Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 1 pagina vooruit

Stanza 4

1. . . . Luister, zonen van de aarde, naar je leermeesters – de zonen van het vuur (a). Weet dat er noch eerste noch laatste is, want alles is één getal, voortgekomen uit geen getal (b).

(a) Deze uitdrukkingen, de ‘zonen van het vuur’, de ‘zonen van de vuurnevel’, en dergelijke, moeten worden verklaard. Ze hangen samen met een groot fundamenteel en universeel mysterie, en het is niet gemakkelijk die samenhang duidelijk te maken. Er is een passage in de Bhagavad Gita (8:23-6) waarin Krishna in symbolische en esoterische taal zegt:

Ik zal de tijden [de omstandigheden] noemen . . . waarop de toegewijden die [uit dit leven] heengaan, nooit zullen terugkeren [worden wedergeboren], of waarop ze wel terugkomen [om weer te incarneren]. Het vuur, de vlam, de dag, de heldere [gunstige] veertien dagen, de zes maanden dat de zon ten noorden van de evenaar staat – zij die dan heengaan [sterven] en het brahman kennen [de yogi’s], gaan naar brahman. Maar als de toegewijde sterft in de rook, in de nacht, in de donkere [ongunstige] veertien dagen, in de zes maanden dat de zon ten zuiden van de evenaar staat, dan gaat hij naar het maanlicht [of de sfeer van de maan, of het astrale licht], en keert hij terug [wordt hij wedergeboren]. Men zegt dat deze twee paden, het heldere en het donkere, in deze wereld [of grote kalpa, ‘eeuw’] eeuwig zijn. Langs het ene gaat de mens en komt nooit terug; langs het andere komt hij terug.1

Deze benamingen, ‘vuur’, ‘vlam’, ‘dag’, de ‘heldere veertien dagen’, enz., evenals ‘rook’, ‘nacht’, enz., die slechts leiden naar het einde van het pad van de maan, zijn zonder kennis van de esoterie onbegrijpelijk. Het zijn allemaal namen van verschillende godheden die de kosmisch-psychische krachten beheersen. We spreken vaak over de hiërarchie van de ‘vlammen’ (zie deel 2), de ‘zonen van het vuur’, enz. Sankaracharya, de grootste esoterische meester van India, zegt dat vuur een godheid betekent die over de tijd (kala) heerst. De bekwame vertaler van de Bhagavad Gita, Kashinath Trimbak Telang, ma, in Bombay, erkent dat hij ‘geen helder begrip van de betekenis van deze verzen heeft’.2 Voor de kenner van de occulte leer zijn ze daarentegen heel duidelijk. Deze verzen staan in verband met de mystieke betekenis van de zonne- en maansymbolen: de pitri’s zijn maangodheden en onze voorouders, omdat ze de fysieke mens schiepen. De agnishvatta’s, de kumara’s (de zeven mystieke wijzen), zijn zonnegodheden, hoewel eerstgenoemden ook pitri’s zijn, en ze zijn de ‘vormgevers van de innerlijke mens’. (Zie deel 2.) Het zijn:

‘De zonen van het vuur’, omdat ze de eerste wezens zijn (in de geheime leer worden ze ‘denkvermogens’ genoemd) die uit het oorspronkelijke vuur evolueerden. ‘De Heer is een verterend vuur’;3 ‘De Heer [Christos] komt met zijn machtige engelen in een vlammend vuur.’4 De Heilige Geest daalde neer op de apostelen als ‘verdeelde vuurtongen’;5 Vishnu zal als laatste avatara terugkeren op Kalki, het witte paard, te midden van vuur en vlammen, en Saoshyant zal eveneens op een wit paard neerdalen in een ‘wervelwind van vuur’. ‘En ik zag de hemel zich openen, en zie, een wit paard, en hij die daarop zat . . . wordt het woord van God genoemd’,6 te midden van vlammend vuur. Vuur is aether in zijn zuiverste vorm, en wordt daarom niet als stof beschouwd, maar het is het één-zijn van aether – de tweede gemanifesteerde godheid – in zijn universaliteit. Er zijn echter twee ‘vuren’, en in de occulte leer wordt daartussen een onderscheid gemaakt. Het eerste, of het zuiver vormloze en onzichtbare vuur, verborgen in de centrale spirituele zon, wordt (metafysisch) ‘drievoudig’ genoemd, terwijl het vuur van de gemanifesteerde kosmos zevenvoudig is, zowel in het heelal als in ons zonnestelsel. ‘Het vuur van kennis verbrandt alle handelingen op het gebied van illusie’, zegt de Toelichting. ‘Daarom worden zij die het hebben verkregen en zijn bevrijd, ‘vuren’ genoemd.’ Over de zeven zintuigen die door hotri’s, priesters, worden gesymboliseerd, zegt de brahmaan in de Anugita: ‘En ik heb hier geen eigenschappen. Zo zijn deze zeven [zintuigen, reuk en smaak, kleur, geluid, enz.] de oorzaken van bevrijding’, en in het commentaar wordt hieraan toegevoegd: ‘Van deze zeven moet het zelf vrij worden. Het ‘ik’ betekent het zelf, en niet de brahmaan die spreekt.’7

(b) De uitdrukking ‘alles is één getal, voortgekomen uit geen getal’ heeft weer betrekking op die universele en filosofische lering die zojuist in stanza 3, sloka 4, is toegelicht. Wat absoluut is, is natuurlijk ‘geen getal’, maar verder uitgewerkt is er een toepassing in ruimte en tijd. Het betekent dat niet alleen elk klein tijdsdeel een stukje is van een groter tijdsdeel, tot aan de langste tijdsduur die het menselijk verstand zich kan indenken, maar ook dat iets wat gemanifesteerd is niet anders kan worden opgevat dan als een deel van een groter geheel. Het totaal is dan het ene gemanifesteerde heelal dat voortkomt uit het ongemanifesteerde of absolute – dat wij het niet-zijn of ‘geen getal’ noemen, om het te onderscheiden van het zijn of ‘het ene getal’.

Stanza 4 – vervolg

2. Weet wat wij die afstammen van de oorspronkelijke zeven, wij die zijn geboren uit de oorspronkelijke vlam, van onze vaderen hebben geleerd (a).

(a) Dit wordt verklaard in deel 2, en de naam ‘oorspronkelijke vlam’ bevestigt wat in de eerste alinea van de voorafgaande toelichting op stanza 4 is gezegd.

Het onderscheid tussen de ‘oorspronkelijke’ en de volgende zeven bouwers is dit: eerstgenoemden zijn de straal en de rechtstreekse emanatie van de eerste ‘heilige vier’, de tetraktis, dat wil zeggen het eeuwig op zichzelf bestaande Ene (merk op, eeuwig in essentie, niet in manifestatie, en duidelijk verschillend van het universele ene). De ‘oorspronkelijken’ sluimeren tijdens de pralaya, en zijn actief tijdens het manvantara; ze komen voort uit ‘vader-moeder’ (geest-hyle of ilus), terwijl het andere gemanifesteerde viertal en de zeven voortkomen uit alleen de moeder. Laatstgenoemde is de onbevlekte maagd-moeder, die, wanneer ze tevoorschijn komt uit haar laya- of ongedifferentieerde toestand, door het universele mysterie wordt overschaduwd, niet bevrucht. In werkelijkheid zijn ze natuurlijk alle één, maar hun aspecten op de diverse bestaansgebieden zijn verschillend.8

De eerste ‘oorspronkelijken’ zijn de hoogste wezens op de ladder van het bestaan. Het zijn de aartsengelen van het christendom, zij die weigeren te scheppen of beter gezegd zich te vermenigvuldigen – zoals Michaël in laatstgenoemd stelsel, en zoals de oudste ‘uit het denkvermogen geboren zonen’ van Brahma (Vedha’s).

Stanza 4 – vervolg

3. Uit de uitstraling van licht – de straal van de eeuwige duisternis – schoten de weer ontwaakte energieën (dhyani-chohans) de ruimte in: de een uit het ei, de zes en de vijf (a). Daarna de drie, de een, de vier, de een, de vijf – de tweemaal zeven, het geheel (b). En dit zijn de essenties, de vlammen, de elementen, de bouwers, de getallen, de arupa (vormlozen), de rupa (met lichamen), en de kracht van de goddelijke mens – het geheel. En uit de goddelijke mens emaneerden de vormen, de vonken, de heilige dieren en de boodschappers van de heilige vaderen (de pitri’s) binnen de heilige vier9.

(a) Dit heeft betrekking op de heilige wetenschap van de getallen: zo heilig en zo belangrijk voor de studie van het occultisme dat het onderwerp, zelfs in een omvangrijk boek als dit, maar vluchtig kan worden genoemd. Het mysterie van het gehele heelal is gebaseerd op de hiërarchieën en de juiste getallen van deze wezens, die (voor ons) onzichtbaar zijn, behalve bij heel zeldzame gelegenheden. De kumara’s, bijvoorbeeld, worden de ‘vier’ genoemd, hoewel het er in werkelijkheid zeven zijn, omdat Sanaka, Sananda, Sanatana en Sanat-kumara de voornaamste Vaidhatra (hun geslachtsnaam) zijn, omdat ze voortkomen uit het ‘viervoudige mysterie’. Om alles met voorbeelden duidelijker te maken, moeten we kijken naar leringen die aan enkele van onze lezers meer vertrouwd zijn, namelijk de brahmaanse.

Volgens Manu is hiranyagarbha Brahma, de eerste mannelijke godheid, die werd gevormd door de niet waarneembare oorzaakloze oorzaak in een ‘gouden ei, schitterend als de zon’, zoals de Classical Dictionary of Hindu Mythology zegt. ‘Hiranyagarbha’ betekent de gouden of beter gezegd de ‘stralende moederschoot’, of ei. Deze betekenis komt nauwelijks overeen met het adjectief ‘mannelijk’. De esoterische betekenis van de zin is ongetwijfeld duidelijk genoeg. In de Rig- Veda wordt gezegd: ‘Dat, de ene heer van alle wezens . . . het ene bezielende beginsel van goden en mensen’, ontstond in het begin in de gouden moederschoot, hiranyagarbha – het wereld-ei of het gebied van ons heelal. Dat wezen is ongetwijfeld androgyn, en de allegorie van Brahma die zich in tweeën verdeelt en zich in een van zijn helften (de vrouwelijke Vach) herschept als Viraj, is hiervoor een bewijs.

‘De een uit het ei, de zes en de vijf’ geven het getal 1065, de waarde van de eerstgeborene (later de mannelijke en vrouwelijke Brahma-Prajapati), die overeenkomt met respectievelijk de getallen 7 en 14 en 21. De prajapati’s zijn, evenals de sefiroth, slechts zeven in aantal, waaronder de samengestelde sefira van het drievoud waaruit ze ontstaan. Uit hiranyagarbha of prajapati, de drie-eenheid (de oorspronkelijke vedische trimurti: Agni, Vayu en Surya) emaneren zo de andere zeven, of weer tien, als we de eerste drie, die in één bestaan, en één in drie, afzonderlijk houden. Alle zijn echter begrepen in dat ene ‘hoogste’, parama, dat guhya of ‘geheim’ wordt genoemd, en sarvatman, de ‘overziel’. ‘De zeven heren van het zijn liggen verborgen in sarvatman, zoals gedachten in één brein.’ Dat geldt ook voor de sefiroth. Hun aantal is óf zeven, als men vanaf de bovenste triade telt, met kether aan het hoofd, óf tien – exoterisch. In het Mahabharata zijn de prajapati’s 21 in aantal, of tien, zes en vijf (1065), drie keer zeven.10

(b) ‘De drie, de een, de vier, de een, de vijf’ (in totaal twee keer zeven) staan voor 31415 – de getalshiërarchie van de dhyani-chohans van verschillende klassen, en van de innerlijke of omschreven wereld.11 Wanneer dit getal wordt geplaatst op de rand van de grote cirkel ‘verder niet’ (zie stanza 5, sloka 6), ook de dhyanipasa genoemd, het ‘koord van de engelen’, het ‘koord’ dat de wereld van verschijnselen scheidt van de noumenale kosmos (die niet valt binnen het bereik van ons tegenwoordige objectieve bewustzijn), dan blijft dat getal, mits het niet wordt vergroot door verandering van volgorde en toevoeging van getallen, altijd anagrammatisch en kabbalistisch 31415, want het is zowel het getal van de cirkel als van de mystieke swastika, nogmaals de twee keer zeven. Want hoe de twee reeksen cijfers ook worden opgeteld, een voor een of kruiselings, van rechts naar links of omgekeerd, hun totaal is altijd veertien. Wiskundig stellen de cijfers de bekende berekening voor, namelijk dat de verhouding van de middellijn tot de omtrek van een cirkel is als 1 : 3,1415, of de waarde van π (pi), zoals deze verhouding wordt genoemd. Het symbool π wordt in wiskundige formules altijd gebruikt om dit uit te drukken. Deze verzameling cijfers moet dezelfde betekenis hebben, omdat de verhoudingen 1 : 314.159 en ook 1 : 3 : 1.415.927 in de geheime berekeningen worden uitgewerkt om de verschillende cyclussen en tijdperken van de ‘eerstgeborenen’ uit te drukken, of 311.040.000.000.000 met breuken, en dezelfde uitkomst 13.415 opleveren op een manier waarmee we ons nu niet bezighouden. Verder kan worden aangetoond dat Ralston Skinner, de schrijver van The Source of Measures, het Hebreeuwse woord alhim in dezelfde getalswaarde leest, door, zoals gezegd, de nullen weg te laten en door verandering van volgorde – 13.514, want א (a) is 1; ל (l) is 3 (of 30); ה (h) is 5; י (i) is 1 (10); en ם (m) is 4 (40) – anagrammatisch dus 31.415, zoals hij uitlegt.

Terwijl dus in de metafysische wereld de cirkel met een punt in het midden geen getal heeft, en aupapaduka (ouderloos en zonder getal) wordt genoemd – men kan er namelijk geen enkele berekening mee uitvoeren – wordt in de gemanifesteerde wereld het wereld-ei of de wereldcirkel omschreven binnen de groepen die men de lijn, de driehoek, de vijfhoek, de tweede lijn en de kubus12 noemt (of 13514). Wanneer het punt een lijn heeft voortgebracht, en zo een middellijn wordt die de androgyne logos weergeeft, worden de cijfers 31415, of een driehoek, een lijn, een kubus, de tweede lijn en een vijfhoek. ‘Wanneer de zoon zich van de moeder scheidt, wordt hij de vader’, want de middellijn stelt de natuur, of het vrouwelijke beginsel, voor. Daarom wordt er gezegd: ‘In de wereld van het zijn, bevrucht het ene punt de lijn – de maagdelijke schoot van de kosmos (de eivormige nul) – en de onbevlekte moeder schenkt het leven aan de vorm die alle vormen verenigt.’ Prajapati wordt de eerste zich voortplantende man genoemd, en de ‘echtgenoot van zijn moeder’.13 Dit geeft de basisgedachte voor alle latere goddelijke zonen, geboren uit onbevlekte moeders. Deze gedachte wordt duidelijk bevestigd door het veelbetekenende feit dat Anna (de naam van de moeder van de Maagd Maria), die, zoals de rooms-katholieke kerk nu leert, haar dochter op onbevlekte manier ter wereld bracht (‘Maria zonder zonden ontvangen’), is afgeleid van het Chaldeeuwse Ana, hemel of astraal licht, anima mundi. Daarom wordt Anaitis, Devi-durga, de vrouw van Siva, ook Annapurna en Kanya, de maagd, genoemd. Haar esoterische naam is ‘Uma-Kanya’, en dit betekent de ‘maagd van licht’, het astrale licht in een van zijn vele aspecten.

(c) De deva’s, pitri’s, rishi’s, de sura’s en de asura’s, de daitya’s en aditya’s, de danava’s en gandharva’s, enz., hebben allemaal hun synoniemen in onze geheime leer, evenals in de kabbala en in de Hebreeuwse engelenleer, maar het heeft geen zin hun oude namen hier te noemen, omdat dit alleen maar tot verwarring zou leiden. Veel ervan kunnen ook nu nog worden aangetroffen, zelfs in de christelijke hiërarchie van goddelijke en hemelse machten. Al die tronen en heerschappijen, machten en vorsten, cherubijnen, serafijnen en demonen, de verschillende bewoners van de sterrenwereld, zijn hedendaagse kopieën van archaïsche oervormen. Zelfs de symboliek in hun namen, als deze in het Grieks en het Latijn zijn overgebracht en gerangschikt, is voldoende om dit duidelijk te maken, zoals later in verschillende gevallen zal worden bewezen.

De ‘heilige dieren’ komen zowel in de Bijbel als in de kabbala voor, en ze hebben hun betekenis (en wel een heel diepzinnige) op de bladzijde van de oorsprong van het leven. In de Sefer Jetsirah wordt gezegd dat ‘God de troon van zijn glorie graveerde in de Heilige Vier, de ofanim [wielen of wereldsferen], de serafijnen14, de heilige dieren, en de dienende engelen; en uit deze drie [lucht, water, en vuur of ether] vormde hij zijn woning’. Zo werd de wereld gemaakt ‘door middel van drie serafijnen – sefer, sefar en sippur’, of ‘door middel van getal, getallen en getelden’. Met behulp van de sterrenkundige sleutel worden deze ‘heilige dieren’ de tekens van de dierenriem.

Stanza 4 – vervolg

4. Dit was het leger van de stem – het goddelijk zevental. De vonken van de zeven zijn onderworpen aan en de dienaren van de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, en de zevende van de zeven (a). Deze (‘vonken’) noemt men bollen, driehoeken, kubussen, lijnen en vormgevers; want zo is de eeuwige nidana – de oi-ha-hou (een andere vorm van Oeaohoo)15 (b).

(a) Deze sloka geeft nog eens een korte analyse van de hiërarchieën van de dhyani-chohans, in India deva’s (goden) genoemd, of de bewuste intelligente krachten in de natuur. Met deze hiërarchie komen de feitelijke soorten overeen waarin de mensheid kan worden ingedeeld, want de mensheid als geheel is in werkelijkheid een verstoffelijkte, hoewel nog onvolmaakte uitdrukking daarvan. Het ‘leger van de stem’ is een uitdrukking die nauw verband houdt met het mysterie van geluid en spraak, als een gevolg en uitvloeisel van de oorzaak – het goddelijk denken. Zoals P. Christian, de geleerde schrijver van Histoire de la magie en van L’homme rouge des Tuileries, het prachtig uitdrukt, bepalen de door ieder individu gesproken woorden, evenals zijn naam, grotendeels zijn toekomstige lot.16 Waarom? Omdat:

Wanneer onze ziel [denkvermogen] een gedachte schept of oproept, grift het teken dat die gedachte weergeeft, zich in het astrale fluïdum, dat de vergaarbak en bij wijze van spreken de spiegel is van alle manifestaties van het zijn.

Het teken drukt de idee uit: de idee is de [verborgen of occulte] kracht van het teken.

Het uitspreken van een woord betekent het oproepen en naar buiten brengen van een gedachte: het magnetische vermogen van de menselijke spraak is het begin van elke manifestatie in de occulte wereld. Door het uitspreken van een naam wordt niet alleen het wezen [een entiteit] bepaald, maar door het uiten van het woord [verbum] wordt het ook onder de invloed van een of meer occulte krachten geplaatst, en daaraan uitgeleverd. Voor ieder van ons zijn de dingen dat wat het [woord] ervan maakt terwijl het ze noemt. Het woord [verbum] of de spraak van ieder mens is, terwijl hij zich daarvan geheel onbewust is, een zegen of een vloek. Daarom is onze huidige onwetendheid over de eigenschappen of kenmerken van de idee en eveneens over de kenmerken en eigenschappen van de stof ons vaak noodlottig.

Ja, namen [en woorden] zijn óf weldadig óf schadelijk, ze zijn in zekere zin giftig of heilzaam, al naar gelang van de verborgen invloeden die de hoogste wijsheid heeft verbonden met hun elementen, dat wil zeggen met de letters waaruit ze zijn samengesteld, en de getallen die met deze letters corresponderen.17

Dit is volledig in overeenstemming met de esoterische lering die door alle oosterse scholen van het occultisme wordt aanvaard. In het Sanskriet, evenals in het Hebreeuws en in alle andere alfabetten, heeft iedere letter haar occulte betekenis en haar achterliggende gedachte. Ze is een oorzaak en een gevolg van een voorafgaande oorzaak, en een combinatie daarvan brengt vaak een heel magisch gevolg teweeg. Vooral de klinkers bevatten de meest occulte en ontzagwekkende krachten. De mantra’s (die esoterisch meer een magisch dan een religieus karakter hebben) worden door de brahmanen gezongen, evenals de Veda’s en andere geschriften.

Het ‘leger van de stem’ is de oervorm van de ‘menigte van de logos’, of het ‘woord’ van de Sefer Jetsirah, dat in de geheime leer ‘het ene getal, voortgekomen uit geen getal’ wordt genoemd – het ene eeuwige beginsel. De esoterische theogonie begint met het Ene, dat in zijn verschijningsvorm en in zijn bestaan gemanifesteerd en dus niet eeuwig is, hoewel wél eeuwig in zijn essentie; het getal van de getallen en de getelden – laatstgenoemde komen voort uit de stem, de vrouwelijke Vach, Satarupa ‘met de honderd vormen’, of de natuur. Uit dit getal 10, of scheppende natuur, de moeder – de occulte ‘nul’ die, in verbinding met de eenheid ‘1’ (één), of de levensgeest, altijd voortbrengt en vermenigvuldigt – kwam het gehele heelal voort.

In de Anugita (hfst. 6) wordt een gesprek weergegeven tussen een brahmaan en zijn vrouw over de oorsprong van de spraak en de occulte eigenschappen daarvan.18 De vrouw vraagt hoe de spraak ontstond, en wat er het eerst was, spraak of verstand. De brahmaan zegt haar dat apana (bezielende adem) gaat heersen, en het verstand – dat geen spraak of woorden begrijpt – in de toestand van apana brengt, en zo het verstand opent. Dan vertelt hij haar een verhaal, een gesprek tussen de spraak en het verstand. Beide gingen naar het Zelf van het zijn (d.w.z. naar het individuele hogere zelf, zoals Nilakantha denkt, of naar Prajapati, volgens de commentator Arjuna Misra), en vroegen hem hun twijfel weg te nemen en te beslissen welk van de twee voorafging aan de ander en welk hoger stond. Hierop zei de heer: ‘Het verstand staat hoger.’ Maar de spraak antwoordde het Zelf van het zijn, en zei: ‘Ik ben het die in feite al uw verlangens vervult’, waarmee ze bedoelde dat hij door te spreken kreeg wat hij verlangde. Daarop zei het Zelf haar weer dat er twee verstanden zijn, het ‘beweeglijke’ en het ‘onbeweeglijke’. ‘Het onbeweeglijke is bij mij’, zei hij, ‘het beweeglijke ligt op uw terrein’ (d.w.z. van de spraak) op het gebied van de stof. ‘U heerst op dat gebied.’

Maar omdat u, o schone, persoonlijk bent gekomen om met me te spreken (op de manier waarop u dit deed, nl. hooghartig), daarom, o Sarasvati, zult u nooit spreken na een (diepe) uitademing. De godin van de spraak [Sarasvati, een latere vorm of aspect van Vach, die tevens de godin is van de geheime wetenschap of de esoterische wijsheid] verblijft in feite altijd tussen prana en apana. Maar, o edele, terwijl ze meeging met de apana-wind [levenschenkende lucht], hoewel ze daartoe gedwongen werd door afwezigheid van prana (uitademing), rende ze naar Prajapati [Brahma] en zei: ‘Heb genade, o eerbiedwaardige heer!’ Toen verscheen prana opnieuw, en voedde de spraak. En daarom spreekt de spraak nooit na (een diepe of bezielende) uitademing. Spraak maakt óf geluid óf is geluidloos. Van deze twee staat de geluidloze hoger dan de geluidgevende (spraak). . . . De (spraak) die door middel van prana in het lichaam wordt voortgebracht, en dan in apana overgaat [wordt getransformeerd], en daarna wordt opgenomen door udana [de stoffelijke spraakorganen] . . . verblijft ten slotte in samana [‘bij de navel in de vorm van geluid, als de stoffelijke oorzaak van alle woorden’, zegt Arjuna Misra]. Zo sprak voorheen de spraak. Het verstand onderscheidt zich dus door zijn onbeweeglijkheid, en de godin [de spraak] door haar beweeglijkheid.19

Deze allegorie ligt ten grondslag aan de occulte wet die stilzwijgen voorschrijft over kennis van bepaalde geheime en onzichtbare zaken die alleen waarneembaar zijn voor het spirituele verstand (het zesde zintuig), en die niet kunnen worden uitgedrukt door ‘luide’ of gesproken taal. Volgens Arjuna Misra verklaart dit hoofdstuk uit de Anugita de pranayama, of het regelen van de adem bij yoga-oefeningen. Maar als men niet vooraf de twee hogere zintuigen – waarvan er zeven zijn, zoals zal worden aangetoond – heeft verkregen, of ten minste volledig heeft begrepen, behoort deze methode veeleer tot de lagere yoga. De zogenaamde hatha werd, en wordt nog steeds, door de arhats afgekeurd. Die is schadelijk voor de gezondheid, en op zichzelf kan deze zich nooit tot rajayoga ontwikkelen. Dit verhaal werd aangehaald om te laten zien dat in de aloude metafysica verstandelijke wezens, of beter gezegd ‘intelligenties’, onafscheidelijk verbonden waren met al onze fysieke of mentale zintuigen of functies. De occulte bewering dat er in de mens en in de natuur zeven zintuigen zijn, evenals er zeven bewustzijnstoestanden bestaan, wordt bevestigd in hetzelfde boek, hoofdstuk 7, over pratyahara (het bedwingen en regelen van de zintuigen; pranayama is het bedwingen en regelen van de ‘levenswinden’ of adem). De brahmaan spreekt in dat boek over de zeven offerpriesters (hotri’s). Hij zegt:

De neus en de ogen, de tong, de huid en het oor als vijfde [of reuk, gezicht, smaak, gevoel en gehoor], het denk- en het begripsvermogen zijn de zeven offerpriesters die ieder hun eigen plaats hebben [en die], hoewel ze in een heel kleine ruimte wonen, elkaar [toch] niet waarnemen.20

Op dit zintuiglijke gebied kan geen van hen dat, behalve het verstand. Want het verstand zegt:

Zonder mij kan de neus niet ruiken, het oog geen kleur waarnemen, enz. Ik ben de eeuwige leider te midden van alle elementen [d.w.z. zintuigen]. Zonder mij komen de zintuigen nooit tot uitdrukking, maar zijn als een lege woning, of als vuren waarvan de vlammen zijn uitgedoofd. Zonder mij zijn de wezens – evenals halfdroge, halfvochtige brandstof tekortschiet – geen van alle in staat eigenschappen of voorwerpen waar te nemen, zelfs niet als de zintuigen zich inspannen.21

Dit heeft natuurlijk alleen betrekking op het denkvermogen op het gebied van de zintuigen. Het spirituele denkvermogen (het hogere deel of aspect van het onpersoonlijke manas) neemt geen kennis van de zintuigen in de fysieke mens. Hoe goed de Ouden bekend waren met de wisselwerkingen tussen de krachten en met alle recent ontdekte verschijnselen van mentale en fysieke vermogens en functies, en met nog veel meer geheimen, kan men vaststellen als men hoofdstuk 7 en 8 van dit (op het gebied van de filosofie en de mystieke leer) onschatbare boek leest. Neem bijvoorbeeld het geruzie tussen de zintuigen over wie van hen het hoogste staat en hun keuze van Brahma, de heer van alle schepselen, als scheidsrechter.

Ieder van u is het machtigst en niet het machtigst [of zoals A. Misra zegt, verheven boven de objecten, en geen van alle is onafhankelijk van de ander]. U bezit alle elkaars eigenschappen. Ieder is het best op zijn eigen gebied, en alle ondersteunen elkaar. Er is er één die niet beweegt [levenswind of adem, de zogenaamde ‘yoga inademing’, die de adem is van het Ene of hoger zelf]. Dat is mijn eigen Zelf, bestaand in talrijke vormen.22

Deze adem, stem, zelf of ‘wind’ (pneuma?) is de synthese van de zeven zintuigen, noumenaal alle lagere godheden, en esoterisch het zevental en het ‘leger van de stem’.

(b) Vervolgens zien we dat de kosmische stof zich verspreidt en zich tot elementen vormt, en zich groepeert tot de mystieke vier binnen het vijfde element – ether, de bekleding van akasa, de anima mundi, of moeder van de kosmos. ‘Punten, lijnen, driehoeken, kubussen, cirkels’ en ten slotte ‘bollen’ – waarom of hoe? Omdat dit, zegt de Toelichting, de eerste natuurwet is, en omdat de natuur in al haar manifestaties meetkundig te werk gaat. Er is – niet alleen in de oerstof, maar ook in de gemanifesteerde stof van ons gebied van verschijnselen – een inherente wet waarmee de natuur haar meetkundige vormen en later ook haar samengestelde elementen laat overeenstemmen, en waarin geen plaats is voor ongeluk of toeval. Het is een basiswet van het occultisme, dat er in de natuur geen rust of ophouden van beweging voorkomt.23 Wat rust schijnt, is slechts de verandering van de ene vorm in de andere; de verandering van substantie gaat gepaard met die van vorm – zo leert de occulte natuurkunde, die de ontdekking van de ‘wet van behoud van de stof’ een aanzienlijke tijd vóór blijkt te zijn geweest. De aloude Toelichting24 op stanza 4 zegt:

De moeder is de vurige vis van het leven. Ze schiet haar kuit, en de adem (beweging) verwarmt en bezielt deze. De korreltjes (van de kuit) worden al snel tot elkaar aangetrokken en vormen het stremsel in de oceaan (van de ruimte). De grotere klonten smelten samen en ontvangen nieuwe kuit – in vurige punten, driehoeken en kubussen, die rijpen. Op de vastgestelde tijd scheiden enkele klonten zich af en nemen een bolvorm aan, een proces dat ze alleen kunnen uitvoeren als ze niet door andere klonten worden gehinderd. Daarna treedt wet nr. * * * in werking. Beweging (de adem) wordt de wervelwind en brengt ze aan het draaien.’25

Stanza 4 – vervolg

5. . . . Die is:
‘Duisternis’, het grenzeloze of geen getal, adi-nidana svabhavat: de (staat voor x, de onbekende grootheid):

(1) De adi-sanat, het getal, want hij is één (a).
(2) De stem van het woord, svabhavat, de getallen, want hij is één en negen.26
(3) Het ‘vormloze vierkant’ (arupa).

En deze drie, omsloten door de (grenzeloze cirkel) (b), zijn de heilige vier; en de tien zijn het arupa (subjectieve, vormloze) heelal; dan komen de ‘zonen’, de zeven strijders, de ene, de weggelaten achtste (c), en zijn adem die de lichtmaker (bhaskara) is (d).

(a) Letterlijk vertaald betekent ‘adi-sanat’ de eerste of ‘oeroude’, een naam die de kabbalistische ‘Oude van Dagen’ en de ‘Heilige Oude’ (Sefira en Adam-Kadmon) vereenzelvigt met Brahma de schepper, die naast zijn andere namen en titels ook Sanat wordt genoemd.

Svabhavat is de mystieke essentie, de plastische wortel van de fysieke natuur – ‘getallen’ wanneer gemanifesteerd; het getal in zijn één-zijn van substantie op het hoogste gebied. De naam wordt gebruikt door de boeddhisten en is een synoniem voor de viervoudige anima mundi, de kabbalistische ‘wereld van de archetypen’, waaruit de ‘scheppende, vormende en stoffelijke werelden’ voortkomen, de scintillae of vonken – de verschillende andere werelden die zich in de laatste drie bevinden. De werelden staan alle onder het toezicht van heersers of bestuurders – rishi’s en pitri’s bij de hindoes, engelen bij de joden en de christenen, goden bij de Ouden in het algemeen.

(b) Dit betekent dat de ‘grenzeloze cirkel’ (de nul) alleen dan een getal wordt als een van de negen cijfers eraan voorafgaat, en zo de waarde en het vermogen ervan aangeeft, waarbij het woord of de logos in vereniging met stem en geest27 (de uitdrukking en de bron van het bewustzijn) de negen cijfers vertegenwoordigt en dus, met de nul, de decade vormt die het gehele heelal in zich bevat. De triade vormt binnen de cirkel de tetraktis of heilige vier; het vierkant binnen de cirkel is het machtigste van alle magische figuren.

(c) De ‘ene verworpene’ is de zon van ons stelsel. De exoterische voorstellingswijze hiervan is in de oudste Sanskrietgeschriften te vinden. In de Rig-Veda is Aditi – ‘het grenzeloze’ of de oneindige ruimte, door Max Müller vertaald als ‘het zichtbare oneindige, zichtbaar voor het blote oog [!!]; de eindeloze uitgestrektheid buiten de aarde, achter de wolken, achter de hemel’ – het equivalent van ‘moeder-ruimte’, even oud als ‘duisternis’. Ze wordt heel terecht ‘de moeder van de goden’, deva-matri, genoemd, omdat uit haar kosmische moederschoot alle hemellichamen van ons stelsel – zon en planeten – werden geboren. Ze wordt daarom allegorisch als volgt omschreven: ‘Acht zonen werden uit het lichaam van Aditi geboren; met zeven naderde ze de goden, maar liet de achtste, Martanda [onze zon], achter.’28 De zeven zonen, die de aditya’s worden genoemd, zijn kosmisch of sterrenkundig de zeven planeten; en dat de zon niet werd meegerekend, toont duidelijk aan dat de hindoes misschien een zevende planeet hebben gekend – en in feite ook kenden – zonder die Uranus te noemen.29 Maar esoterisch en theologisch zijn de aditya’s in hun oorspronkelijke en oudste betekenis de acht, en de twaalf grote goden van het hindoepantheon. ‘De zeven staan de stervelingen toe hun woningen te zien, maar ze vertonen zich alleen aan de arhats’, zegt een oud spreekwoord; ‘hun woningen’ staat hier voor planeten. De oude Toelichting geeft een allegorie en verklaart deze:

Acht huizen werden door de moeder gebouwd. Acht huizen voor haar acht goddelijke zonen; vier grote en vier kleine. Acht schitterende zonnen, overeenkomstig hun leeftijd en verdienste. Bal-ilu (Martanda) was niet tevreden, hoewel zijn huis het grootst was. Hij begon (te werken) zoals reusachtige olifanten dat doen. Hij ademde (zoog) in zijn maag de levensenergieën van zijn broeders. Hij probeerde ze te verslinden. De vier grote waren ver weg; ver, op de grens van hun rijk30. Ze werden niet beroofd (getroffen), en lachten. Doe het ergste wat u kunt, heer, u kunt ons niet bereiken, zeiden ze. Maar de kleine treurden. Ze klaagden bij de moeder. Ze verbande Bal-ilu naar het midden van haar rijk, vanwaar hij niet weg kon. (Sindsdien) waakt en dreigt hij (slechts). Hij achtervolgt hen, terwijl hij langzaam om zijn as draait. Ze wenden zich snel van hem af, en hij volgt van verre de richting waarin zijn broeders zich bewegen op het pad dat hun huizen omringt.31 Vanaf die dag voedt hij zich met het zweet van het lichaam van de moeder. Hij vult zich met haar adem en afval. Daarom verwierp ze hem.

Terwijl dus de ‘verstoten zoon’ onze zon is, hebben de ‘zon-zonen’ kennelijk – zoals hierboven is aangetoond – niet alleen betrekking op onze planeten, maar op de hemellichamen in het algemeen. Surya, zelf slechts een weerspiegeling van de centrale spirituele zon, is de oervorm van al die lichamen die zich in navolging van hem ontwikkelden. In de Veda’s wordt hij Loka-chakshuh genoemd, ‘het oog van de wereld’ (onze planetenwereld), en hij is een van de drie belangrijkste godheden. Hij wordt zowel de zoon van Dyaus als van Aditi genoemd, omdat er wat de esoterische betekenis betreft geen onderscheid wordt gemaakt, of omdat deze buiten beschouwing wordt gelaten. Zo wordt hij afgebeeld als getrokken door zeven paarden, en ook door één paard met zeven hoofden. Het eerste slaat op zijn zeven planeten, het laatste op hun gemeenschappelijke oorsprong uit het ene kosmische element. Dit ‘ene element’ wordt in figuurlijke zin ‘vuur’ genoemd. De Veda’s zeggen ‘dat het vuur werkelijk alle godheden is’.32

De betekenis van de allegorie is duidelijk, want we hebben zowel de Toelichting van Dzyan als de moderne wetenschap om deze te verklaren, hoewel die twee in meer dan één opzicht verschillen. De occulte leer verwerpt de hypothese die is ontstaan uit de neveltheorie, dat de (zeven) grote planeten zich hebben ontwikkeld uit de centrale massa van de zon – in ieder geval niet van onze zichtbare zon. De eerste verdichting van kosmische stof vond natuurlijk plaats rondom een centrale kern, de vader-zon daarvan; maar ons wordt geleerd dat onze zon zich alleen maar eerder afscheidde dan alle andere, toen de roterende massa zich samentrok, en daarom hun oudere, grotere broer is, niet hun vader. De acht aditya’s, ‘de goden’, zijn allemaal gevormd uit de eeuwige substantie (komeetstof33 – de moeder) of de ‘wereldstof’ die zowel het vijfde als het zesde kosmische beginsel is, de upadhi of basis van de universele ziel, evenals in de mens, de microkosmos, manas34 de upadhi van buddhi35 is.

Er bestaat een heel gedicht over de strijd tussen de groeiende planeten, die voorafging aan het ontstaan van de kosmos, voordat deze uiteindelijk werd gevormd. Dit verklaart de schijnbaar verstoorde stand van verscheidene planetenstelsels. Het vlak waarin de satellieten van enkele planeten (bijvoorbeeld van Neptunus en Uranus, waarover de Ouden niets zouden weten) zich bewegen, staat scheef, waardoor deze een schijnbaar retrograde beweging vertonen. Deze planeten worden de strijders, de architecten genoemd, en worden door de roomse kerk aanvaard als de leiders van het hemelse leger, wat wijst op dezelfde overleveringen. Er wordt ons geleerd dat de zon, na uit de kosmische ruimte te zijn geëvolueerd en vóór de uiteindelijke vorming van de voornaamste planeten en van de planetaire nevel tot een ringnevel, zoveel mogelijk kosmische levenskracht naar de diepte van zijn massa trok, en zijn zwakkere ‘broeders’ dreigde te verslinden, voordat de wet van aantrekking en afstoting zich geheel had gestabiliseerd. Daarna begon hij zich te voeden met ‘het afval en het zweet van de moeder’, met andere woorden met die delen van de ether (de ‘adem van de universele ziel’) over het bestaan en de samenstelling waarvan de wetenschap nog volstrekt niets weet. Gezien het feit dat zo’n theorie naar voren werd gebracht door Sir William Grove36 – die redeneerde dat de stelsels ‘geleidelijk veranderen door toevoegingen of onttrekkingen aan de atmosfeer, of door aangroei en vermindering veroorzaakt door de nevelstof’, en verder dat ‘de zon misschien tijdens zijn reis door de ruimte gasvormige stof verdicht waardoor warmte kan ontstaan’ – schijnt de oude leer zelfs in deze tijd voldoende wetenschappelijk te zijn.37 ‘W. Mattieu Williams veronderstelde dat de verspreide stof of ether die de warmtestralingen van het heelal opvangt, vervolgens in de diepten van de zonnemassa wordt getrokken. Terwijl deze ether daaruit de vroeger verdichte en wat warmte betreft volledig verbruikte ether verdringt, wordt hij samengeperst en staat hij zijn warmte af, om dan op zijn beurt in verdunde en afgekoelde toestand te worden uitgedreven, en een nieuwe voorraad warmte op te nemen, die, zoals Williams veronderstelt, op deze manier door de ether wordt opgenomen, en door de zonnen van het heelal opnieuw wordt verdicht en verspreid.’38

Dit is ongeveer de beste benadering van de occulte leer die de wetenschap ooit heeft uitgedacht, want het occultisme verklaart het uit de ‘dode adem’ die door Martanda werd teruggegeven, en uit het feit dat hij zich voedde met het ‘zweet en afval’ van ‘moeder ruimte’. Wat Neptunus39, Saturnus en Jupiter maar weinig kon beïnvloeden, zou betrekkelijk kleine ‘huizen’ zoals Mercurius, Venus en Mars hebben gedood. Omdat Uranus niet bekend was vóór het einde van de 18de eeuw, moet de naam van de vierde planeet, die in de allegorie wordt genoemd, voor ons nog een geheim blijven.

(d) De ‘adem’ van alle ‘zeven’ wordt bhaskara (licht makend) genoemd, omdat alle planeten van oorsprong kometen en zonnen waren. Ze ontwikkelden zich uit de oorspronkelijke chaos (nu het noumenon van de onoplosbare nevelvlekken) tot manvantarisch leven, door aggregatie en accumulatie van de eerste differentiaties van de eeuwige stof, volgens de mooie formulering in de Toelichting: ‘Zo kleedden de zonen van het licht zich in het weefsel van de duisternis.’ Ze worden allegorisch ‘de hemelslakken’ genoemd, omdat hun (voor ons) vormloze intelligenties onzichtbaar hun sterren- en planeethuizen bewonen, en die als het ware bij hun omloop met zich meedragen, zoals slakken dat doen. De leer van een gemeenschappelijke oorsprong van alle hemellichamen en planeten werd, zoals we zien, door de oude astronomen onderwezen vóór Kepler, Newton, Leibniz, Kant, Herschel en Laplace. Warmte (de adem), aantrekking en afstoting – de drie grote factoren van beweging – zijn de omstandigheden waaronder alle leden van dit hele oorspronkelijke gezin worden geboren, zich ontwikkelen en sterven, om opnieuw te worden geboren na een ‘nacht van Brahma’, waarin de eeuwige stof periodiek terugkeert tot haar oorspronkelijke ongedifferentieerde toestand. De sterkst verdunde gassen kunnen een hedendaagse natuurkundige nog geen idee geven van de aard van die stof. De onzichtbare vonken van oeratomen, in het begin krachtcentra, differentiëren zich tot moleculen, en worden zonnen, die geleidelijk objectief – gasvormig, stralend en kosmisch – worden. Ten slotte geeft de ene ‘wervelwind’ (of beweging) de aanzet tot de vorm, en tot de eerste beweging, die wordt beheerst en onderhouden door de nooit rustende ademtochten – de dhyani-chohans.

Stanza 4 – vervolg

6. . . . Dan de tweede zeven, die de lipika’s zijn, voortgebracht door de drie (woord, stem en geest). De verstoten zoon is één. De ‘zoon-zonnen’ zijn talloos.

De lipi-ka’s, van het woord lipi, ‘geschrift’, betekent letterlijk de ‘schrijvers’40. Deze goddelijke wezens houden op mystieke manier verband met karma, de wet van vergelding, want ze zijn de optekenaars of geschiedschrijvers, die op de (voor ons) onzichtbare tafelen van het astrale licht, ‘de grote beeldengalerij van de eeuwigheid’, een getrouw verslag afdrukken van elke handeling en zelfs gedachte van de mens, van alles wat was, is, of ooit zal zijn, in het heelal van verschijnselen. Zoals in Isis (1:441) werd gezegd, is dit goddelijke en onzichtbare schilderij het boek van het leven. Omdat de lipika’s het ideële plan van het heelal – op basis waarvan de ‘bouwers’ na elke pralaya de kosmos weer opbouwen – uit het passieve universele denkvermogen in de objectiviteit projecteren, zijn zij het ook die een parallel vormen met de zeven engelen van de goddelijke tegenwoordigheid; de christenen zien die engelen in de zeven ‘planeetgeesten’ of de ‘geesten van de sterren’. Want zij zijn de rechtstreekse schrijvers van de eeuwige ideatie, of, zoals Plato het noemde, het ‘goddelijk denken’. Het eeuwige verslag is geen fantastische droom, want dezelfde verslagen komen voor in de wereld van de grove stof. Draper zegt:

Er valt nooit een schaduw op een muur zonder daarop een blijvend spoor achter te laten dat men zichtbaar kan maken met behulp van de daarvoor geschikte methode. . . . De afbeeldingen van onze vrienden of van landschappen kunnen op de gevoelige plaat voor het oog zijn verborgen, maar ze worden onmiddellijk zichtbaar zodra de juiste ontwikkelaars worden toegepast. Een schim is verborgen op een zilveren of glazen plaat, totdat we deze door onze necromantie in de zichtbare wereld tevoorschijn laten komen. Op de wanden van onze privévertrekken, waar we denken dat niemand ons kan zien, en onze rust niet kan worden verstoord, bestaan de sporen van al onze daden, schaduwen van alles wat we hebben gedaan.41

Dr. Jevons en dr. Babbage geloven dat elke gedachte de hersendeeltjes verplaatst, ze in beweging brengt en ze door het heelal verspreidt; en ze denken dat ‘elk deeltje van de bestaande stof een register moet zijn van alles wat er is gebeurd’.42 Zo begon de oude leer burgerrecht te krijgen in de speculaties van de wetenschappelijke wereld.

De 42 ‘rechters’ die in het gebied Amenti als aanklagers van de ziel voor Osiris staan, behoren tot dezelfde klasse van godheden als de lipika’s, en zouden ermee overeenkomen indien de esoterische betekenis van de Egyptische goden niet zo slecht zou worden begrepen. De Chitragupta van de hindoes, die het verslag van het leven van iedere ziel opleest uit zijn register, dat Agra-samdhani wordt genoemd; en de ‘rechters’, die hun verslag lezen in het hart van de overledene, dat een open boek wordt voor (hetzij) Yama, Minos, Osiris, of karma – zijn allemaal evenzoveel kopieën en varianten van de lipika’s en hun astrale registers. De lipika’s zijn niettemin godheden die niet verband houden met de dood, maar met het eeuwige leven.

Omdat de lipika’s in verband staan met het lot van ieder mens en met de geboorte van ieder kind, waarvan het leven al in het astrale licht is geschetst – niet als noodlot, maar alleen omdat de toekomst, evenals het verleden, altijd leeft in het heden – kan men ook zeggen dat ze invloed hebben op de wetenschap van de horoscopie. We moeten erkennen dat laatstgenoemde waarheid bevat, of we willen of niet. Want, zoals een van de hedendaagse adepten van de astrologie opmerkte:

Nu de fotografie ons de scheikundige invloed van het sterrenstelsel heeft onthuld, door op de gevoelige plaat van de camera miljarden sterren en planeten vast te leggen die tot dan toe de pogingen van de krachtigste telescopen om ze te ontdekken hadden verijdeld, wordt het gemakkelijker te begrijpen hoe ons zonnestelsel bij de geboorte van een kind zijn hersenen – die nog door geen enkele indruk zijn aangeraakt – kan beïnvloeden, en wel op een bepaalde manier en in overeenstemming met de aanwezigheid in het zenit van het een of andere sterrenbeeld van de dierenriem.43

Noten

  1. Bhagavad Gita, Engelse vert. K.T. Telang, The Sacred Books of the East, uitgegeven door Max Müller, deel 8, blz. 80-1.
  2. Op.cit., blz. 81vn.
  3. Deuteronomium 4:24.
  4. 2 Thessalonicenzen 1:7, 8.
  5. Handelingen 2:3.
  6. Openbaring 19:11-13.
  7. Anugita, hfst. 10. Vgl. The Sacred Books of the East, deel 8, blz. 278&vn.
  8. Zie afdeling 2, hfst. 12, ‘De theogonie van de scheppende goden’, blz. 465ev.
  9. De 4, in de occulte getallenleer weergegeven door de tetraktis, het heilige of volmaakte vierkant, is voor de mystici van ieder volk en ras een heilig getal. Het heeft dezelfde betekenis in het brahmanisme, het boeddhisme, de kabbala, en in de Egyptische, Chaldeeuwse en andere getallenstelsels.
  10. In de kabbala zijn dezelfde cijfers (1065) een waarde van Jehovah, omdat de numerieke waarden van de drie letters die zijn naam vormen, jod, vau en twee keer he, respectievelijk zijn 10 (י), 6 (ו) en 5 (ה), of weer drie keer zeven, 21. ‘Tien is de moeder van de ziel, want leven en licht zijn daarin verenigd’, zegt Hermes (J. Everard, The Divine Pymander, 1884, 7:51-2, blz. 46). ‘Want het getal één is geboren uit de geest en het getal tien uit de stof (chaos, vrouwelijk); de eenheid heeft de tien gemaakt, en de tien de eenheid’ (Het boek van de sleutels). ‘Met behulp van de temura, de anagrammatische methode van de kabbala, en kennis van 1065 (21), kan men een alomvattende wetenschap verkrijgen over de kosmos en zijn geheimen’ (rabbi Yogel). De rabbi’s beschouwen de getallen 10, 6 en 5 als de heiligste van alle.
  11. Er kan de lezer worden meegedeeld dat een Amerikaanse kabbalist nu hetzelfde getal heeft ontdekt voor de elohim. Het bereikte de joden vanuit Chaldea. Zie ‘Hebrew metrology’ door J. Ralston Skinner (McMillan Lodge, nr. 141) in Masonic Review, juli 1885, blz. 326-7.
  12. Vert.: Of het vierkant.
  13. We vinden dezelfde uitdrukking in Egypte. Mut betekent onder andere ‘moeder’, en dit wijst op de rol die haar in de triade van dat land werd toegekend. ‘Zij was evengoed de moeder als de vrouw van Amon’, en een van de belangrijkste titels van deze god was ‘de echtgenoot van zijn moeder’. De godin Mut wordt aangeroepen als ‘onze vrouw’, de ‘koningin van de hemel’ en ‘van de aarde’, en ze ‘deelde deze titels dus met de andere moedergodinnen, Isis, Hathor, enz.’ (G. Maspero, Guide du visiteur au Musée de Boulaq, 1883, blz. 168).
  14. Dit is een letterlijke vertaling uit hoofdstuk 1, §9 en 10: ‘Tien sefiroth komen voort uit het onbeschrijflijke: Eén is zij, de geest van de elohim van levens die leeft in eeuwigheid! Stem en geest en woord, en dit is de Heilige Geest. Twee: lucht uit geest. Hij ontwierp en hakte daarmee 22 basisletters uit, drie moeders en zeven dubbele en twaalf enkele, en uit hen één geest. Drie: water uit lucht; hij ontwierp en hakte daarmee het vormloze en het lege, modder en aarde. Hij ontwierp ze als een bloembed, hakte ze als een muur, bedekte ze als een plaveisel. Vier: vuur uit water. Hij ontwierp en hakte daarmee de troon van glorie en de wielen, en de serafijnen en de heilige dieren en de dienende engelen; en op basis van deze drie bouwde hij zijn woning, zoals is gezegd: ‘hij maakt de winden tot zijn boodschappers en vlammend vuur tot zijn dienaren’ [Psalmen 104:4].’ De woorden ‘bouwde hij zijn woning’ tonen duidelijk aan dat in de kabbala, evenals in India, de godheid als het heelal werd beschouwd, en oorspronkelijk niet de buiten-kosmische god was die hij nu is.
  15. De letterlijke betekenis van het woord is bij de oosterse occultisten van het noorden een ronddraaiende wind, een wervelwind, maar in dit geval is het een term die de onophoudelijke en eeuwige kosmische beweging betekent, of beter gezegd de kracht die deze doet bewegen, en die stilzwijgend als de godheid wordt aanvaard, maar nooit wordt genoemd. Het is het eeuwige karana, de altijd actieve oorzaak.
  16. Histoire de la magie, 1870, blz. 176.
  17. Vgl. Éliphas Lévi, La clef des grands mystères, 1861, blz. 205-6.
  18. De Anugita vormt een deel van het Asvamedha Parvan van het Mahabharata. De vertaler van de Bhagavad Gita, uitgegeven door Max Müller, beschouwt deze als een voortzetting van de Bhagavad Gita. Het origineel ervan is een van de oudste Upanishads.
  19. Anugita, Engelse vert. K.T. Telang, The Sacred Books of the East, deel 8, blz. 263-6 (herdruk Wizards Bookshelf, 1981).
  20. Op.cit., blz. 267-8. Hieruit blijkt dat de tegenwoordige metafysici, samen met alle vroegere en tegenwoordige Hegels, Berkeleys, Schopenhauers, Hartmanns, Herbert Spencers, en zelfs de huidige hylo-idealisten, slechts vage kopieën maken van denkbeelden uit de grijze oudheid.
  21. Op.cit., blz. 268.
  22. Op.cit., blz. 273-4.
  23. Kennis van deze wet stelt de arhat in staat – en helpt hem – zijn siddhi’s, of verschillende verschijnselen, tot stand te brengen, zoals het laten uiteenvallen van de stof, en het overbrengen van voorwerpen van de ene plaats naar de andere.
  24. Dit zijn oude toelichtingen op de stanza’s, voorzien van moderne woordverklaringen, omdat de toelichtingen in hun symbolische taal gewoonlijk even moeilijk zijn te begrijpen als de stanza’s zelf.
  25. In een polemisch wetenschappelijk boek, The Modern Genesis (blz. 48), bekritiseert de schrijver, Eerw. W.B. Slaughter, het standpunt van de astronomen, en zegt: ‘Het is te betreuren dat de verdedigers van deze [nevel-]theorie niet dieper zijn ingegaan op de bespreking daarvan [van het begin van rotatie]. Niemand geeft ons een redelijke verklaring ervan. Hoe geeft het afkoelings- en samentrekkingsproces een draaiende beweging aan de massa?’ Dit vraagstuk wordt uitvoerig behandeld in de appendix. De materialistische wetenschap kan het nooit oplossen. ‘Beweging is eeuwig in het ongemanifesteerde, en periodiek in het gemanifesteerde’, zegt een occulte lering. Dit is het geval ‘wanneer warmte, veroorzaakt door het neerdalen van de vlam in de oerstof, haar deeltjes doet bewegen, en die beweging wordt een wervelwind’. Een druppel vloeistof neemt de bolvorm aan doordat de atomen ervan om zichzelf ronddraaien in hun laatste, onoplosbare en noumenale essentie – onoplosbaar, althans voor de natuurwetenschap.
  26. En dit is samen tien of het volmaakte getal, toegepast op de ‘schepper’, de naam die wordt gegeven aan de gezamenlijke scheppers die door de monotheïsten tot één worden samengevoegd, want de ‘elohim’, Adam-Kadmon of Sefira – de kroon – zijn de androgyne synthese van de 10 sefiroth die in de exoterische kabbala het symbool van het gemanifesteerde heelal vormen. De esoterische kabbalisten volgen echter de oosterse occultisten en scheiden de bovenste driehoek van de sefiroth (of sefira, chokhmah en binah) van de rest, waardoor er zeven sefiroth overblijven. De term svabhavat is volgens de oriëntalisten de universele plastische stof die door de ruimte is verspreid, misschien met een half oog op de ether van de wetenschap. Maar de occultisten identificeren svabhavat met ‘vader-moeder’ op het mystieke gebied (zie boven).
  27. In vereniging met de geest en de stem’ heeft betrekking op het abstracte denken en de concrete stem, of de manifestatie daarvan, het gevolg van de oorzaak. Adam-Kadmon, of het tetragrammaton, is de logos in de kabbala. Daarom komt in laatstgenoemde deze triade overeen met de hoogste driehoek: kether, chochmah en binah. Laatstgenoemde is een vrouwelijk vermogen en tegelijk de mannelijke Jehovah, omdat ze deel heeft aan de natuur van chokhmah, of de mannelijke wijsheid.
  28. Rig-Veda, 10:72-8.
  29. De geheime leer zegt dat de zon een centrale ster is en geen planeet. Toch kenden en vereerden de Ouden zeven grote goden, de zon en de aarde niet meegerekend. Welke ‘mysteriegod’ beschouwden ze afzonderlijk? Natuurlijk niet Uranus, die pas in 1781 door Herschel werd ontdekt. Maar kon hij niet onder een andere naam bekendstaan? Ragon, de schrijver van Maçonnerie occulte (blz. 447vn), zegt: ‘Toen de occulte wetenschappen door middel van sterrenkundige berekeningen hadden ontdekt dat het aantal planeten zeven moest zijn, kwamen de Ouden ertoe de zon in de toonladder van de hemelse harmonieën in te voeren, en hem de lege plaats te laten innemen. Telkens wanneer ze een invloed constateerden die geen verband hield met een van de zes bekende planeten, schreven ze die daarom aan de zon toe. De fout was alleen schijnbaar van belang, maar was voor de praktische uitkomsten onbelangrijk, ook al vervingen de oude astrologen Uranus door de zon, die een betrekkelijk bewegingloze centrale ster is, die alleen om haar as draait en tijd en maat regelt, en die niet van haar ware functies is af te brengen.’ De benaming van de dagen van de week is dus fout. ‘De zon-dag zou uranus-dag (Urani dies, Urandi) moeten zijn’, voegt de geleerde Ragon eraan toe.
  30. Planetenstelsel.
  31. De astronomie leert ons dat ‘de zon altijd in dezelfde richting om zijn as draait, als waarin de planeten in hun banen rondgaan’.
  32. Narada in de Anugita, 9:9; en in het Aitareya-Brahmana (1:1), editie van Haug, deel 2, blz. 3.
  33. Volgens de occulte wetenschap bezit deze essentie van komeetstof kenmerken die totaal verschillen van alle scheikundige of fysieke eigenschappen die de moderne wetenschap kent. In haar oervorm buiten de zonnestelsels is ze homogeen. Zodra ze de grenzen van het gebied van onze aarde overschrijdt, aangetast door de dampkring van de planeten en de reeds samengestelde interplanetaire stof, differentieert ze zich volledig. Zo is ze alleen in onze gemanifesteerde wereld heterogeen.
  34. Manas, het denk-beginsel, of de menselijke ziel.
  35. Buddhi, de goddelijke ziel.
  36. Zie The Correlation of the Physical Forces, 1874, blz. 69, en Address to the British Association, Londen, 1866.
  37. Sterk hiermee overeenkomende denkbeelden vindt men bij W. Mattieu Williams, The Fuel of the Sun, bij dr. C. William Siemens, ‘On the conservation of solar energy’ (Nature, deel 25, 9 maart 1882, blz. 440-4), en ook bij dr. P. Martin Duncan, Address van de voorzitter van de Geological Society, Londen, mei 1877.
  38. A. Winchell, World-Life, 1883, blz. 55-6.
  39. Als we over Neptunus spreken, doen we dit niet als occultist, maar als Europeaan. Een echte oosterse occultist zal beweren dat, hoewel er in ons stelsel veel tot dusver onontdekte planeten zijn, Neptunus niet tot ons stelsel behoort, ondanks zijn schijnbare betrekking tot onze zon en de invloed daarvan op Neptunus. Men zegt dat deze betrekking mayavisch, denkbeeldig, is.
  40. Dit zijn de vier ‘onsterfelijken’, die in de Atharva-Veda (1:31:1-4) de ‘wachters’ of bewakers van de vier hemelstreken worden genoemd.
  41. Draper, History of the Conflict between Religion and Science, blz. 132-3.
  42. W.S. Jevons, The Principles of Science, deel 2, blz. 455.
  43. Ély Star, Les mystères de l’horoscope, blz. 17.

De geheime leer, 1:117-36
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag