwing. Anders zou hij direct hebben begrepen dat wat hij fysiologische delen van de levende ziel van de mens noemt, door theosofen ook als psychische en spirituele delen wordt opgevat.
- G. Massey, The Seven Souls of Man, 1887, blz. 2.
- Massey, Op.cit., blz. 2.
- Op.cit.
- Op.cit., blz. 2, 4.
- Dit is een grote fout die in de esoterische opsomming wordt gemaakt. Manas is het vijfde beginsel, niet het vierde; en manas komt precies overeen met seb, het Egyptische vijfde beginsel, want dat deel van manas dat de twee hogere beginselen volgt, is in feite de voorouderlijke ziel, de stralende, onsterfelijke draad van het hogere ego, waaraan het spirituele aroma van alle levens of geboorten zich heeft vastgehecht.
- G. Massey, Op.cit., blz. 12-3.
- Op.cit., blz. 13.
- Op.cit., blz. 2-3.
- Franz Lambert, ‘Die altägyptische Seelenlehre’, Die Sphinx, nov. 1887, blz. 348.
- Signatura rerum, xiv, §10, 14, 15; vgl. The Natural Genesis, deel 1, blz. 317.
- Aurora, hfst. 24, blz. 27; vgl. Massey, The Natural Genesis, deel 1, blz. 318.
- Dit is echt iets nieuws! We zijn bang dat de spreker Esoteric Buddhism bekritiseerde zonder het ooit te hebben gelezen, want er zijn te veel van zulke misvattingen in zijn opmerkingen erover.
- G. Massey, The Seven Souls of Man, blz. 26-7.
- Zie stanza 2, blz. 56-7.
- Massey, Op.cit., blz. 26.
- Op.cit., blz. 27.
- T. Subba Row, ‘The constitution of the microcosm’, The Theosophist, augustus 1887, blz. 705-6.
- Volgens de Svetasvatara Upanishad (1:3, 5, 7) zijn de siddha’s degenen die geboren worden met bovenmenselijke vermogens, en ook met ‘kennis en een onverschilligheid tegenover de wereld’. Volgens de occulte leringen zijn de siddha’s de nirmanakaya’s of de ‘geesten’ (in de zin van een individuele, of bewuste, geest) van grote wijzen uit sferen op een hoger gebied dan het onze, die vrijwillig in sterfelijke lichamen incarneren om de mensheid bij haar opgaande ontwikkeling te helpen. Vandaar hun ingeboren kennis, wijsheid en vermogens.
- Anugita, 12; K.T. Telang, The Sacred Books of the East, 1882, deel 8, blz. 284-5&vn.
- Ik stel voor hier de tekst en de toelichtingen van de vertaler te volgen, die de letterlijke toelichtingen van Arjuna Misra en Nilakantha aanvaardt. Onze oriëntalisten nemen nooit de moeite te bedenken dat wanneer een autochtone commentator geen ingewijde is, hij geen juiste uitleg kan geven, en wanneer hij wel een ingewijde is, hij dit niet zou doen.
- Vgl. Chhandogya Upanishad en de toelichting van Sankara daarop.
- De Engelse vertaler geeft hier uitleg, en zegt: ‘Ik neem aan, geofferd aan brahman.’ Dit zou werkelijk een heel armzalig offer zijn bij het volbrengen van het geleidelijke bevrijdingsproces van yoga. We durven te beweren dat het ‘vuur’ of zelf het hogere werkelijke zelf is, ‘verbonden met’, d.w.z. één met Brahma, de ene godheid. Het ‘zelf’ scheidt zich niet langer van de universele geest af.
- Het ‘hoogste zelf’, zegt Krishna in de Bhagavad Gita, hfst. 13.
- Anugita, hfst. 12; Telang, The Sacred Books of the East, deel 8, blz. 285-7.
- Telang, Op.cit., blz. 286vn.
- Zoals mahat (universeel denkvermogen) eerst wordt geboren, of zich manifesteert, als Vishnu, en daarna, wanneer het in de stof valt en zelfbewustzijn ontwikkelt, egoïsme, zelfzucht, wordt, evenzo heeft manas een tweevoudige natuur. Het staat respectievelijk onder de zon en de maan, want zoals Sankaracharya zegt: ‘De maan is het denkvermogen, en de zon het inzicht.’ De zon en de maan zijn de godheden van onze planetaire macrokosmos, en daarom voegt Sankara eraan toe dat ‘het denkvermogen en het inzicht de respectieve godheden van de [menselijke] organen zijn’ (zie Brihadaranyaka Upanishad). Dit is misschien de reden waarom Arjuna Misra zegt dat de maan en het vuur (het zelf, de zon) het heelal vormen.
- Telang, Op.cit., blz. 287&vn.
- ‘Het lichaam in de ziel’, zoals Arjuna Misra volgens de overlevering zegt, of beter gezegd de ‘ziel in de geest’, en op een nog hoger gebied van ontwikkeling: ‘het zelf of de atman in het universele zelf’.
- Anugita, hfst. 12; Telang, The Sacred Books of the East, deel 8, blz. 287-8.
- Op.cit., blz. 179.
- Spreuken 9:1.