14. Krachten – bewegingsvormen of intelligenties?
Dit is dan het laatste woord van de natuurwetenschap tot dit jaar, 1888. Mechanische wetten zullen nooit de homogeniteit van de oorspronkelijke stof kunnen bewijzen, behalve als conclusie en als wanhopige noodzaak, wanneer er geen andere uitweg is – zoals in het geval van de ether. De moderne wetenschap is alleen veilig op haar eigen gebied, binnen de fysieke grenzen van ons zonnestelsel; daarbuiten verschilt alles, elk stofdeeltje, van de stof die ze kent, en bestaat de stof in toestanden waarvan de wetenschap zich geen voorstelling kan maken. Die stof, die werkelijk homogeen is, valt buiten de menselijke waarneming, indien de waarneming wordt beperkt tot de vijf zintuigen. We ervaren de werking ervan door middel van die intelligenties die het gevolg zijn van haar eerste differentiatie, en die we dhyani-chohans noemen; in de hermetische boeken heten ze de ‘zeven bestuurders’; Poimandres, het ‘goddelijk denken’, betitelt ze als de ‘bouwende machten’, en Asklepios noemt ze ‘hoogste goden’. Zelfs enkele astronomen zijn in die stof gaan geloven – de werkelijke oorspronkelijke substantie, het noumenon van alle ‘stof’ die we kennen – en wanhopen om ooit de rotatie, de zwaartekracht, en de oorsprong van de mechanische fysieke wetten te kunnen verklaren, als deze intelligenties door de wetenschap niet worden erkend.
In zijn eerder geciteerde boek over astronomie onderschrijft Wolf1 de theorie van Kant volledig, en deze theorie doet, zo niet in haar algemene aspecten, dan toch in elk geval in enkele opzichten, sterk denken aan bepaalde esoterische leringen. Hier hebben we het wereldstelsel dat uit zijn as is wedergeboren door middel van een nevelvlek; de emanatie uit de dode en in de ruimte ontbonden lichamen – het gevolg van het gloeien van het zonnecentrum dat opnieuw tot leven werd gebracht door de brandbare stof van de planeten. In deze theorie, die is ontstaan en ontwikkeld in het brein van een jongeman van nauwelijks 25 jaar, die nooit zijn geboorteplaats, een stadje in het noorden van Pruisen (Königsberg2) had verlaten, moet men wel óf een bezielende kracht van buiten, óf de reïncarnatie erkennen die de occultisten erin zien. Ze vult een hiaat, een kloof die Newton, met al zijn genialiteit, niet heeft kunnen overbruggen.
Kant had beslist onze oorspronkelijke stof, het akasa, op het oog, toen hij voorstelde het probleem van Newton en zijn onvermogen om uit de natuurkrachten de eerste impuls te verklaren die aan de planeten wordt gegeven, op te lossen door uit te gaan van een allesdoordringende oorspronkelijke substantie. Want, zoals hij in hoofdstuk 8 opmerkt, als men eenmaal erkent dat de volmaakte harmonie van de sterren en planeten en het samenvallen van de vlakken van hun banen het bestaan bewijzen van een natuurlijke oorzaak, die dus de eerste oorzaak zou zijn, ‘dan kan die oorzaak in feite niet de stof zijn die nu de hemelruimte vult’. De beweging in de gedifferentieerde stof van dat wat oorspronkelijk de ruimte vulde – de ruimte was – moet de oorsprong zijn geweest van de tegenwoordige bewegingen van de hemellichamen; en dat wat de ruimte vulde ‘verdichtte zich tot die lichamen, en verliet zo de ruimte die nu leeg blijkt te zijn’. Met andere woorden, diezelfde stof waaruit nu de planeten, de kometen, en de zon zelf zijn samengesteld, heeft, nadat ze zich in het begin tot deze lichamen had gevormd, haar inherente eigenschap ‘beweging’ behouden; deze eigenschap, die nu in hun kernen is geconcentreerd, leidt alle beweging.3 Er is maar een heel kleine verandering van woorden nodig, en enige aanvullingen, om hieruit onze esoterische leer te maken.
Laatstgenoemde zegt dat deze oorspronkelijke prima materia, goddelijk en intelligent – de directe emanatie van het universele denkvermogen, de daiviprakriti (het goddelijk licht dat voortkomt uit de logos)4 – de kernen van alle ‘uit zichzelf bewegende’ bollen in de kosmos vormde. Ze is de sturende, altijd aanwezige drijfkracht en het levensbeginsel, de levensziel van de zonnen, manen, planeten, en zelfs van onze aarde. Eerstgenoemde is latent, laatstgenoemde is actief – de onzichtbare bestuurder en gids van het grove lichaam dat is verbonden met zijn ziel, die immers de spirituele emanatie van deze respectieve planeetgeesten is.
Een andere heel occulte lering is de theorie van Kant dat de stof waaruit de bewoners en de dieren van andere planeten zijn gevormd, van een lichtere en ijlere aard en van een meer volmaakte samenstelling is naarmate ze verder van de zon afstaan. Laatstgenoemde is overvol van levenselektriciteit, van het fysieke, levengevende beginsel. Daarom zijn de mensen op Mars etherischer dan wij, terwijl die op Venus grover zijn, hoewel veel intelligenter, maar minder spiritueel.
Deze laatste leer is niet helemaal de onze – toch zijn die theorieën van Kant even metafysisch en transcendentaal als welke occulte leer ook; en meer dan één wetenschapper zou ze evenals Wolf aanvaarden, als hij maar ronduit zijn mening durfde te zeggen. Van dit denkvermogen en deze ziel van zonnen en sterren in de opvattingen van Kant, is het maar één stap tot de mahat (denkvermogen) en prakriti van de Purana’s. Als de wetenschap dit erkent, betekent dit tenslotte alleen maar dat ze een natuurlijke oorzaak erkent, of ze haar geloof nu tot zulke metafysische hoogten uitstrekt of niet. Maar mahat, het denkvermogen, is een ‘god’, en de fysiologie verstaat onder ‘denkvermogen’ alleen een tijdelijke functie van de stoffelijke hersenen, en niet meer dan dat.
De Satan van het materialisme lacht om al deze dingen even hard, en ontkent zowel het zichtbare als het onzichtbare. Omdat het in licht, warmte, elektriciteit, en zelfs in het verschijnsel van het leven, slechts inherente eigenschappen van de stof ziet, lacht het materialisme steeds wanneer het leven het levensbeginsel wordt genoemd, en spot het met de gedachte dat het leven onafhankelijk en verschillend van het organisme is.
Maar ook hierin, evenals in alle andere zaken, verschillen de wetenschappelijke meningen, en er zijn een aantal wetenschappers die opvattingen aanvaarden die veel overeenkomen met de onze. Zie bijvoorbeeld wat dr. Richardson, frs, (elders uitvoerig geciteerd) zegt over dat ‘levensbeginsel’, dat hij ‘zenuw-ether’ noemt:
Ik spreek alleen over een werkelijk stoffelijk agens, misschien verfijnd in de ogen van het grote publiek, maar feitelijk bestaand en substantieel: een agens dat gewicht en volume heeft; een agens dat scheikundige verbindingen kan vormen, en daardoor van fysieke toestand kan veranderen; een agens dat in zijn werking passief is, en altijd wordt gedreven door invloeden van buitenaf,5 altijd onderworpen is aan andere invloeden; een agens dat geen initiatiefkracht heeft, geen vis of energia naturae,6 maar toch een heel belangrijke, zo niet een hoofdrol speelt bij het teweegbrengen van de verschijnselen die het gevolg zijn van de werking van de energia op zichtbare stof.7
Omdat de biologie en de fysiologie nu het bestaan van een ‘levensbeginsel’ geheel ontkennen, is deze passage samen met de erkenning van De Quatrefages een duidelijke bevestiging dat er wetenschappers zijn met dezelfde opvattingen over ‘occulte zaken’ als de theosofen en de occultisten. Deze erkennen een afzonderlijk levensbeginsel, onafhankelijk van het organisme. Dit beginsel is natuurlijk stoffelijk, omdat fysieke kracht niet van stof kan worden gescheiden, maar het bestaat uit een substantie die in een toestand verkeert die aan de wetenschap onbekend is. Voor hen is het leven méér dan slechts het op elkaar inwerken van moleculen en atomen. Er is een levensbeginsel, en zonder dit zouden moleculaire verbindingen nooit hebben geresulteerd in een levend organisme, en beslist niet in de zogenaamde ‘anorganische’ stof van ons bewustzijnsgebied.
Met ‘moleculaire verbindingen’ bedoelt men natuurlijk die van de stof van onze tegenwoordige bedrieglijke waarnemingen; deze stof is alleen op ons gebied actief. En dit is het belangrijkste punt waar het om gaat.8
De occultisten staan in hun overtuigingen dus niet alleen. En eigenlijk is het niet zo gek dat ze zelfs de ‘zwaartekracht’ van de hedendaagse wetenschap tegelijk met andere fysieke wetten verwerpen, en in plaats daarvan aantrekking en afstoting aannemen. Bovendien zien ze in deze twee tegengestelde krachten slechts de twee aspecten van de universele eenheid, die men ‘het zich manifesterende denkvermogen’ noemt. In deze aspecten neemt het occultisme door middel van zijn grote zieners een ontelbare menigte actieve wezens waar: kosmische dhyani-chohans, entiteiten waarvan de essentie in haar tweeledige natuur de oorzaak is van alle aardse verschijnselen. Want die essentie is in substantie één met de universele elektrische oceaan, die het leven is; en omdat ze, zoals gezegd, tweeledig is – positief en negatief – zijn het de emanaties van die tweeledigheid die nu op aarde actief zijn onder de naam ‘bewegingsvormen’. Want zelfs tegen het woord kracht kan nu bezwaar worden gemaakt uit angst dat het iemand zelfs maar in gedachten ertoe zou brengen deze van de stof te scheiden! Het tweeledige gevolg van die tweeledige essentie wordt nu, zoals het occultisme zegt, de middelpuntzoekende en de middelpuntvliedende kracht genoemd, de negatieve en positieve polen, of polariteit, warmte en kou, licht en duisternis, enz.
En we beweren dat zelfs de grieks- en de rooms-katholieke christenen wijzer zijn door te geloven in engelen, aartsengelen, archonten, serafijnen en morgensterren, kortom in al die theologische deliciae humani generis,9 die de kosmische elementen besturen – zelfs als ze deze blindelings in verband brengen met en terugvoeren op een antropomorfe god – dan de wetenschap door in geen van deze te geloven, en alles aan mechanische krachten toe te schrijven. Want laatstgenoemde werken heel vaak met meer dan menselijke intelligentie en doelgerichtheid. Niettemin ontkent men die intelligentie en schrijft deze toe aan blind toeval. Maar evenals De Maistre gelijk had toen hij de wet van de zwaartekracht alleen maar een woord noemde dat ‘het onbekende iets’ verving,10 hebben wij gelijk als we dezelfde opmerking toepassen op alle andere krachten van de wetenschap. En als men het bezwaar maakt dat de graaf een vurige rooms-katholiek was, dan kunnen we Lecouturier citeren, een even vurige materialist, die hetzelfde zei, evenals Herschel en veel anderen.11
De wereld van vorm en bestaan – van goden tot mensen, van werelden tot atomen, van een ster tot een nachtpitje, van de zon tot de levenswarmte van het meest onbetekenende organisme – is een enorme keten, waarvan de schakels alle verbonden zijn. De wet van de analogie is de eerste sleutel tot het wereldvraagstuk, en men moet deze schakels, wat hun onderlinge occulte relaties betreft, in hun samenhang bestuderen.
Als dus de geheime leer ervan uitgaat dat voorwaardelijke of beperkte ruimte (plaatsbepaling) geen werkelijk bestaan heeft, behalve in deze wereld van illusie – met andere woorden, voor onze waarnemingsvermogens – en verkondigt dat elk van de hogere en ook lagere werelden vervlochten is met onze eigen objectieve wereld; dat miljoenen dingen en wezens wat hun plaats betreft, rondom en in ons zijn, evenals wij rondom, met, en in hen zijn; dan is dit geen metafysische manier van zeggen, maar een nuchter natuurfeit, hoe onbegrijpelijk dit voor onze zintuigen ook is.
Maar men moet de manier van uitdrukken van het occultisme begrijpen, voor men zijn uitspraken bekritiseert. De geheime leer weigert bijvoorbeeld (zoals ook de wetenschap dat in een bepaald opzicht doet) om met betrekking tot onzichtbare sferen de woorden ‘boven’, ‘beneden’, ‘hoger’ en ‘lager’ te gebruiken, omdat deze geen betekenis hebben. Zelfs de termen ‘oost’ en ‘west’ zijn alleen maar conventioneel, en slechts nodig als hulpmiddel voor onze menselijke waarnemingen. Want hoewel de aarde in het noorden en het zuiden haar twee vaste punten in de polen heeft, zijn toch zowel oost als west veranderlijk, afhankelijk van onze eigen plaats op het aardoppervlak, en als gevolg van haar draaiing van west naar oost. Wanneer dus over ‘andere werelden’ wordt gesproken – of die nu beter of slechter, spiritueler of nog stoffelijker, hoewel in beide gevallen onzichtbaar, zijn – plaatst de occultist deze sferen niet buiten of binnen onze aarde, zoals theologen en dichters dat doen, want hun plaats is nergens in de ruimte die de niet-ingewijde kent of waarneemt. Ze zijn als het ware met onze wereld vermengd – ze doordringen deze en worden door haar doordrongen.
Er zijn miljoenen en miljoenen werelden en firmamenten voor ons zichtbaar; er zijn er nog meer die niet met telescopen kunnen worden gezien, en veel van deze laatste soort behoren niet tot onze objectieve bestaanssfeer. Hoewel ze even onzichtbaar zijn als wanneer ze zich miljoenen kilometers buiten ons zonnestelsel zouden bevinden, zijn ze toch met ons, bij ons, binnen onze eigen wereld, en voor hun eigen bewoners even objectief en stoffelijk als onze wereld dat voor ons is. Maar nogmaals, de relatie van deze werelden met de onze is niet zoals tussen een reeks eivormige dozen die in elkaar passen, zoals het speelgoed dat men Chinese doosjes noemt; elk van deze werelden wordt geheel beheerst door haar eigen specifieke wetten en omstandigheden, en heeft geen rechtstreeks verband met onze sfeer. Zoals we al zeiden, en voor zover we weten of voelen, bewegen de bewoners van deze werelden zich misschien rondom ons en dwars door ons heen alsof ze door een lege ruimte gaan, terwijl hun woonplaatsen en landen de onze doordringen, hoewel ze ons gezichtsvermogen niet verstoren, omdat we nog geen zintuigen hebben om hen te onderscheiden. Toch kunnen de adepten, en zelfs sommige zieners en mediums, door hun spirituele gezichtsvermogen altijd meer of minder duidelijk de aanwezigheid en nabijheid van wezens waarnemen die tot andere levenssferen behoren. De wezens die tot de (spiritueel) hogere werelden behoren, treden alleen in verbinding met die aardse stervelingen die door individuele inspanning tot hen opstijgen, tot het hogere gebied dat ze bewonen.
‘De zonen van bhumi (de aarde) beschouwen de zonen van de deva-loka’s (engelensferen) als hun goden; en de zonen van de lagere rijken kijken tegen de mensen van bhumi op, en zien ze als hun deva’s (goden); maar de mensen blijven hiervan in hun blindheid onbewust. . . . Zij (de mensen) beven voor hen terwijl ze hen gebruiken (voor magische doeleinden). . . . Het eerste mensenras bestond uit de ‘uit het denkvermogen geboren zonen’ van eerstgenoemden. Zij (de pitri’s en deva’s) zijn onze voorouders. . . .’ (Boek 2 van de Toelichting op het Boek van Dzyan.)
Zogenaamd ‘ontwikkelde mensen’ spotten met het denkbeeld van sylfen, salamanders, undinen en gnomen; wetenschappers beschouwen alleen al het noemen van zo’n bijgeloof als een belediging; en met een minachting voor logica en gezond verstand, die vaak het voorrecht is van ‘erkende autoriteiten’, laten ze degenen aan wie ze onderricht moeten geven, in de absurde waan dat er in de hele kosmos, of in ieder geval in onze eigen atmosfeer, geen andere bewuste intelligente wezens zijn dan wijzelf.12 Elke andere mensheid (die bestaat uit heel andere menselijke wezens) dan een mensheid met twee benen, twee armen, en een hoofd met menselijke gelaatstrekken, zou niet menselijk worden genoemd, hoewel de etymologie van het woord weinig te maken schijnt te hebben met het algemene uiterlijk van een wezen. Terwijl de wetenschap dus zelfs de mogelijkheid dat er zulke (voor ons in het algemeen) onzichtbare wezens zijn, scherp afwijst, wordt de maatschappij ertoe gebracht deze gedachte openlijk te bespotten, hoewel men in het geheim dit alles gelooft. Ze begroet met gejuich werken als Le comte de Gabalis,13 en begrijpt niet dat openlijke satire het veiligste masker is.
Toch bestaan er zulke onzichtbare werelden. Ze zijn even dicht bevolkt als onze eigen wereld, en ze zijn in enorme aantallen door de schijnbare ruimte verspreid; sommige zijn veel stoffelijker dan onze eigen wereld, andere worden geleidelijk etherischer, totdat ze vormloos en als een ‘adem’ zijn. Dat ons fysieke oog ze niet ziet, is geen reden om er niet in te geloven; natuurkundigen kunnen noch hun ether en hun atomen, noch ‘bewegingsvormen’, of krachten, zien. Toch aanvaarden ze deze en onderwijzen erover.
Als we zelfs in de ons bekende wereld stof vinden die een gedeeltelijke analogie met het vreemde idee van zulke onzichtbare werelden vertoont, dan schijnt het niet moeilijk te zijn om het mogelijke bestaan daarvan te erkennen. De staart van een komeet, die, hoewel hij onze aandacht trekt door zijn helderheid, toch niet ons zicht verstoort of belemmert op objecten die we erdoorheen en erachter waarnemen, levert de eerste stap naar een bewijs ervan. De staart van een komeet schiet langs onze horizon, en we zouden deze niet voelen, en ons ook niet bewust zijn van zijn voorbijgaan, als hij niet helder schitterde, wat vaak maar door een paar mensen wordt waargenomen die in het verschijnsel geïnteresseerd zijn, terwijl alle anderen onbekend blijven met zijn aanwezigheid en zijn doortocht door of langs een deel van onze bol. Deze staart kan al of niet deel uitmaken van het wezen van de komeet, maar zijn ijlheid dient hier ter illustratie. Het is geen kwestie van bijgeloof, maar eenvoudig een resultaat van de transcendentale wetenschap, en nog meer van de logica, als we het bestaan aannemen van werelden die gevormd zijn uit nog veel ijlere stof dan de staart van een komeet. Door zo’n mogelijkheid te ontkennen, heeft de wetenschap de laatste eeuw noch de filosofie noch de ware religie, maar eenvoudig de theologie in de kaart gespeeld. Om het bestaan van vele zelfs stoffelijke werelden beter te kunnen bestrijden – een geloof dat door veel geestelijken onverenigbaar wordt geacht met de leer en de stellingen van de Bijbel14 – moest Maxwell de nagedachtenis van Newton belasteren, en zijn lezers ervan proberen te overtuigen dat de beginselen van de filosofie van Newton ‘aan alle atheïstische stelsels ten grondslag liggen’.15
‘Dr. Whewell bestreed de opvatting van vele werelden door een beroep te doen op wetenschappelijk bewijsmateriaal’, schrijft prof. Winchell.16 En als zelfs de bewoonbaarheid van fysieke werelden, van planeten, en verafgelegen sterren, waarvan er vele duizenden boven ons schitteren, zó in twijfel wordt getrokken, hoe klein is dan de kans dat de onzichtbare werelden worden aanvaard binnen de schijnbaar doorzichtige ruimte van onze eigen wereld!
Maar als we ons een wereld kunnen voorstellen die is samengesteld uit stof die (voor onze zintuigen) nog ijler is dan de staart van een komeet, en dus ook bewoners die in verhouding tot hun bol even etherisch zijn als wij vergeleken met onze harde rotsachtige aarde, dan is het geen wonder dat we ze niet waarnemen, en ook hun aanwezigheid of zelfs hun bestaan niet opmerken. Maar in welk opzicht is dit denkbeeld in strijd met de wetenschap? Kan men niet veronderstellen dat mensen en dieren, planten en gesteenten een heel ander stel zintuigen bezitten dan wij? Kunnen hun organismen niet zijn geboren, worden ontwikkeld, en bestaan, onder andere wetten van het zijn dan die welke onze kleine wereld beheersen? Is het absoluut noodzakelijk dat elk lichamelijk wezen zich moet hullen in ‘rokken van vellen’ zoals die waarvan Adam en Eva werden voorzien in de legende van Genesis? Er wordt ons echter door meer dan één wetenschapper gezegd dat lichamelijkheid ‘onder heel uiteenlopende omstandigheden kan bestaan’.17 Weten we dan niet – door de ontdekkingen van juist die alles ontkennende wetenschap – dat we omringd zijn door duizenden onzichtbare leventjes? Als deze microben, bacteriën en alle andere uiterst kleine wezens door hun geringe omvang voor ons onzichtbaar zijn, kunnen er anderzijds dan geen wezens zijn die even onzichtbaar zijn door de aard van hun weefsel of stof – in feite door hun ijlheid? Zien we in de komeetstof niet een ander voorbeeld van een halfzichtbare vorm van leven en stof? De zonnestraal die in onze kamer schijnt, onthult op zijn weg duizenden wezentjes die hun leventje leiden en die ophouden te bestaan, geheel los van het feit of onze grovere stoffelijkheid ze al of niet waarneemt. En dit geldt ook voor de microben en bacteriën, en soortgelijke onzichtbare wezens in andere elementen. We gingen eraan voorbij tijdens die lange eeuwen van treurige onwetendheid, nadat de lamp van kennis in de heidense en diepzinnig filosofische stelsels had opgehouden haar heldere licht te werpen op de tijden van onverdraagzaamheid en fanatisme van het vroege christendom; en we zouden er ook nu liever weer aan voorbijgaan.
En toch omringden deze levens ons toen evengoed als nu. Ze bleven bestaan, gehoorzaam aan hun eigen wetten, en we hebben deze, en de gevolgen ervan, pas leren kennen toen hun bestaan geleidelijk door de wetenschap werd onthuld.
Hoelang heeft het geduurd tot de wereld is geworden wat ze nu is? Als men van kosmisch stof kan zeggen dat iets daarvan naar het heden is gekomen ‘dat nooit eerder tot de aarde had behoord’18, hoeveel logischer is het dan om (zoals de occultisten) te geloven dat er, tijdens de talloze miljoenen jaren die zijn verstreken sinds dit stof zich verzamelde en rond zijn kern van intelligente oorspronkelijke substantie de bol vormde waarop we leven, een groot aantal mensheden – die evenveel van onze huidige mensheid verschilden als de mensheid die zich over miljoenen jaren zal ontwikkelen van onze rassen zal verschillen – verscheen om, evenals onze eigen mensheid dat zal doen, weer van het aardoppervlak te verdwijnen. Men ontkent het bestaan van die oorspronkelijke en ver in het verleden levende mensheden, omdat ze volgens de geologen geen tastbare overblijfselen hebben achtergelaten. Elk spoor van hen is weggevaagd, en daarom hebben ze nooit bestaan. Hun overblijfselen – het zijn er echt heel weinig – zijn niettemin te vinden, en moeten door geologisch onderzoek worden ontdekt. Maar zelfs als ze nooit worden gevonden, is er geen reden om te zeggen dat er nooit mensen konden hebben geleefd in de geologische tijden waarin de periode van hun aanwezigheid op aarde wordt geplaatst. Want hun organismen hadden geen warm bloed, geen dampkring, en geen voedsel nodig; de schrijver van World-Life heeft gelijk, en het is niet zo overdreven om net als wij te geloven dat, zoals volgens wetenschappelijke hypothesen ‘onverwoestbare vuursteen en platina zielen van levende wezens kunnen bevatten’, ook vormen van even onverwoestbare oerstof zielen van levende wezens kunnen bevatten – de werkelijke voorouders van ons vijfde ras.
Als we daarom, zoals in deel 2, over mensen spreken die deze bol 18.000.000 jaar geleden bewoonden, dan hebben we noch de mensen van onze huidige rassen in gedachten, noch de huidige atmosferische wetten, temperatuursomstandigheden, enz. De aarde en de mensheid hebben, evenals de zon, de maan, en de planeten, alle hun groei, veranderingen, ontwikkelingen, en geleidelijke evolutie in hun levensperioden; ze worden geboren, worden kleuters, dan kinderen, tieners, en volwassenen, ze worden oud, en sterven ten slotte. Waarom zou de mensheid niet ook onder deze universele wet vallen? Uriël zegt tegen Henoch:
Zie, ik heb u alle dingen getoond. . . . U ziet de zon, de maan, en hen die de sterren in de hemel leiden, die al hun werkingen, jaargetijden, en verschijningen laten terugkeren. In de dagen van de zondaars zullen de jaren worden verkort . . . alles wat op aarde is gedaan, zal worden omvergeworpen . . . De maan zal haar wetten veranderen.19
De ‘dagen van de zondaars’ betekende de tijd waarin de stof haar volledige heerschappij op aarde zou uitoefenen, en de mens het toppunt van fysieke ontwikkeling in gestalte en dierlijkheid zou hebben bereikt. Dat gebeurde in het tijdperk van de Atlantiërs, ongeveer op het punt halverwege hun ras (het vierde), dat verdronk zoals door Uriël was voorspeld. Na die tijd begon de mens in lichaamslengte, kracht, en jaren af te nemen, zoals in deel 2 zal worden aangetoond. Maar omdat we op het punt halverwege ons onderras van het vijfde wortelras zijn – in elk onderras het toppunt van stoffelijkheid – zijn de dierlijke neigingen, hoewel verfijnder, niet minder ontwikkeld, en dat zijn ze hoofdzakelijk in beschaafde landen.
Noten
- Les hypothèses cosmogoniques. Examen des théories scientifiques modernes sur l’origine des mondes, suivi de la traduction de la Théorie du ciel de Kant, Parijs, 1886.
- Noot vert.: Nu het Russische Kaliningrad.
- Geciteerd en samengevat uit E. Kant, Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels, 1755, deel 2, hfst. 8, zoals vertaald door C. Wolf in Les hypothèses cosmogoniques, blz. 227-8.
- Dit ‘licht’ noemen wij fohat.
- Dit is een fout, die een stoffelijk agens vooronderstelt dat verschilt van de invloeden die het doen bewegen, d.w.z. blinde stof en misschien weer ‘God’, terwijl dit ene leven god en de goden ‘zelf’ is.
- Dezelfde fout.
- The Popular Science Review, deel 10, 1871, blz. 379-80.
- ‘Is de jiva een mythe, zoals de wetenschap zegt, of niet?’, vragen sommige theosofen, die twijfelen tussen de materialistische en de idealistische wetenschap. De moeilijkheid bij het werkelijk begrijpen van esoterische problemen over de ‘uiteindelijke toestand van de stof’ is weer het oude struikelblok van het objectieve en het subjectieve. Wat is stof? Is de stof van ons huidige objectieve bewustzijn iets anders dan onze gewaarwordingen? Onze gewaarwordingen komen van buitenaf, maar kunnen we werkelijk (behalve wanneer het om verschijnselen gaat) spreken over de ‘grove stof’ van dit gebied als over een entiteit die los van ons staat en onafhankelijk van ons is? Op al zulke opmerkingen antwoordt het occultisme: in werkelijkheid is de stof niet onafhankelijk van onze gewaarwordingen en bestaat niet daarbuiten. De mens is een illusie: toegegeven. Maar het werkelijke bestaan van andere, nog meer illusoire, maar niet minder reële, entiteiten dan wij, is geen bewering die wordt verzwakt door het idealisme van de Vedanta en zelfs dat van Kant, maar eerder erdoor wordt versterkt.
- Noot vert.: lievelingen van de mensheid.
- Les soirées de Saint-Pétersbourg.
- Le musée des sciences, augustus 1856.
- Zelfs de vraag of er meer dan één wereld is die door bewuste wezens wordt bewoond, wordt verworpen of met de grootste voorzichtigheid benaderd! Maar zie wat de grote astronoom Camille Flammarion zegt in zijn Sur la pluralité des mondes habités, 1862.
- Door abbé Nicolas de Montfaucon de Villars.
- Niettemin zal op basis van het getuigenis van de Bijbel zelf, en van goede christelijke theologen zoals kardinaal Wiseman, worden aangetoond dat deze vele werelden zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament worden onderwezen.
- A. Maxwell, Plurality of Worlds, 1817 en 1820. Vgl. A. Winchell, World-Life, blz. 497&vn.
- Wm. Whewell, Of the Plurality of Worlds, 1853 (in Winchell, World-Life, blz. 497&vn), waarin een lijst wordt gegeven van veel wetenschappers die de theorie probeerden te bewijzen.
- Prof. A. Winchell maakt in zijn betoog over vele werelden de volgende opmerkingen: ‘Het is helemaal niet onwaarschijnlijk dat moeilijk smeltbare substanties zodanig kunnen worden vermengd met andere substanties, die ons al of niet bekend zijn, dat ze een veel grotere afwisseling van warmte en kou kunnen verdragen dan voor aardse organismen mogelijk is. De weefsels van dieren op aarde zijn nu eenmaal geschikt voor aardse omstandigheden. Toch vinden we zelfs hier verschillende typen en soorten dieren die aangepast zijn aan de eisen die door heel uiteenlopende omstandigheden worden gesteld. . . . Dat een dier een viervoeter of tweevoeter zou moeten zijn, is iets wat niet afhangt van de noodzaak van zo’n bestaansvorm, instinct of intelligentie. Dat een dier juist vijf zintuigen moet bezitten is geen noodzaak voor een gewaarwordend bestaan. Er zijn misschien dieren op aarde zonder reuk- en smaakvermogen. Er zijn misschien wezens op andere werelden, en zelfs op deze, die een groter aantal zintuigen hebben dan wij. Dat dit mogelijk is, blijkt als we de grote waarschijnlijkheid in aanmerking nemen dat andere eigenschappen en andere bestaansvormen aan de kosmos ter beschikking staan, en zelfs aan de aardse stof. Er zijn dieren die voortleven waar de denkende mens zou omkomen – in de bodem, in de rivier, en in de zee. [En waarom dan geen menselijke wezens met een andere bestaansvorm?] . . . Evenmin is het voor een belichaamd denkend bestaan een vereiste dat er warm bloed aanwezig is, of een zodanige temperatuur dat de vormen van de stof waaruit het organisme is samengesteld, niet veranderen. Er kunnen intelligenties zijn die zijn belichaamd volgens een plan waarbij processen van injectie, assimilatie, en reproductie geen rol spelen. Zulke lichamen zouden geen dagelijks voedsel en warmte nodig hebben. Ze zouden onopgemerkt in de diepten van de oceaan kunnen leven, of op een stormachtige rots kunnen liggen tijdens de orkanen van een poolwinter, of honderden jaren lang in een vulkaan zijn opgesloten, en toch hun bewustzijn en denkvermogen hebben behouden. Het is denkbaar. Waarom kunnen onvergankelijke vuursteen en platina geen zielen van levende wezens bevatten? Deze substanties staan niet verder af van intelligentie dan koolstof, waterstof, zuurstof, en kalk. Maar om de gedachte niet tot zulke uitersten [?] door te voeren: zouden er geen hoge intelligenties kunnen zijn belichaamd in omhulsels die even ongevoelig zijn voor uiterlijke omstandigheden als de salie van de Great Plains, of de korstmossen van Labrador, de raderdiertjes die jarenlang in gedroogde toestand blijven bestaan, of de thermofiele bacteriën die in kokend water blijven leven. . . . We geven dit slechts in overweging om de lezer eraan te herinneren hoe weinig men op basis van het lichamelijke bestaan op aarde kan zeggen over de noodzakelijke voorwaarden voor intelligent organisch bestaan. Intelligentie is van nature even universeel en uniform als de wetten van het heelal. Lichamen zijn slechts lokale aanpassingen van de intelligentie aan bijzondere uitingsvormen van universele stof en kracht’ (World-Life, or Comparative Geology, blz. 497-500).
- A. Winchell, World-Life, blz. 4.
- The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, hfst. 79, blz. 111.