17. Het ‘heilige der heiligen’; zijn ontaarding
Het sanctum sanctorum van de Ouden – ook het adytum genoemd – kwam bij alle oude volkeren voor; het is die nis aan de westkant van de tempel die aan drie kanten door blinde muren was omsloten, en waar vóór de enige opening of deur een gordijn hing.
Niettemin is er een groot verschil tussen de verborgen betekenissen van deze symbolische plaats in de esoterie van de heidenen en die van de latere joden, hoewel de symboliek ervan oorspronkelijk bij alle oude rassen en volkeren gelijk was. De heidenen, die pantheïsten waren, bewezen het de grootste eer door in het adytum een sarcofaag of tombe (taphos) te plaatsen, en ook de zonnegod aan wie de tempel was gewijd. Ze beschouwden het – in zijn esoterische betekenis – als het symbool van kosmische, zonne- (of dagelijkse) en menselijke wederopstanding. Het omvatte het hele terrein van periodieke en stipt op tijd optredende manvantara’s, of het geregeld herontwaken van de kosmos, de aarde, en de mens tot een nieuw bestaan; waarbij de zon het meest dichterlijke en ook het meest grootse symbool ervan aan de hemel is, en de mens – in zijn reïncarnaties – op aarde. De joden – van wie het realisme, als men het naar de letter beoordeelt, in de tijd van Mozes even praktisch en grof was als nu1 – voerden in de loop van hun vervreemding van de goden van hun heidense buren een nationale en levitische politiek, door hun heilige der heiligen exoterisch voor te stellen als het plechtigste teken van hun monotheïsme; terwijl ze er esoterisch slechts een universeel fallisch symbool in zagen. Terwijl de kabbalisten alleen ain sof en de ‘goden’ van de mysteriën kenden, hadden de levieten geen tombe en geen god in hun adytum behalve de ‘heilige’ ark van het verbond – hun ‘heilige der heiligen’.
Wanneer de esoterische betekenis van deze nis duidelijk is gemaakt, zullen de niet-ingewijden beter kunnen begrijpen waarom David ‘bloot’ voor de ark van het verbond danste, en zo graag verachtelijk wilde schijnen ter wille van zijn ‘Heer’, en onedel in zijn eigen ogen.2
De ark is de bootvormige argha van de mysteriën. Parkhurst, die er in zijn Griekse woordenboek een lange verhandeling over geeft, en er in het Hebreeuwse lexicon geen woord over zegt, verklaart dat arche (ἀρχή) overeenkomt met het Hebreeuwse rasit of ‘wijsheid’.3 En Higgins zegt dat
ze een woord is dat de betekenis had van het symbool van het vrouwelijke voortbrengende vermogen, de arg of arca, waarin de kiem van de hele natuur tijdens het interval na elke wereldcyclus boven de grote afgrond zweeft of hangt.4
Juist; en de joodse ark van het verbond had precies dezelfde betekenis; met de verdere aanvulling dat ze in plaats van een mooie en kuise sarcofaag (het symbool van de schoot van de natuur en de wederopstanding), zoals in het sanctum sanctorum van de heidenen, de ark nog realistischer van bouw hadden gemaakt door de twee cherubijnen op de kist of ark van het verbond tegenover elkaar te plaatsen, met hun vleugels zó uitgespreid dat ze een volmaakte yoni vormden (zoals men die nu in India ziet). Bovendien werd de betekenis van dit voortplantingssymbool nog versterkt door de vier mystieke letters van de naam Jehovah, nl. jhvh יהוה; of Jod (י), dat penis betekent; He (ה), de baarmoeder; Vau (ו), een haak, een spijker; en weer He (ה), dat ook ‘een opening’ betekent; het geheel vormt het volmaakte tweeslachtige symbool, of J(e) H(o) V(a) H, het mannelijke en vrouwelijke symbool.
Misschien zal – als men zich de werkelijke betekenis van functie en titel van de kadesh kadeshim, ‘de heiligen’, of ‘de aan de tempel van de Heer gewijden’, realiseert – het ‘heilige der heiligen’ van laatstgenoemde een verre van verheffend aspect aannemen.
Iacchus is Iao of Jehovah; en Baäl of Adon was evenals Bacchus een fallische god. ‘Wie zal de berg [de hoge plaats] van de Heer beklimmen?’ vraagt de heilige koning David, ‘wie zal staan op de plaats van zijn קדשו kadushu?’5 Kadesh betekent in één opzicht toewijden, wijden, heiligen, en zelfs inwijden of afzonderen; maar het betekent ook de dienst van wulpse rituelen (de Venus-verering), en de ware interpretatie van het woord kadesh wordt ronduit gegeven in Deuteronomium 23:17, Hosea 4:14, en Genesis 38:15-22. De ‘heilige’ kadeshuth van de Bijbel hadden dezelfde functie als de nachni-meisjes uit de latere hindoepagoden. De Hebreeuwse kadeshim, of galli, woonden ‘bij het huis van de Heer, waar de vrouwen gewaden voor het houten beeld weefden’, of voor het borstbeeld van Venus-Astarte, zegt 2 Koningen 23:7.
De dans die David rond de ark uitvoerde, was de ‘cirkeldans’, die door de amazonen voor de mysteriën zou zijn voorgeschreven. Dit was ook de dans van de dochters van Silo,6 en het springen van de profeten van Baäl.7 Deze dans was eenvoudig een kenmerk van de sabaeïsche eredienst, want hij gaf de beweging van de planeten rond de zon aan. Dat de dans een bacchische razernij was, is duidelijk. Er werden sistra bij gebruikt, en de hoon van Michal en het antwoord van de koning waren vol betekenis.8
De ark, waarin de kiemen worden bewaard van alle levende wezens die nodig zijn om de aarde weer te bevolken, symboliseert het voortbestaan van het leven en de overheersing van geest over stof, na een strijd tussen tegengestelde natuurkrachten. In het astro-theosofische schema van de Westerse Ritus komt de ark overeen met de navel, en wordt geplaatst aan de linkerkant, de kant van de vrouw (de maan), die als een van haar symbolen boaz – de linkerzuil van de tempel van Salomo – heeft.9 De navelstreng is door middel van de placenta verbonden met de vruchtbodem waarin de embryo’s van de mensheid worden bevrucht. De ark is de heilige argha van de hindoes, en haar verband met de ark van Noach kan dus gemakkelijk worden afgeleid als we vernemen dat de argha een langwerpig vat was dat door de hogepriesters werd gebruikt als offerkelk bij de eredienst van Isis, Astarte, en Venus-Aphrodite, die allemaal godinnen waren van de voortbrengende krachten van de natuur, of van de stof, en dus symbolisch de ark voorstelden die de kiemen van alle levende wezens bevat.10
Wie de kabbalistische boeken van vandaag en de interpretaties van de Zohar door de rabbi’s aanziet voor de ware kabbalistische leer van de oudheid, heeft het mis!11 De voor Europa en Amerika toegankelijke kabbala bevat namelijk nu, evenals in de tijd van Friedrich von Schelling, niet veel meer dan ‘restanten en fragmenten, sterk verminkte overblijfselen van dat oorspronkelijke stelsel dat de sleutel is tot alle religieuze stelsels’.12 Het oudste stelsel en de Chaldeeuwse kabbala waren identiek. De laatste versies van de Zohar zijn die van de synagoge in de eerste eeuwen, namelijk de thora, die dogmatisch en star is.
De ‘koningskamer’ in de Piramide van Cheops is dus een Egyptisch ‘heilige der heiligen’. Op de dagen van de inwijdingsmysteriën moest de kandidaat, die de zonnegod voorstelde, in de sarcofaag afdalen als de bezielende straal die binnengaat in de vruchtbare schoot van de natuur. De volgende ochtend komt hij eruit tevoorschijn, en stelt de wederopstanding van het leven voor na de verandering die dood heet. In de grote mysteriën duurde zijn symbolische dood twee dagen, waarna hij op de derde ochtend met de zon verrees, na een laatste nacht van de wreedste beproevingen. Terwijl de kandidaat de zon voorstelde – de allesverlevendigende bol die elke ochtend ‘herrijst’, enkel om aan alles leven te schenken – was de sarcofaag het symbool van het vrouwelijke beginsel. Zo was het in Egypte; de vorm en gedaante ervan waren in elk land verschillend, als het maar een vaartuig bleef, een symbolische navis of bootvormig voertuig, dat symbolisch kiemen of de levenskiem bevatte. In India is het de ‘gouden’ koe, waardoorheen de kandidaat-brahmaan moet gaan als hij een brahmaan wil zijn, en een dvija (iemand die een tweede keer is geboren) wil worden. De halvemaanvormige argha van de Grieken was het symbool van de koningin van de hemel – Diana, of de maan. Ze was de grote moeder van alle bestaansvormen, zoals de zon de vader was. De joden vereerden Ashtoreth, zowel vóór als nadat ze Jehovah in een mannelijke god hadden omgevormd; daarom verklaarde Jesaja: ‘Mijn ziel haat uw nieuwe manen en feesten’;13 waarmee hij duidelijk onrechtvaardig was. Ashtoreth en de feesten van de nieuwe maan (de halvemaanvormige argha) hadden als vorm van openbare eredienst geen ongunstiger betekenis dan de verborgen zin van de maan in het algemeen, die, zoals bekend, kabbalistisch direct verband hield met, en gewijd was aan, Jehovah, met het enige verschil dat de ene het vrouwelijke en de andere het mannelijke aspect van de maan en van de ster Venus was.
De zon (de vader), de maan (de moeder), en Mercurius-Thoth (de zoon), vormden de oudste drie-eenheid van de Egyptenaren, die hen verpersoonlijkten in Osiris, Isis, en Thoth (Hermes). In ΠΙΣΤΙΣ ΣΟΦΙΑ zijn de zeven grote goden, ingedeeld in twee drietallen en de hoogste god (de zon): de lagere Τριδυνάμεις, waarvan de krachten respectievelijk in Mars, Mercurius, en Venus zetelen; en de hogere triade (‘de drie onzichtbare goden’) die in de maan, Jupiter, en Saturnus wonen.14
Dit behoeft geen bewijs. Ashtoreth was in één betekenis een onpersoonlijk symbool van de natuur, het schip van het leven dat de kiemen van al het zijn door de grenzeloze sterrenoceaan draagt. En wanneer ze niet werd vereenzelvigd met Venus, zoals elke andere ‘koningin van de hemel’, aan wie koeken en broodjes werden geofferd, werd Ashtoreth, de weerspiegeling van de Chaldeeuwse ‘Nuah, de universele moeder’ (de vrouwelijke Noach, die als één met de ark werd beschouwd), en van de vrouwelijke triade Ana, Belita, en Davkina; wanneer ze als één geheel werd samengevat, werd ze ‘opperste godin, vrouwe van de onderwereld, moeder van de goden, koningin van de aarde, en koningin van vruchtbaarheid’,15 genoemd. Belita of Tamti (de zee), de moeder van de stad Erech (de grote Chaldeeuwse necropolis) werd later Eva; en nu is ze in de rooms-katholieke kerk Maria, de Maagd, staand afgebeeld op de maansikkel, en soms bij afwisseling op de aardbol. De navis, of scheepsvorm van de maansikkel, die al die gemeenschappelijke symbolen van het schip van het leven in zich verenigt, zoals de ark van Noach, de yoni van de hindoes, en de ark van het verbond, is het vrouwelijke symbool van de universele ‘moeders van de goden’, en wordt nu in elke kerk onder zijn christelijke symbool aangetroffen, als het schip (Lat. navis)16. De navis – het sterrenschip – wordt bevrucht door de geest van het leven – de mannelijke god; of, zoals de geleerde Kenealy die heel toepasselijk noemt – de heilige geest.17 In de westerse religieuze symboliek was de maansikkel het mannelijke, en de volle maan het vrouwelijke aspect van die universele geest. ‘Het mystieke woord alm, dat de profeet Mohammed aan het begin van veel hoofdstukken van de Koran plaatste, verwijst naar haar als de alm, de onbevlekte maagd van de hemelen.’18 En – omdat het verhevene altijd omslaat in het belachelijke – moeten we uit deze wortel alm het woord almeh – de Egyptische danseressen – afleiden. Dit zijn soortgelijke ‘maagden’ als de nachni’s in India, en de (vrouwelijke) kadeshim, de heiligen van de joodse tempels (zij die aan Jehovah waren gewijd, die beide geslachten voorstelde), van wie de heilige functies in de Israëlitische tempels dezelfde waren als die van de nachni’s.
Eustathius verklaart dat IO (ΙΩ) in het dialect van de Argeeërs de maan betekent, en in Egypte was het een van de namen van de maan. Jablonski zegt:
‘ΙΩ, Ioh, Aegyptiis lunam significat neque habent illi in communi sermonis usu, aliud nomen quo Lunam designent praeter Io.’19
De zuil en de cirkel (10), die nu het eerste decimale getal vormen dat bij Pythagoras het volmaakte getal was dat besloten ligt in de tetraktis20, werden later een bij uitstek fallisch getal, vooral bij de joden, bij wie het de mannelijke en vrouwelijke Jehovah is.
Een wetenschapper verklaart het als volgt:
Op de Rosetta-steen van Uhlemann (en ook bij Seyffarth) wordt het woord mouth – d.w.z. de naam van de maan, gebruikt als een tijdcyclus, vandaar de maanmaand van de hiëroglief met en als bepalende tekens – weergegeven zoals het Koptische I O H, of Ι Ο Η. Het Hebreeuwse הוי kan ook als IOH worden gebruikt, want de letter vau (ו) werd gebruikt voor o en voor u, en voor v of w. Dit was vóór de massora, waarin de · werd gebruikt als וֹ = o, וּ = u, en ו = v of w. Uit eigen onderzoek had ik geconcludeerd dat de grote kenmerkende functie van de godsnaam Jehovah wees op de invloed van de maan als oorzaak van de voortplanting, en de exacte waarde aangaf van een maanjaar in het natuurlijke aantal dagen, zoals u volledig zult inzien . . . En hier komt dit taalkundig zelfde woord uit een veel oudere bron, namelijk het Koptisch, of beter gezegd het Oudegyptisch in de tijd van het Koptisch.21
Dit is nog opmerkelijker wanneer de egyptologie het vergelijkt met het weinige dat ze weet over de triade van Thebe, die bestaat uit Amon, Mut (of Mouth), en hun zoon Khonsu. Verenigd lag deze triade besloten in de maan als hun gemeenschappelijke symbool; en gescheiden was ze Khonsu de god lunus, en werd op die manier verward met Thoth en Ptah. Zijn moeder Mut – de naam betekent moeder en niet de maan, die slechts haar symbool was – wordt de ‘koningin van de hemel’ genoemd, de ‘maagd’, enz., omdat ze een aspect is van Isis, Hathor, en andere moedergodinnen. Ze was eerder de moeder dan de vrouw van Amon, die de kenmerkende titel ‘de echtgenoot van zijn moeder’ heeft. In een beeldje in Bulaq, Caïro, wordt deze triade voorgesteld als een mummiegod die in zijn hand drie verschillende scepters vasthoudt, en op zijn hoofd de maanschijf draagt, terwijl uit de karakteristieke haarlok de bedoeling blijkt om een kind-god af te beelden, of ‘de zoon’ in de triade. Hij was in Thebe de god van het lot, en verschijnt onder twee aspecten: (1) als Khonsu, de maangod, en Heer van Thebe, Nofir-hotpu – ‘hij die in absolute rust is’; en (2) als ‘Khonsu Iri-sokhru, of ‘Khonsu, die ervoor zorgt dat het lot zich voltrekt’; eerstgenoemde bereidt de gebeurtenissen voor en ontwerpt ze voor degenen die onder zijn voortbrengende invloed worden geboren; laatstgenoemde brengt ze ten uitvoer.’22 Amon wordt door theogonische omzettingen Horus, heru-amon, en in een beeldje uit de Saïtische periode ziet men dat Mut-Isis hem zoogt.23 Op zijn beurt wordt Khonsu in deze omgezette triade Thoth-Lunus, ‘hij die de verlossing brengt’. ‘Zijn voorhoofd is gekroond met de kop van een ibis die is versierd met de maan-schijf en het diadeem dat Iotef wordt genoemd.’24
Al deze symbolen worden ongetwijfeld weerspiegeld in de Jahweh, of Jehovah, van de Bijbel (sommigen geloven dat ze daarmee identiek zijn). Dit zal iedereen duidelijk worden die Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures leest, en die de onweerlegbare, duidelijke en wiskundige bewijzen begrijpt die aantonen dat de esoterische grondslagen, of het stelsel dat werd gebruikt bij de bouw van de grote piramide en de bouwkundige maten van de tempel van Salomo (of deze nu mythisch is of werkelijk heeft bestaan), de ark van Noach, en de ark van het verbond, dezelfde zijn. Als er iets in de wereld is dat antwoord kan geven op de vraag of zowel de oude als de latere (na-Babylonische) joden, en vooral eerstgenoemden, hun theogonie en religie baseerden op dezelfde grondslag als alle heidenen, dan is het wel bovengenoemd boek.
En het is ook goed de lezer hier te herinneren aan dat wat in ons boek Isis ontsluierd over I A O werd gezegd.
Geen andere godheid verschaft zo’n verscheidenheid van etymologieën als Jaho, en er is ook geen enkele naam die op zoveel verschillende manieren kan worden uitgesproken. Alleen door deze naam van masoretische punten te voorzien, slaagden de latere rabbi’s erin Jehovah te laten lezen als ‘Adonai’ – of Heer. Philo Byblius spelt het met Griekse letters ἸΕΥΩ – IEVO. Theodoretus zegt dat de Samaritanen het uitspraken als Ἰαβέ (Jabe), en de joden als Aia.25 Diodorus zegt dat ‘onder de joden wordt verteld dat Mozes de god Ἰαῶ noemde’,26 waardoor het, zoals we zagen, I-ah-o zou worden. We beweren dus op gezag van de Bijbel zelf dat Mozes vóór zijn inwijding door zijn schoonvader Jethro het woord Jaho nooit had gehoord.27
Het bovenstaande wordt bevestigd in een persoonlijke brief van een geleerde kabbalist. In stanza 3, sloka 8,28 en op andere plaatsen wordt gezegd dat Brahma (onzijdig), dat door de oriëntalisten zo lichtzinnig en zo vaak wordt verward met Brahma (mannelijk), exoterisch soms kalahamsa (zwaan in de eeuwigheid) wordt genoemd, en wordt de esoterische betekenis van a-ham-sa gegeven. (Ik-ben-hij, want soham is gelijk aan sah, ‘hij’, en aham, ‘ik’ – een mystiek anagram en een omzetting.) Het is ook de Brahma ‘met de vier gezichten’, de chatur-mukha (de volmaakte kubus) die zich vormt in en uit de oneindige cirkel; en verder wordt het gebruik van de 1, 3, 5, en 7+7=14, als de esoterische hiërarchie van de dhyani-chohans, verklaard. Hierop geeft de genoemde correspondent het volgende commentaar:
Over de 1, 3, 5, en tweemaal 7, waarmee in het bijzonder 13514 wordt bedoeld, dat op een cirkel kan worden gelezen als 31415 (of de waarde van π), kan volgens mij geen twijfel bestaan; en vooral als men deze beschouwt met symbooltekens op de zakhar29, ‘chakra’, of cirkel van Vishnu.
Maar laat ik uw beschrijving een stap verder volgen. U zegt: ‘De een uit het ei, de zes en de vijf [zie deel 1, stanza 4, sloka 3] geven de getallen 1065, de waarde van de eerstgeborene.’ . . . Als dat zo is, hebben we in 1065 de beroemde naam van Jehovah, de Jve of Jave, of Jupiter, en door verandering van ה in נ of van h in n ontstaat נוי of het Latijnse Jun of Juno, de basis van het Chinese raadsel, de sleutelgetallen van Sni (Sinai) en Jehovah die op die berg neerdaalt. Die getallen (1065) laten slechts het gebruik zien van onze verhouding 113 tot 355, omdat 1065 = 355 × 3, en dat is de omtrek van een cirkel met 113 × 3 = 339 als middellijn. Zo geeft de eerstgeborene van Brahma-Prajapati (of welke demiurg ook) het gebruik van een maatverhouding aan die hoort bij de cirkel ontleend aan de chakra (of Vishnu), en, zoals boven werd gezegd, neemt de goddelijke manifestatie de vorm aan van leven en de eerstgeborene.
Het is heel opmerkelijk: bij de ingang van de koningskamer is de afstand van de bovenkant van de grote trede30 in de grote galerij tot het plafond van deze galerij, volgens de heel zorgvuldige metingen van Piazzi Smyth, 339 inch. Neem A als middelpunt en beschrijf met deze straal een cirkel; de middellijn van die cirkel zal 339 × 2 = 678 zijn, en dit zijn de getallen van de uitdrukking ‘en de raaf’, in de ‘duif en raaf’-scènes of afbeeldingen van de vloed van Noach; (de straal wordt genomen om de verdeling in twee delen te laten zien, die elk 1065 zijn) want 113 (mens) × 6 = 678; en dit is de middellijn die hoort bij een omtrek van 1065 × 2 – we hebben hier een aanduiding van de kosmische mens op deze hoge trap of trede, bij de ingang van de koningskamer (het heilige der heiligen) – die de moederschoot is. Deze doorgang is zo laag dat een mens moet bukken om er binnen te gaan. Maar een rechtopstaande mens is 113, en gebroken of gebukt wordt hij 113⁄2 = 56,5 of of Jehova. Dat wil zeggen, hij verpersoonlijkt31 Jehovah terwijl hij het heilige der heiligen binnengaat. Maar volgens de Hebreeuwse esoterie was de belangrijkste functie van Jehovah het schenken van kinderen, enz., en dat was zo omdat hij in verband met de getallen van zijn naam, de maat van het maanjaar was, de tijdcyclus die, omdat deze door zijn factor 7 (zeven) gelijkliep met de perioden van het ontstaan van het leven, de levensvatbaarheid en de zwangerschap, werd beschouwd als de oorzaak van de voortplantigsactiviteit en daarom werd vereerd en aanbeden.
Deze ontdekking verbindt Jehovah nog meer met alle andere scheppende en voortbrengende zonne- en maangoden, en vooral met ‘koning’ Soma, de Deus Lunus van de hindoes, de maan, vanwege de esoterische invloed die in het occultisme aan deze planeet wordt toegeschreven. In de Hebreeuwse overlevering zijn nog meer bewijzen daarvoor te vinden. Van Adam worden in Maimonides’ Moreh Nevukhim (‘De gids voor de verwarden’, inderdaad!) twee aspecten besproken; die van een mens die evenals iedereen is geboren uit een man en een vrouw, en die van de profeet van de maan; de reden hiervoor wordt nu duidelijk, en moet worden uitgelegd.
Adam, als de veronderstelde grote ‘voorouder van de mensheid’, is als Adam-Kadmon gemaakt naar het beeld van God – een priapisch beeld dus. De Hebreeuwse woorden zakhar en nekebah zijn letterlijk vertaald linga (fallus) en yoni, ondanks hun vertaling in de Bijbel als ‘mannelijk en vrouwelijk’. Zoals daar wordt gezegd: ‘God schiep ‘de mens naar zijn beeld’ . . . naar het beeld van god schiep hij hem, man en vrouw schiep hij hen’,32 de androgyne Adam-Kadmon. Deze kabbalistische naam is niet die van een levend mens, zelfs niet van een menselijk of goddelijk wezen, maar van de twee geslachten of voortplantingsorganen, die in het Hebreeuws met de gebruikelijke openhartigheid van taal, die bij uitstek bijbels is, zakhar en nekebah33 worden genoemd; deze twee zijn dus het beeld waaronder de ‘Heer God’ gewoonlijk aan zijn uitverkoren volk verscheen. Dat dit zo is, is nu onweerlegbaar bewezen door bijna alle Hebreeuwse geleerden en kenners van de symboliek en ook door de kabbala. Daarom is Adam in één opzicht gelijk aan Jehovah.
Dit verklaart een andere algemene overlevering in het Oosten die in John Gregory’s Notes and Observations upon several passages in Scripture wordt genoemd: ‘Dat Adam door God werd bevolen zijn dode lichaam boven de grond te bewaren totdat het door een priester van de allerhoogste god aan het midden van de aarde zou worden toevertrouwd.’34 Daarom ‘bad Noach dagelijks in de ark vóór het lichaam van Adam’, of weer voor de fallus in de ark, of het heilige der heiligen. Een kabbalist die gewend is aan de onophoudelijke omzettingen van bijbelse namen zal, zodra deze numeriek en symbolisch zijn geïnterpreteerd, begrijpen wat er wordt bedoeld.
De twee woorden waaruit de naam Jehovah is samengesteld, ‘vormen de oorspronkelijke gedachte van het mannelijk-vrouwelijke als voortbrenger van geboorten (want de י was de penis en Chavah was Eva). Zo ziet men dat de volmaakte, als oorsprong van maten, ook de vorm van de oorsprong van geboorten aanneemt, als hermafrodiet; vandaar het gebruik van de fallische vorm.’35 Bovendien bewijst dezelfde schrijver numeriek en meetkundig dat (a) arets, ‘aarde’, Adam, ‘mens’, en h’adam aan elkaar verwant zijn, en in de Bijbel in één vorm worden verpersoonlijkt, als de Egyptische en Hebreeuwse Mars, de god van de voortplanting; en (b) dat Jehovah, of ‘Jah, Noach is – in het Hebreeuws ינח – of letterlijk in het Engels, inch’.36
Het bovenstaande geeft dus een sleutel tot de genoemde overleveringen. Noach, een goddelijke omzetting, de veronderstelde verlosser van de mensheid, die in zijn ark of argha (de maan) de kiemen van alle levende wezens draagt, bidt vóór het ‘lichaam van Adam’, en dit lichaam is het beeld van een schepper, en zelf een schepper. Daarom wordt Adam de ‘profeet van de maan’ genoemd, de argha of het ‘heilige der heiligen’ van de י (jod). Hieruit blijkt ook de oorsprong van het joodse volksgeloof dat het gezicht van Mozes in de maan is – d.w.z. de vlekken op de maan – want ook Mozes en Jehovah zijn omzettingen, zoals kabbalistisch is aangetoond. De schrijver van The Source of Measures zegt:
Er is met betrekking tot Mozes en zijn boeken één feit dat te belangrijk is om weg te laten. Als de Heer hem inlicht over zijn missie, is de machtsnaam die door de godheid wordt aangenomen: ik ben die ik ben, in het Hebreeuws:
אהיה־אשר־אהיה
een variant van יהוה. Nu is Mozes משה, en is gelijk aan 345. Tel de waarden van de nieuwe vorm van de naam Jehovah op, 21 + 501 + 21 = 543, of omgekeerd gelezen 345, waardoor wordt aangetoond dat Mozes in deze combinatie een vorm van Jehovah is. 21 ÷ 2 = 10,5 of omgekeerd 501, zodat het asher of het die in ik ben die ik ben eenvoudig een aanwijzing is voor een gebruik van 21 of 7 × 3; 501² = 251+, een heel waardevol piramidegetal, enz.37
Om het voor niet-kabbalisten duidelijker uit te leggen, stellen we het zo: ‘Ik ben die ik ben’ is in het Hebreeuws:
ehjeh | asher | ehjeh |
א ה י ה | א ש ר | א ה י ה |
5, 10, 5, 1 | 200, 300, 1 | 5, 10, 5, 1 |
Optelling van de getallen van deze afzonderlijke woorden geeft:
אהיה | אשר | אהיה |
21 | 501 | 21 |
(wat betrekking heeft op de neerdaling in vuur op de berg om de mens te maken, enz.), en wat volgens de verklaring slechts een controle en een gebruik is van de getallen van de bergen; want aan de ene kant hebben we 10 + 5 + 6 = 21, in het midden 501, en aan de andere kant 6 + 5 + 10 = 21.38
Het ‘heilige der heiligen’, van zowel de kabbalisten als de rabbi’s, blijkt dus een internationaal symbool en gemeenschappelijk eigendom te zijn. Geen van beide is bij de Hebreeën ontstaan; maar door de al te realistische behandeling door de halfingewijde levieten heeft het symbool bij hen een betekenis gekregen die het tot dusver bij geen enkel ander volk heeft gehad, en die de ware kabbalisten oorspronkelijk nooit hadden bedoeld. Het linga en de yoni van een hedendaagse hindoe zijn, oppervlakkig beschouwd, natuurlijk niet beter dan het ‘heilige der heiligen’ van de rabbi’s, maar ook niet slechter; en hiermee wint hij één punt op de christelijke lasteraars van de Aziatische religieuze filosofieën. In zulke religieuze mythen, in de verborgen symboliek van een geloof en een filosofie, zou de geest van de verkondigde leringen hun relatieve waarde moeten bepalen. En hoe dan ook beschouwd, wie zal beweren dat deze zogenaamde ‘wijsheid’, alleen toegepast door en voor één klein volk, ooit iets van een nationale ethiek in dat volk heeft ontwikkeld? De profeten zijn er om de levenswandel te laten zien van het uitverkoren maar ‘koppige’ volk vóór, tijdens, en na de dagen van Mozes. Dat ze eens de beschikking hadden over de wijsheid-religie en het gebruik van de universele taal en haar symbolen, wordt bewezen door dezelfde esoterie die nog steeds in India bestaat in verband met het ‘heilige der heiligen’. Zoals gezegd, was en is dit de doorgang door de ‘gouden’ koe in dezelfde gebukte houding als die welke werd aangenomen in de galerij van de piramide; en in de Hebreeuwse esoterie stelde deze de mens gelijk aan Jehovah.
Het hele verschil ligt in de geest waarin dit wordt geïnterpreteerd. Zowel bij de hindoes als bij de oude Egyptenaren was en is die geest volkomen metafysisch en psychisch; bij de Hebreeën was hij realistisch en fysiologisch. Deze geest duidde op de eerste geslachtelijke scheiding van de mensheid (Eva, die Kaïn-Jehovah het leven schenkt);39 op het tot stand komen van de aardse fysiologische geslachtsgemeenschap en conceptie, zoals in de allegorie van Kaïn, die Abels (Chebel, het vrouwelijke beginsel) bloed vergiet, en het baren van kinderen. Dit proces begon bij het derde ras, of met de derde zoon van Adam, Seth; bij Seths zoon Henoch begon de mens zich Jehovah of Jah-Chavah te noemen, de mannelijke Jod en Chavah of Eva – d.w.z. mannelijke en vrouwelijke wezens.40 Het verschil ligt dus in het religieuze en ethische gevoel, maar de twee symbolen zijn gelijk. Ongetwijfeld was voor de volledig ingewijde joodse tannaim de innerlijke betekenis van de symboliek in haar abstractheid even heilig als voor de oude Indo-Europese dvija’s. De verering van de ‘god in de ark’ dateert uit de tijd van David; en duizend jaar lang kende Israël geen fallische Jehovah. En nu is de oude, geredigeerde en opnieuw geredigeerde kabbala ermee besmet geraakt.
Bij de oude Indo-Europeanen was de verborgen betekenis groots, verheven en dichterlijk, hoewel de uiterlijke verschijningsvorm van hun symbool nu met die bewering in strijd kan zijn. De ceremonie van het gaan door het heilige der heiligen (nu gesymboliseerd door de koe), in het begin door de tempel hiranyagarbha (het stralende ei) – op zich een symbool van de universele abstracte natuur – betekende spirituele conceptie en geboorte, of beter gezegd wedergeboorte van het individu en zijn regeneratie: de bukkende mens bij de ingang van het sanctum sanctorum, gereed om door de schoot van moeder natuur te gaan, of het fysieke wezen dat gereed is om opnieuw het oorspronkelijke spirituele wezen, de prenatale mens, te worden.
Bij de Semieten betekende die bukkende mens de val van de geest in de stof, en die val en degradatie werden door hen verheerlijkt met als gevolg dat de godheid werd neergehaald tot het niveau van de mens. Voor de Indo-Europeanen stelde het symbool de scheiding van geest en stof voor, zijn opgaan in en terugkeer tot de oorspronkelijke bron; voor de Semieten het huwelijk van de spirituele mens met de fysieke vrouwelijke natuur, waarbij het fysiologische wezen belangrijker is dan het psychische en het zuiver onstoffelijke. De Indo-Europese opvattingen over de symboliek waren die van de hele heidense wereld; de interpretaties van de Semieten kwamen voort uit en waren bij uitstek die van een kleine stam, en vertoonden de nationale eigenschappen en de persoonlijke gebreken die veel joden nog steeds kenmerken – grof realisme, egoïsme, en zinnelijkheid. Ze hadden door bemiddeling van hun aartsvader Jacob een overeenkomst gesloten met hun stamgod die zich boven alle andere goden had verheven, en een verbond dat zijn ‘zaad zal zijn als het stof van de aarde’; en die godheid kon vanaf dat moment niet beter worden voorgesteld dan door het symbool van de voortplanting, en worden afgebeeld als een getal en getallen.
Carlyle spreekt over deze beide volkeren wijze woorden. Bij de Indo-Europese hindoes – het meest metafysische en spirituele volk op aarde – was de religie volgens hem altijd ‘een eeuwigdurende leidende ster, die des te helderder aan de hemel schijnt naarmate de nacht hier op aarde duisterder wordt’.41 De religie van de hindoe maakt hem los van deze aarde; daarom is zelfs nu nog het symbool van de koe in zijn innerlijke betekenis een van de grootste en meest filosofische van alle symbolen. Op de ‘meesters’ en ‘Heren’ van Europese machten – de Israëlieten – zijn bepaalde woorden van Carlyle nog beter van toepassing; voor hen ‘is religie een wijs verstandig gevoel, enkel gebaseerd op berekening’,42 en dat was zo vanaf het begin. Omdat de christelijke volkeren deze last hebben overgenomen, voelen ze zich verplicht deze ten koste van alle andere religies te verdedigen en er dichterlijk over te spreken.
Maar dat was niet zo bij de oude volkeren. Voor hen betekenden de doorgang naar, en de sarcofaag in, de koningskamer regeneratie – niet generatie [voortplanting]. Het was een heel plechtig symbool, werkelijk een heilige der heiligen, waarin onsterfelijke hiërofanten en ‘zonen van god’ werden geschapen – nooit sterfelijke mensen en zonen van wellust en vlees – zoals nu in de verborgen betekenis van de Semitische kabbalist. De reden voor het verschil in opvatting van de twee volkeren is gemakkelijk te geven. De Indo-Europese hindoe behoort tot de oudste volkeren die nu op aarde leven; de Semitische Hebreeër tot de jongste. Het ene is bijna één miljoen jaar oud; het andere is een klein onderras dat niet meer dan ongeveer 8000 jaar oud is.43
De fallische eredienst heeft zich pas ontwikkeld toen de sleutels tot de innerlijke betekenis van religieuze symbolen geleidelijk verloren waren gegaan; en er was een tijd dat de Israëlieten even zuivere geloofsopvattingen hadden als de Indo-Europeanen. Maar nu is het jodendom, dat alleen op fallische eredienst is gebaseerd, een van de jongste geloofsovertuigingen in Azië geworden, en in theologisch opzicht een religie van haat en vijandigheid tegen iedereen en alles buiten hen. Philo Judaeus geeft een juist beeld van wat het Hebreeuwse geloof inhield. ‘De heilige geschriften’, zegt hij, ‘schrijven voor wat we moeten doen . . . en bevelen ons de heidenen en hun wetten en instellingen te haten.’44 Ze haatten inderdaad de Baäl- en Bacchusverering in het openbaar, maar lieten toe dat de slechtste praktijken ervan in het geheim werden gevolgd. Juist bij de talmoedische joden werden de grootse symbolen van de natuur het meest ontheiligd. Zoals nu is aangetoond door de ontdekking van de sleutel tot de juiste lezing van de Bijbel, namelijk de meetkunde, werd bij hen deze vijfde goddelijke wetenschap (‘vijfde’, omdat ze de vijfde sleutel is in de reeks van zeven sleutels tot de universele esoterische taal en symboliek) ontheiligd, en toegepast om de meest aardse en grof seksuele mysteriën, waarin zowel de godheid als de religie werden verlaagd, te verbergen.
Men zegt ons dat precies hetzelfde geldt voor onze Brahma-Prajapati, voor Osiris en alle andere scheppende goden. Inderdaad, indien men hun rituelen exoterisch en naar het uiterlijk beoordeelt; maar het omgekeerde is waar als hun innerlijke betekenis wordt ontsluierd, zoals we zullen zien. Het hindoe-linga is ontegenzeglijk identiek met de ‘zuil van Jacob’. Maar, zoals gezegd, het verschil schijnt te zijn dat de esoterische betekenis van het linga te heilig en te metafysisch was om te worden onthuld aan de niet-ingewijden en het gewone volk; daarom werd de uiterlijke verschijningsvorm ervan overgelaten aan de opvattingen van de menigte. Ook zouden de Indo-Europese hiërofant en brahmaan, in hun trotse exclusiviteit en zelfvoldaanheid over hun kennis, niet de moeite nemen om de oorspronkelijke naaktheid van het symbool te verbergen onder spitsvondige fabels; terwijl de rabbi, omdat hij het symbool zo had geïnterpreteerd dat het bij zijn eigen opvattingen paste, de grove betekenis moest versluieren; en dit diende een dubbel doel: zijn geheim voor zich te houden en zich in zijn zogenaamde monotheïsme boven de heiden te verheffen, die hij volgens zijn wet moest haten.45 Een gebod dat de christenen nu ook graag aanvaarden, ondanks een ander en later gebod: ‘heb elkaar lief’.
Zowel India als Egypte hadden en hebben hun heilige lotussen, symbolen voor hetzelfde ‘heilige der heiligen’; de lotus groeit immers in het water, een dubbel vrouwelijk symbool, en is de draagster van haar eigen zaad en de wortel van alles. Viraj en Horus zijn beiden mannelijke symbolen, die voortkomen uit de androgyne natuur, de ene uit Brahma en zijn vrouwelijke tegenhanger Vach, de andere uit Osiris en Isis – nooit uit de ene oneindige God. In de joods-christelijke stelsels is het anders. Terwijl de lotus die Brahma, het heelal, bevat, groeit uit de navel van Vishnu, het centrale punt in de wateren van de oneindige ruimte, en terwijl Horus voortkomt uit de lotus van de hemelse Nijl, zijn al deze abstracte pantheïstische denkbeelden in de Bijbel verlaagd en aards concreet gemaakt. Men is bijna geneigd te zeggen dat ze in de esoterische versie grover en nog antropomorfer zijn dan in hun exoterische vorm. Neem als voorbeeld hetzelfde symbool, zelfs zoals de christenen het gebruiken: de lelies in de hand van aartsengel Gabriël.46 In het hindoeïsme is het ‘heilige der heiligen’ een universele abstractie, waarvan de dramatis personae de oneindige geest en de natuur zijn; in het christelijke jodendom is het een persoonlijke god, buiten die natuur, en de menselijke moederschoot – Eva, Sara, enz.; dus een antropomorfe fallische god en zijn beeld – de mens.
We beweren dus dat, wat de inhoud van de Bijbel betreft, één van de twee hypothesen als waar moet worden erkend. Óf achter het symbolische substituut – Jehovah – stond de onbekende, onkenbare godheid, de kabbalistische ain sof; óf de joden waren vanaf het begin niet beter dan de linga47-vereerders van het tegenwoordige India. Wij zeggen dat het eerstgenoemde het geval was, en dat de geheime of esoterische eredienst van de joden dus hetzelfde pantheïsme was dat de Vedanta-filosofen nu wordt verweten. Jehovah was een substituut ten dienste van een exoterisch nationaal geloof, en had geen betekenis of werkelijkheid in de ogen van de geleerde priesters en filosofen, de sadduceeën, de meest verfijnde en geleerdste van alle Israëlitische sekten, die met hun minachtende verwerping van elk geloof behalve de wet, er een levend bewijs van vormen. Want hoe konden zij die het verbazingwekkende stelsel uitdachten dat nu bekendstaat als de Bijbel – of hun opvolgers die, zoals alle kabbalisten, wisten dat het was uitgedacht om voor het volk de waarheid te versluieren – eerbied voelen voor het fallische symbool, en getal, dat Jehovah in de kabbalistische boeken ontegenzeglijk blijkt te zijn? Hoe zou iemand die de naam filosoof waardig is, en die de werkelijke verborgen betekenis van hun ‘zuil van Jacob’, hun bethel, met olie gezalfde falli, en hun ‘koperen slang’, kent, zo’n grof symbool kunnen vereren en dienen, en er hun ‘verbond’ – de Heer zelf – in zien? Laat de lezer de Gemara Sanhedrin raadplegen, en zelf oordelen. Zoals verschillende schrijvers hebben aangetoond, en zoals ronduit wordt gezegd in Phallicism van Hargrave Jennings:
We weten uit de joodse geschriften dat de ark een stenen tafel bevatte . . . die steen was fallisch, en toch identiek met de heilige naam Jehovah . . . die in ongepunt Hebreeuws wordt geschreven met vier letters, J-E-V-E of JHVH (de H is slechts een geaspireerde letter en hetzelfde als de E). Zo houden we de twee letters I en V (in een andere vorm U) over; als we vervolgens de I in de U plaatsen, hebben we het ‘heilige der heiligen’; we hebben dan ook het linga en de yoni en argha van de hindoes, de Isvara en ‘hoogste Heer’; en hier zien we het hele geheim van zijn mystieke en hemelse betekenis, in zichzelf bevestigd doordat het identiek is met de linyoni [?] van de ark van het verbond.48
De bijbelse joden van onze tijd gaan niet terug op Mozes, maar op David – zelfs als men aanneemt dat de oude echte boekrollen van Mozes identiek zijn met de latere en omgewerkte. Vóór die tijd verliest hun nationaliteit zich in de mist van de prehistorische duisternis, waarvan de sluier nu wordt opgelicht voor zover de ruimte het toelaat. Slechts tot de tijd van de Babylonische gevangenschap kan het Oude Testament volgens de mildste kritiek nog worden beschouwd als de bij benadering juiste weergave van de opvattingen die in de tijd van Mozes gangbaar waren. Zelfs fanatieke christenen en vereerders van Jehovah, zoals Eerw. Horne, moeten de talrijke veranderingen en wijzigingen toegeven die door de latere samenstellers van het ‘Boek van God’ zijn gemaakt sinds het door Hilkia werd gevonden;49 en ook dat ‘de Pentateuch ontstond uit het oorspronkelijke of oudere document, met behulp van een aanvullend document.’50 De elohistische teksten werden 500 jaar na de tijd van Mozes herschreven, en de jehovistische 800 jaar, op gezag van de bijbelchronologie zelf. We beweren daarom dat de godheid, afgebeeld als het voortplantingsorgaan in zijn zuilvorm, en als een symbool van het tweeslachtige orgaan in de getalswaarde van de letters van zijn naam, of י, de jod (fallus), en ה, he (de opening of de moederschoot), op gezag van de kabbala van veel latere datum is dan de elohim-symbolen, en aan heidense exoterische rituelen is ontleend; en Jehovah staat dus op één lijn met het linga en de yoni die men langs alle wegen in India aantreft.
Zoals de iao van de mysteriën verschilde van Jehovah, zo was de latere Iao en Abraxas van sommige gnostische sekten identiek met de god van de Hebreeën, die dezelfde was als de Egyptische Horus. Dit wordt onweerlegbaar bewezen op zowel ‘heidense’ als gnostische ‘christelijke’ gemmen. In de verzameling van zulke gemmen van Matter is er een ‘Horus’ gezeten op een lotus, met de inscriptie ΑΒΡΑΣΑΞ ΙΑΩ (Abrasax Iao). Deze spreuk stemt precies overeen met het zo vaak voorkomende ΕΙΣ ΖΕΥΣ ΣΑΡΑΠΙ (Eis Zeus Sarapi) op de heidense gemmen van die tijd, en is daarom alleen te vertalen met ‘Abraxas is de ene Jehovah’.51 Maar wie was Abraxas? Zoals dezelfde schrijver aantoont: ‘De getals- of kabbalistische waarde van de naam Abraxas heeft rechtstreeks betrekking op de Perzische titel van de god ‘Mithra’, de heerser van het jaar, die vanaf de oudste tijden onder de benaming Iao werd vereerd.’52 Dus in één opzicht de zon, in een ander de maan of de maangenius, die voortbrengende godheid die door de gnostici werd gegroet als ‘u die heerst over de mysteries van de vader en de zoon, die schijnt in de nacht, en de tweede plaats bekleedt, de eerste heer van de dood’.53
Alleen in zijn rol van genius van de maan, die in de oude kosmogonie de moeder van onze aarde wordt genoemd, kon Jehovah ooit worden aangezien voor de schepper van onze bol en de hemel daarvan, namelijk het uitspansel.
Bekendheid met dit alles zal voor de gemiddelde fanaticus echter geen bewijs zijn. Zendelingen zullen doorgaan met hun venijnige aanvallen op de religies van India, en christenen zullen met dezelfde domme zelfvoldane glimlach als altijd deze belachelijk onrechtvaardige woorden van Coleridge lezen: ‘Het is opmerkelijk dat de geïnspireerde geschriften die de christenen ontvingen, zich door hun sterke en veelvuldige aanprijzing van de waarheid [!!] onderscheiden van alle andere boeken die aanspraak maken op inspiratie, van de geschriften van de brahmanen, en zelfs van de Koran’.54
Noten
- Maar dit was in werkelijkheid niet zo, getuige hun profeten. Pas de latere rabbi’s en het talmoedische stelsel doodden alle spiritualiteit in hun symbolen, zodat alleen hun heilige geschriften overbleven – een dode schil, waaruit de ziel is verdwenen.
- Zie 2 Samuel 6:16-22.
- Parkhurst, A Greek and English Lexicon to the New Testament, 1769, zie onder Ἀρχή.
- Godfrey Higgins, Anacalypsis, 1836, deel 1, blz. 797.
- Psalmen 24:3.
- Rechters 21:21, 23ev.
- 1 Koningen 18:26.
- Isis ontsluierd, 2:53.
- Vgl. Hargrave Jennings, The Rosicrucians, 1870, blz. 328.
- Isis ontsluierd, 2:523-4.
- De schrijver van Qabbalah doet verschillende pogingen om de ouderdom van de Zohar afdoende te bewijzen. Zo toont hij aan dat Moses de León in de 13de eeuw niet de schrijver of vervalser van de boeken van de Zohar kon zijn, waarvan hij wordt beschuldigd, omdat Ibn Gebirol dezelfde filosofische leer 225 jaar vóór de tijd van Moses de León verkondigde. Een echte kabbalist of wetenschapper zal dit feit nooit ontkennen. Het staat vast dat Ibn Gebirol zijn leringen op de oudste kabbalistische bronnen baseerde, namelijk het Chaldeeuwse Boek van de getallen, en ook op enkele niet meer bestaande midrashim, ongetwijfeld dezelfde die Moses de León gebruikte. Maar juist het verschil tussen de twee manieren waarop dezelfde esoterische onderwerpen worden behandeld, wijst – terwijl het de enorme ouderdom van het esoterische stelsel aantoont – op een onmiskenbare ondertoon van talmoedische en zelfs christelijke sektegeest in de samenstelling en in het woordgebruik van het Zohar-stelsel door rabbi Moses. Ibn Gebirol citeerde nooit uit de Schrift om de leringen kracht bij te zetten (zie I. Myer, Qabbalah, blz. 7). Moses de León heeft de Zohar gemaakt tot wat deze tot nu toe is gebleven, ‘een doorlopend commentaar op de vijf boeken van de Pentateuch’ (loc.cit.), met enkele latere toevoegingen door de christenen. De een volgt de oude esoterische filosofie; de ander alleen dat deel dat was aangepast aan de verloren boeken van Mozes die door Ezra waren gereconstrueerd. Terwijl dus het stelsel, of de stam waarop de eerste oorspronkelijke Zohar was geënt, een enorme ouderdom had, zijn veel van de (latere) vertakkingen van de Zohar sterk gekleurd door de specifieke denkbeelden van de christelijke gnostici (Syrische en Chaldeeuwse), de vrienden en medewerkers van Moses de León, die, zoals Munk heeft aangetoond, hun interpretaties aanvaardde.
- Vgl. Myer, Qabbalah, 1888, blz. 173.
- Jesaja 1:14.
- Zie M.G. Schwartze, Pistis Sophia: opus gnosticum Valentino adjudicatum, 1853, blz. 359ev.
- François Lenormant, Chaldean Magic, 1877, blz. 116.
- Timaeus de Locriër noemt de arka ‘het beginsel van de beste dingen’. Het woord arcanum, ‘verborgen’, of geheim, is afgeleid van arca. ‘Aan niemand wordt het arcanum getoond, behalve aan de Allerhoogste’ (Codex Nazareus), een toespeling op de natuur, de vrouwelijke, en de geest, de mannelijke kracht. Alle zonnegoden werden archegetes genoemd, ‘geboren uit de arka’, de goddelijke moedermaagd van de hemelen. (Vgl. Kenealy, The Book of God: The Apocalypse of Adam-Oannes, 1867, blz. 10.)
- Kenealy, Op.cit.
- Op.cit.
- P.E. Jablonski, Pantheon aegyptiorum, 1750-2. Vertaling: Io, Ioh, betekent bij de Egyptenaren de maan. Ze hebben in het dagelijks taalgebruik geen ander woord om de maan mee aan te duiden.
- Omdat het bestaat uit tien punten die in de vorm van een driehoek in vier rijen zijn gerangschikt. Het is het tetragrammaton van de westerse kabbalisten.
- J.R. Skinner, ongepubliceerd manuscript.
- Vgl. G. Maspero, Guide du visiteur au Musée de Boulaq, 1883, blz. 168; nummer 1981, Serapeum, Griekse periode.
- Vgl. Op.cit., blz. 168-9; nummer 1998, Abydos.
- Op.cit., blz. 172; nummer 2068, Serapeum, Griekse periode.
- Theodoretus, Quaestiones in Exodum, hfst. 15.
- Diodorus Siculus, Bibliotheca historica, 1:94. Vgl. Genesius, A Hebrew and Egyptian Lexicon, zie onder יהוה.
- Isis ontsluierd, 2:354. De lezer moet zich ervan bewust zijn dat Jethro de ‘schoonvader’ van Mozes wordt genoemd, maar niet omdat Mozes werkelijk met een van zijn zeven dochters was gehuwd. Indien hij ooit heeft bestaan, was Mozes een ingewijde, en als zodanig een asceet, een nazar, en kan hij nooit gehuwd zijn geweest. Het is evenals al het andere een allegorie. Zippora (de stralende) is een van de verpersoonlijkte occulte wetenschappen die door Reuël-Jethro, de midianitische priester-inwijder, aan Mozes, zijn Egyptische leerling, werd gegeven. De ‘bron’ waarbij Mozes ging zitten tijdens zijn vlucht voor de farao, symboliseert de ‘bron van kennis’.
- De geheime leer, 1:108-11.
- In het Hebreeuws het fallische symbool linga en yoni.
- Op die trede komt men op het niveau van de vloer en de open ingang van de koningskamer, het Egyptische ‘heilige der heiligen’.
- De kandidaat voor inwijding verpersoonlijkte altijd de god van de tempel waartoe hij behoorde, zoals de hogepriester de god altijd verpersoonlijkte; en evenals de paus nu Petrus en zelfs Jezus Christus verpersoonlijkt als hij het binnenste altaar – het christelijke ‘heilige der heiligen’ – binnengaat.
- Genesis 1:27.
- Jehovah zegt tegen Mozes: ‘De samenvatting van mijn naam is zakhar, de drager van het zaad’ – fallus. ‘De fallus is het voertuig van de verkondiging, en als sacr [zakhar], of drager van het zaad, is het gebruik van die term door de eeuwen heen blijven voortleven in het sacr-factum van de roomse priester, en het sacrifice en sacrament van de Engels sprekende volkeren.’ (The Source of Measures, blz. 236.) Daarom is het huwelijk in de Griekse en Roomse kerk een sacrament.
- Londen, 1684, deel 1, blz. 120-21; geciteerd door Hargrave Jennings, Phallicism, 1884, blz. 67.
- The Source of Measures, blz. 159.
- Op.cit., blz. 160.
- Op.cit. blz. 271.
- Van dezelfde schrijver. Zie ook hierna, afdeling 2, hfst. 22, ‘De symboliek van de mysterienamen Iao en Jehovah, blz. 613.
- Zoals wordt aangetoond in The Source of Measures, 1875, blz. 276-7.
- In Genesis 4:26 staat de onjuiste vertaling: ‘. . . en hij gaf hem de naam Enos (mens); toen begonnen de mensen de naam van de Heer aan te roepen’ – wat niet logisch is: Adam en de anderen moeten dit ook hebben gedaan.
- Thomas Carlyle, Past and Present, 1872, blz. 197.
- Thomas Carlyle, Critical and Miscellaneous Essays, 1887, deel 1, blz. 677.
- Strikt genomen zijn de joden een kunstmatig Indo-Europees volk, dat in India is geboren, en behoort tot de Kaukasische tak. Iedereen die bekend is met de Armeniërs en de parsi’s zal in deze drie hetzelfde Indo-Europese, Kaukasische type herkennen. Van de zeven oorspronkelijke typen van het vijfde ras zijn er nu op aarde nog drie over. Zoals prof. W.H. Flower in 1885 terecht zei: ‘Ik moet wel tot de conclusie komen die zo vaak door verschillende antropologen is getrokken . . . dat uit de oorspronkelijke mens, wat hij ook mag zijn geweest, in de loop van de tijd drie uiterste typen zijn ontstaan, vertegenwoordigd door de Kaukasiër van Europa, de Mongool van Azië, en de Ethiopiër van Afrika, en dat alle bestaande individuen van de soort rondom deze typen kunnen worden gegroepeerd’. (‘Toespraak van de voorzitter’, Journal of the Anthropological Institute of Great Britain and Ireland, deel 14, 1885, blz. 380.) Hoe kan het ook anders, als we bedenken dat ons ras zijn vijfde onderras heeft bereikt?
- De congressu eruditionis gratia, hfst. 16.
- Telkens wanneer er op zulke analogieën tussen de heidenen en de joden, en later de christenen, werd gewezen, was het de onveranderlijke gewoonte van laatstgenoemden te zeggen dat het het werk van de duivel was, die de heidenen dwong de joden te imiteren met het doel een smet te werpen op de religie van de ene, ware levende God. Hierop zegt Faber terecht: ‘Sommigen hebben zich verbeeld dat de heidenen slaafse navolgers van de Israëlieten waren, en dat elk punt van overeenkomst was ontleend aan de mozaïsche instellingen. Maar deze theorie zal het probleem in geen geval oplossen, omdat de ceremoniën van volkeren die ver van Palestina af wonen, precies gelijk blijken te zijn aan de rituelen van volkeren in de onmiddellijke nabijheid ervan; en ook omdat het ongelooflijk schijnt dat ze allemaal deze gebruiken zouden hebben overgenomen van een volk waarvan men een afkeer had en dat werd veracht.’ (The Origin of Pagan Idolatry, 1816, deel 1, blz. 104.)
- Lucas 1:28.
- Hun gewijde zuilen (ongehouwen stenen), opgericht door Abraham en Jacob, waren in feite linga’s.
- Op.cit., blz. 67.
- Zie Thomas Horne, An Introduction to the Critical Study and Knowledge of the Holy Scriptures, 1856; zie ook bisschop John Wm. Colenso, Elohistic and Jehovistic Writers.
- Horne, Op.cit., deel 2, blz. 593.
- C.W. King, The Gnostics and Their Remains, 2de ed., 1887, blz. 327. Verwezen wordt naar A.J. Matter, Histoire critique du gnosticisme, etc., 1828.
- C.W. King, Op.cit., blz. 326.
- Op.cit., blz. 343.
- The Statesman’s Manual in The Complete Works of Samuel Taylor Coleridge, 1856, deel 1, blz. 448-9.