Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

7. Karma

In deze tijd wordt veel aandacht geschonken aan onze verwantschap met de hele natuur, aan het feit dat we even nauw zijn verbonden met de zon, de maan en de sterren als met de rijken die na ons komen. Dit betreft een eenheid van essentie van alle godsvonken, waar ook in de ruimte, want ze komen voort uit dezelfde bron: het onpeilbare. En toch, omdat iedere godsvonk de vruchten draagt van eonen van ontwikkeling, is op elk van hen zijn eigen unieke stempel van goddelijkheid afgedrukt. Een eenheid, maar met verschillen – en hierin ligt het geheim van het oneindige mysterie van het leven. Dit wijst erop dat in de kern van ieder van ons een onmetelijke schatkamer van individuele karmische ervaring ligt besloten. Kortom, we zijn in ons diepste zelf één met alle anderen, en toch heeft ieder mens zijn essentiële kwaliteit of karakter, zijn kenmerkende aard, als het ware, die zoals is te verwachten door zijn hele natuur stroomt.

Stoïcijnse filosofen uit het oude Griekenland en Rome begrepen dat binnen de kosmos, en ook binnen ieder van de myriaden levens ervan, een scheppende kracht was waarin het plan of het doel lag besloten, de ‘reden’ voor het bestaan ervan, en dat noemden ze logos. Voor hen is de logos spermatikos, ‘zaaddragend’, en daaruit komen een menigte individuele ‘zaad-logoi’ tot gemanifesteerd bestaan, om uiteindelijk tot hun bron terug te keren: ‘onvernietigbare zaadkrachten, ontelbaar in aantal . . . verspreid door het heelal, overal vormgevend, leven brengend, ontwerpend, vermenigvuldigend . . .’1

Gedurende de hele cyclus hier op aarde ontwikkelt elk van deze myriaden zaad-logoi zich en maakt daarom karma, en daardoor beïnvloedt hij andere zaad-logoi die op hun beurt het lot van elkaar beïnvloeden. Door deze onderlinge samenhang en vermenging van karma’s is ons leven soms moeilijk te begrijpen. Problemen doen zich nu en dan voor omdat we de neiging hebben over karma te denken als iets dat door een kracht buiten ons op ons inwerkt, een soort nemesis of gevreesd lot dat ons treft wanneer we het minst daarop zijn voorbereid, en zich wreekt voor onbekende daden die zijn verricht, of zijn nagelaten, in dit leven of in levens ver in het verleden. In werkelijkheid is karma een uitvloeisel van ons eigen zelf. Zelden beschouwen we de universele wet van oorzaak en gevolg als iets dat heelt, genadig door zijn vermogen tot herstel.

Bij de eerste Grieken, was Nemesis een godin die ons geweten symboliseerde, onze ingeboren angst om de goden onrecht te doen; ze vertegenwoordigde ook onze eerbied voor de morele en spirituele wet van harmonie, van evenwicht. We zijn vergeten dat de goden niet gescheiden van ons zijn en dat wij een verlengstuk van hun levensessentie zijn, en dat hun zorg om ons een even intrinsiek deel is van ons groeiproces als onze bescherming dat is voor de atomaire levens die zich ontwikkelen binnen de hiërarchie van een mens.

We vragen ons natuurlijk af wat voor nut het heeft om de gevolgen te ondergaan in dit leven van daden waarvan we ons niet herinneren dat we ze in een vorig leven hebben begaan. We hebben het gevoel dat het rechtvaardiger zou zijn als we ons die wel herinnerden, want als we wisten waar we een misstap hadden gezet, zouden we er geen bezwaar tegen maken om nu de gevolgen daarvan te ondervinden; en we zouden ook gemakkelijker kunnen inzien waar we iets weer goed moeten maken. Maar alles welbeschouwd herinneren we ons ons verleden wel, want dat verleden dat zijn wij: wij zijn het karma, de vrucht, van onze eeuwenlange ervaring die zich in het heden ontvouwt. Het is waar, ons fysieke brein dat voor dit leven nieuw is gevormd, heeft weinig macht om zich iets te herinneren, maar dit is niet het enige wat we zijn. De persoonlijkheden die we aannemen van leven tot leven zijn geregen aan een ‘draadzelf’ (sutratman) zoals kralen aan een snoer. Terwijl de kralen of persoonlijkheden zich maar gedeeltelijk bewust zijn van het stralende zelf dat hen verbindt en waaraan ze hun levenskracht ontlenen, herinnert ons atmische zelf of onze sutratman ze zich wel. Iets van het aroma van bewustzijn dat wordt overgebracht naar elke nieuwe persoonlijkheid kan men intuïtief aanvoelen op momenten van innerlijke rust.

Boeddhistische teksten herinneren ons eraan dat er een tijd zal komen dat we niet alleen van ons vorige leven kennis zullen moeten verwerven, maar van ‘de opeenvolging van geboorten en sterfgevallen’.2 Tegen die tijd zullen we geestelijk voldoende volwassen zijn geworden om die kennis aan te kunnen zonder anderen of onszelf schade toe te brengen, en zullen we de gave hebben verdiend van onmiddellijke herinnering van de wijsheid die ons is ingeboren.

Dit alles leidt tot veelomvattende bespiegelingen, en voert ons tot voorbij de onmiddellijke waarneming van de huidige omstandigheden naar voorafgaande incarnaties, mogelijk zelfs naar vroegere wereldcyclussen. We kunnen ons geen begin voorstellen waarvóór geen oorzaken in beweging werden gezet, want iedere godsvonk is een bewustzijn, een levend wezen dat zijn individuele evolutie eonenlang heeft voortgezet. Binnen de voortdurende eb en vloed van het groeipatroon van onze planeet hebben wij mensen eveneens een lange geschiedenis van geboren worden en sterven, van successen en mislukkingen; maar wat belangrijker is, onze komst naar het aardse leven, wat ook de omstandigheden zijn of de plaats is, vloeit voort uit ons karma, het onvermijdelijke gevolg van oorzaken die in vroegere incarnaties werden gezaaid.

Wat er ook door de wet van magnetische aantrekking tot ons komt, moeten we zelf op een of ander moment in beweging hebben gezet, al of niet doelbewust. Ieder ogenblik van ons leven drukken we op ons hele wezen de kwaliteit van ons denken en voelen af, of die nu verheven is of minderwaardig. Wij zijn het die deze afdrukken op onze levensatomen achterlaten; en omdat de ziel keer op keer naar de aarde terugkeert, komen diezelfde levensatomen ook bij ons terug, om opnieuw onze verschillende omhulsels te vormen – het fysieke, het mentale en het spirituele. Niemand haalt een oogst binnen die niet door hemzelf of haarzelf is gezaaid – aan voordelen en karakterkracht voor goede zaden die zijn gezaaid; aan ontberingen en wilszwakheid voor het onkruid dat is geplant. Karma is niet alleen voor mensen de strenge maar toch altijd weldoende optekenaar van iedere ontwikkeling van het bewustzijn, maar is dit ook voor alle andere entiteiten van atomaire tot macrokosmische. Als men karma beschouwt als een wrekende demon of een belonende engel, oordeelt men naar uiterlijkheden. Iedere entiteit – wat ook haar evolutionaire status is – is haar eigen lipika of ‘schrijver’, haar eigen optekenaar, bewustmaker, en vriend. Zoals wij ons eigen karakteristieke kenmerk achterlaten op ieder deeltje van onze samengestelde constitutie, zo doet ook iedere andere entiteit dat.

Wij allen ondergaan beproevingen die vanuit het nauwe perspectief van één enkel leven moeilijk zijn te rechtvaardigen; we zijn onderworpen aan wetten en invloeden die schijnbaar weinig verband houden met ons persoonlijke leven: die een nationaal, raciaal, wereldomvattend of zelfs een solair en kosmisch bereik hebben. Wanneer vriendelijke en zorgzame mensen een wreed lot ondergaan, is het onbegrijpelijk dat ze in het verleden vreselijke misdaden kunnen hebben begaan. En wat te denken van het onuitsprekelijke lijden van miljoenen mensen door hongersnood, oorlog, of natuurrampen?

Als de ene onomstotelijke wet in het heelal inderdaad karma is, waarvan de voorzijde mededogen is en waarvan de achterkant rechtvaardigheid is, dan is het per slot van rekening voor een individu onmogelijk om een ervaring op te doen die niet uiteindelijk voortkomt uit een deel van zijn constitutie, die zich van het goddelijke tot het fysieke uitstrekt. Omdat de werkingen van karma mysterieus zijn, worden ze niet gemakkelijk ontrafeld. Wat de een overkomt is misschien niet het gevolg van slechte daden in het verleden, maar kan heel goed zijn ingegeven door het hoger zelf voor zijn eigen heilzame doeleinden. Man’s Search for Meaning door de Oostenrijkse psychiater Viktor Frankl is een roerend getuigenis van het feit dat uit de hel en verschrikking van concentratiekampen helden werden geboren. De pijnlijke ervaring moet voor ieder van hen een inwijding zijn geweest van een heel krachtige soort.

Het feit dat een paar tragisch misleide mensen een heel volk van edele mannen en vrouwen in omstandigheden kan storten die normaal niemand van hen zou dulden, moet zijn oorzaken in een ver verleden hebben gehad. Sinds het vuur van het denkvermogen in ons werd ontstoken, en we ons bewust van onszelf werden als denkende wezens, hebben we altijd het vermogen gehad om te kiezen tussen goed en kwaad. Miljoenen jaren zijn we verantwoordelijk geweest voor onze gedachten en emoties en de daden die daaruit voortkomen. Door ons vermogen om te kiezen, en doordat we nu nog onvolmaakt ontwikkeld zijn, zullen we ongetwijfeld verkeerde keuzen maken, vooral wanneer de aantrekkingskracht van het materiële groter schijnt te zijn dan die van het geestelijke.

De menselijke natuur ontwikkelt zich langzaam en we hebben vandaag de dag, evenals in het verleden, de keuze tussen zelfzuchtige en onzelfzuchtige instincten; tussen het handelen voor ons eigen welzijn, of voor het welzijn van ons gezin en de gemeenschap. Bij iedere beslissing zetten we oorzaken in beweging ten goede of ten kwade, die uiteindelijk hun gevolgen zullen hebben voor ons en onze omgeving. Om de met elkaar vervlochten draden van karma van de volkeren te kunnen ontrafelen zou een kennis vergen die ver boven het huidige vermogen van de mens uitgaat – een begrip van het ruime panorama van het zaaien van oorzaken door volkeren en individuen eeuwen geleden. Omdat wij ieder ons individuele karma hebben, en worden geboren in een bepaald land en op een bepaald moment, nemen ook wij tot op zekere hoogte deel aan het nationale karma van dat land.

Als we inzien dat rechtvaardigheid en harmonie inherent zijn aan de universele orde en dat de natuur steeds werkt om het verstoorde evenwicht te herstellen, moeten we tot de conclusie komen dat iedereen, niemand uitgezonderd, de kwaliteit van ervaring oogst die bij hem hoort. Wanneer we worden belaagd door problemen die buiten onze controle liggen, dan verheugt ons hoger zelf zich misschien over de kans die ons wordt geboden om waardevolle lessen te leren, mededogen te laten groeien en, wellicht, in deze bijzondere omstandigheden om rustig steun te geven aan diegenen om ons heen die in grotere nood verkeren dan wij. Hebben we niet allen ontdekt, gewoonlijk na vele jaren, dat de meest bittere perioden in ons leven de meest blijvende inzichten hebben opgeleverd? Een ‘verhulde zegen’ is de gebruikelijke uitdrukking, en dat verwijst naar een intuïtief besef dat pijn en verdriet verborgen schoonheden inhouden, niet in het minst door onze verdiepte liefde en ons ruimer begrip voor hen die in geestelijke nood verkeren.

Na de ziekte en dood van vele goede vrienden te hebben meegemaakt, heb ik vaak gedacht, ‘Als ik maar de kracht had om te genezen; kon ik maar een einde maken aan de pijn.’ Naarmate ik ouder werd ben ik gaan inzien dat dit misschien niet de meest wijze en meedogende manier is om te helpen. Ik ging begrijpen dat de vriendelijkste en meest doeltreffende manier om een ander te steunen is door hem te helpen de moed en de liefde en het vertrouwen te vinden om zijn karma op een creatieve manier onder ogen te zien. Natuurlijk moeten we gebruikmaken van de medische hulp die normaal beschikbaar is, maar we zouden aan onze vriend de eer en waardigheid moeten laten om in te zien dat hij het vermogen heeft om met begrip om te gaan met zijn karma. Misschien sterft zijn lichaam eerder dan de norm, maar door zijn karma onder ogen te zien, accepteert hij bewust het voorrecht van het doormaken van een zware karmische ervaring met een heilzaam doel. Het geeft vertroosting en kracht aan zowel de stervende als de levenden als ze deze houding kunnen aannemen.

Hoe kunnen we op de beste manier steun verlenen? Door ontmoedigd te raken en met onze vriend te treuren? Ja, er kunnen tranen zijn, de tranen van begrip en liefde, niet van medelijden en wanhoop; tranen van herkenning dat de ziel de moed heeft om een zware beproeving te ondergaan, en weet dat er een verheven zuiveringsproces aan de gang is, een wegwerken van karma voor de toekomst. Er zijn niet veel woorden voor nodig – woorden zijn vaak helemaal niet nodig. Maar er moet een bereidheid zijn om sterk, standvastig, en trouw te zijn, zodat onze vriend kan steunen op onze zorgzame kracht wanneer hij die het meest nodig heeft.

Hoe weten we wat de ziel moet ondergaan om werkelijk vrij te zijn? Hoe weten we dat het verschrikkelijke lijden dat in zekere zin erger kan zijn voor de omstander dan voor degene die het doormaakt, niet precies het karma is waarnaar de ziel heeft verlangd? Maar om de schouders op te halen over de pijn van een ander is wreed en leidt tot een verharding van ons hart. Zo’n houding gaat aan het hele doel van het leven voorbij. We moeten het lijden zoveel mogelijk verlichten; op elke mogelijke manier moeten we onze sympathie en begrip delen – niet door de last van de schouders van de ander weg te nemen, maar door hem te helpen om de uitdagingen van het leven onder ogen te zien en te dragen met een groter vertrouwen in zichzelf en in het ruimere perspectief.

Wanneer we nadenken over de betekenis van een handicap, of die nu fysiek, psychisch, of verstandelijk is – en die vaak een beroep doet op oneindige bronnen van geduld en liefde – zullen we ons algauw afvragen waarom? Waarom worden sommigen geboren in een gekweld lichaam, of raken anderen verlamd door een ongeluk of een ziekte? Waardoor krijgt de een een leven van voordeel toegewezen, terwijl de ander, die misschien grotere talenten heeft, voor iedere centimeter van de weg moet vechten alleen al om een lichaam te laten functioneren dat niet op de normale manier reageert, en dan vaak wordt gedwongen om veel intensiever te werken om het denken en de geest tot bloei te brengen? Miljoenen mensen dragen tegenwoordig een last van persoonlijk verdriet en vragen zich af: waar is de rechtvaardigheid en genade in een heelal dat zou worden bestuurd door een alles liefhebbende God? Het biedt inderdaad weinig troost aan gekwelde ouders als hun wordt verteld dat het Gods wil is, het decreet van Allah, of het uitwerken van oud karma.

De oorzaak van het lijden en het middel om het lijden op te heffen gaan tot de kern van het mysterie; en ze zullen ons begrip, en de woorden van alle leringen die de mensheid heeft ontvangen, te boven blijven gaan, tot we met ieder atoom van ons wezen het mededogen kunnen voelen van de goddelijke bedoeling achter alles wat er gebeurt. Inderdaad niemand kan categorisch zeggen dat een kind met een aangeboren misvorming betaalt voor een verkeerde daad in een vorig leven of in vroegere levens. Het zou heel goed het geval kunnen zijn; maar evengoed zou dat niet zo kunnen zijn. Is het bijvoorbeeld niet denkbaar dat een terugkerende entiteit – want we zijn in de eerste plaats geest-zielen, en niet lichamen – innerlijk ver genoeg gevorderd kan zijn om te ‘kiezen’ voor het karma van een ernstig gebrek om een diepe empathie te krijgen voor allen die lijden? Is het niet ook mogelijk dat een reïncarnerend ego dat behoefte heeft aan tijdelijke onderbreking van een bepaalde mentale en emotionele druk, een ‘verstandelijk gehandicapt’ voertuig kiest als incarnatie? Anderzijds kan het ook zijn dat wreedheid of zelfzucht zo ingeworteld is geweest in het karakter dat de meest doeltreffende manier om de afwijking recht te zetten is door geboren te worden in een gehandicapt lichaam zodat empathie en mededogen diep kunnen worden gebrand in de ziel, en het karakter milder kan worden gemaakt.

‘Oordeel niet opdat u niet wordt geoordeeld’ – alleen iemand die in staat is de geestelijke geschiedenis van een individu te lezen zou kunnen vaststellen welke karmische lijnen in vroegere levens in een ver verleden zijn getrokken die hebben geresulteerd in juist die omstandigheden die het reïncarnerende ego nu afwerkt – of niet afwerkt – in dit leven. Wij allen hebben grandeur en minderwaardigheid gevlochten in het weefsel van onze ziel; maar wanneer we intuïtief aanvoelen, zoals velen dat doen, dat we zijn verbonden met onze goddelijke ouder en dat wat we ook ervaren aan vreugde of leed een intrinsiek deel is van ons lot dat we in de loop van ontelbare cyclussen hebben geweven, dan weten we dat er zelfs in de meest hartverscheurende omstandigheden een gepastheid en een schoonheid is.

Een brief die met een in de mond vastgehouden stokje werd getypt door een vriendin die vanaf haar geboorte heeft geworsteld met het trauma van een ernstige handicap, bevestigt dit. Viola Henne verdient de kost als kunstenares, en wijdt zoveel tijd en energie als ze kan aan het werken met kinderen en jonge volwassenen die nog meer gehandicapt zijn dan zij. Viola maakt zich niet druk om wat ze niet kunnen, ze richt de aandacht op wat ze wél kunnen. Op deze manier activeert ze hun wil en creatieve talent om ieder potentieel waarover ze beschikken naar buiten te brengen. Ze schrijft:

Zorg er alsjeblieft voor dat het verkeerde beeld dat mensen zich hebben gevormd over het begrip ‘karma’ wordt weggenomen. Noch ik noch andere gehandicapten zijn ‘gestraft’ door in een beschadigd lichaam (hersenen, of . . .) te leven. Nee! Het is een feit dat als je je bewustzijn eenmaal hebt losgemaakt van de illusies die in het verleden door een verkeerde opvoeding zijn gevormd, je houding over de handicap in een handomdraai verandert – je verandert en beseft eens en voor altijd dat de beschadigde vorm niet een straf is maar een heilig voorrecht, door middel waarvan je ten slotte wordt toegestaan om op een bewust (ontwaakt) niveau te ‘werken’.

Het is als het dragen van geschikte kleding om ‘naar het werk’ te gaan – het beschadigde voertuig is een noodzakelijk en zelfopgelegd uiterlijk omhulsel. Onze eigen innerlijke mechanismen laten het huidige ‘lichaam’ en de feiten van dit moment toe, zodat je de omstandigheden om te leren kunt ondergaan. Ieder van ons heeft op een of ander moment in de tijd moeten ‘boeten’ voor fouten van het denken of het handelen. Mensen met gezonde lichamen zijn niet zuiverder dan gehandicapten; ze ‘betalen’ voor hun fouten door middel van een andere oorzaak-gevolg situatie.

Karma – het woord moet worden uitgelegd als ‘omstandigheden die op dit moment door de ziel worden gekozen als de beste kans voor groei van de ziel en om anderen iets te laten leren’.

Een krachtige reactie op de vraag ‘Is het leven rechtvaardig?’ door iemand die weigerde bitter te blijven en zich met haar gave van moed en liefde heeft gewijd aan iedereen die behoefte heeft aan hoop en eigenwaarde. Zelfs als iemands leven vol beproevingen is, is de opvatting dat hij of zij deze keer een heel ‘slecht’ karma heeft een volkomen verkeerde zienswijze vanuit het gezichtspunt van de ziel of het reïncarnerende ego. De Purucker zegt het goed: ‘we zijn ons eigen karma’, en hiermee bedoelt hij dat alles dat tot ons komt, in ons karakter of in onze omstandigheden, uit onszelf voortvloeit – uit ons verleden. Als wij of degenen die we liefhebben moeilijke en pijnlijke omstandigheden moeten doormaken, een slechte gezondheid, persoonlijke tegenslag, of iets dergelijks, dan is dit geen ‘slecht’ karma. Toegegeven, het kan een uiterst moeilijk karma zijn om te ondergaan, maar als het op de lange duur de vooruitgang van de ziel bevordert, moet het als weldadig worden gezien.

Dit is een van de meest waardevolle ideeën omdat velen tegenwoordig het gevoel hebben dat ze worden verpletterd onder het gewicht van de last van het leven. Wanneer we ons realiseren dat wij ons eigen karma zijn, dan weten we dat wat zich ook aan ons voordoet in feite de gelegenheid inhoudt die wijzelf hebben om te leren en te groeien en onze gewaarwordingen en ons begrip te verdiepen. Terwijl onze sympathieën zich uitbreiden tot voorbij de grens van onze persoonlijke problemen en we de humor en de waardigheid gadeslaan waarmee anderen die schijnbaar minder zijn begunstigd dan wij, hun levenssituatie opvatten, kunnen we ontdekken dat degenen onder ons die de meeste moeite hebben om onze karakterfouten aan te pakken het meest in het nadeel zijn. Een beetje zelfonderzoek werkt therapeutisch, en herinnert ons eraan dat we allemaal medeklimmers zijn, en dat zij die weinig vooruitgang lijken te boeken misschien wel bezig zijn om de weg vrij te maken van obstakels voor zichzelf en voor anderen die na hen komen, en die anders onoverkomelijk zouden blijken te zijn.

Natuurlijk is het gemakkelijk hierover te filosoferen wanneer men een redelijk goede gezondheid heeft en in prettige omstandigheden verkeert. Maar hoe staat het met degenen die door armoede worden getroffen, en zij die zijn gedoemd om te sterven aan een ziekte of van honger? Moeten we zeggen dat het hun karma is en dat ze het moeten afwerken, hopelijk met meer geluk in het volgende leven? Zo’n houding zou verwerpelijk zijn. Onmiskenbaar is het hun karma, want anders zouden ze aan die omstandigheden niet het hoofd moeten bieden; maar hoe kunnen we hun karma los zien van dat van ons? We zijn één familie, en we hebben allen aandeel gehad in het scheppen van de huidige moeilijke omstandigheden. Is het trouwens niet ook ons karma om diep bezorgd te zijn, en de vreselijke ellende die in zoveel delen van de wereld bestaat als het enigszins kan te helpen verlichten? Het biedt enige troost dat het wereldgeweten begint te ontwaken en ernstiger en gevoeliger wordt, zodat een groeiend aantal zichzelf opofferende en goed geïnformeerde mannen en vrouwen hun leven nu al wijden aan praktische humanitaire hulpverlening.

Al verlangt ons hart er zeer naar om te helpen, toch kunnen velen van ons maar weinig tastbare hulp bieden. Maar er is niet één van ons die niet kan werken om de diepgewortelde oorzaken, die in een ver verleden zijn gelegd en tot de benarde toestand hebben geleid waarin de mensheid verkeert, geheel en al weg te nemen. Dit is een doel op enorm lange termijn, inderdaad, maar maakt dit het daarom minder de moeite waard? In een brief geschreven in 1889 aan de Amerikaanse theosofen die in conventie bijeenwaren, citeert HPB deze uitspraken van een van haar leraren:

‘Laat niet de vruchten van goed karma uw motief zijn; want, omdat uw karma, goed of slecht, één is en de hele mensheid gezamenlijk toebehoort, kan u niets goeds of slechts overkomen dat niet met vele anderen wordt gedeeld.’ . . . ‘Er is geen geluk voor iemand die altijd aan het eigen zelf denkt en alle andere zelven vergeet.’

En dan deze veelzeggende zin:

‘Het heelal kreunt onder het gewicht van dat soort handelen (karma), en geen ander dan zelfopofferend karma kan dit verlichten.’3

Dit is uitdagend, en is er één mens voor wie dit niet geldt? Ja, het heelal kreunt onder het gewicht van onze zelfzuchtige handelingen en gedachten, en wij zijn het, individueel en collectief, die verantwoordelijk zijn voor zover we aan dat gewicht bijdragen. Omdat we mensen zijn, hebben we allemaal tot op zekere hoogte gemengde motieven; maar ons staat het verheven ideaal voor ogen om ons leven altruïstisch te maken. Dit is een doel dat vele levens vergt, maar het is een doel dat waard is om altijd in ons hart levend te houden. Wanneer het de overheersende invloed in onze dagelijkse ervaring wordt, zullen we in een grotere mate onzelfzuchtigheid tot uitdrukking brengen dan het tegenovergestelde.

Zelfzucht belemmert de natuurlijke groei van de ziel; ze is schadelijk voor de groei van de mensheid, omdat ze een in zichzelf keren betekent. Omgekeerd, als we niet denken dat wijzelf het belangrijkste zijn, dan komt hierdoor licht vrij van binnenuit, en het licht dat in onze ziel vloeit doorbreekt de barrières van onze persoonlijkheid en werpt een glans op het leven van anderen. Het is een feit dat iedere altruïstische impuls en aspiratie zich verenigt met een elementaal wezen en haar invloed uitstuurt in de gedachteatmosfeer van onze wereld; en ieder individu dat meetrilt met dit aspiratieniveau reageert in overeenstemming daarmee. Zijn leven wordt veredeld en hij heeft een uitstraling op zijn omgeving. Het omgekeerde is evenzeer waar, en ook hiervoor zijn we verantwoordelijk.

Wat ook de uiterlijke omstandigheden zijn waarin karma ons misschien plaatst, we kunnen altijd bedenken dat we zielen zijn, en dat ieder van die zielen haar individuele dharma heeft te vervullen. Krishna zegt tegen Arjuna dat de dharma van een ander vol gevaar is, en Arjuna wordt aangespoord om de dharma van het zelf (svadharma) te vervullen, zelfs als dat niet het meest voortreffelijke pad is.4 Op deze manier zal hij zijn eigen pad volgen, en dat doen waarvoor hij in deze wereld werd geboren.

Oriëntalisten hebben dharma op allerlei manieren vertaald – plicht, waarheid, wet, religie, vroomheid – maar al die woorden vormen maar een benadering, ze brengen niet de rijkdom aan gedachten over die is belichaamd in de Sanskrietterm. Dharma, van het werkwoord dhri, ‘steunen, dragen, onderhouden’, betekent dat ieder van ons in deze incarnatie kwam en een lot meebracht dat het onze is, waarbij we de waarheid van ons innerlijke wezen hooghouden terwijl we onze uiterlijke plichten zo goed mogelijk vervullen. We moeten eerst erkennen dat onze bestemming binnenin ons ligt, niet buiten onszelf. We hoeven niet naar Tibet, Amerika, Thailand, of Afrika te gaan om haar te vinden. Wij zijn ons lot, ons karma, onze individuele dharma.

Er zit zoveel scheef in de menselijke betrekkingen overal in de wereld dat er vele eeuwen voor nodig kunnen zijn om die dingen recht te zetten; ongetwijfeld hebben we een groot negatief karmisch saldo opgebouwd dat in evenwicht moet worden gebracht. Maar we moeten niet de andere kant van de balans over het hoofd zien, de edeler daden die in dit leven en in de voorbije levens zijn verricht. Zou het niet kunnen zijn dat de intensiteit van het lijden in de wereld en individueel, en de verwarring over normen en waarden, evenzeer het gevolg is van een karmisch ontwaken, een stimulans vanuit ons hoger zelf, als van karmische schulden die nog niet zijn afgelost?

Ongetwijfeld was het de bedoeling dat we ons leven zouden leiden als een heelheid en niet voortdurend werden verscheurd door lijden of wanhoop. Verdriet treft ons allen, maar zoals de regen voor moeder aarde zou dit ons moeten voeden en nieuwe groei moeten brengen. Dus laten we in ons leven vreugde volop een kans geven, de innerlijke vreugde die het hart verwarmt en de karmische balans in evenwicht brengt. Op een dag, in dit of in een ander leven, kunnen we misschien alles wat we hebben doorgemaakt bekijken met de ogen van de ziener die we innerlijk zijn – als een adelaar hoog boven ons aardse karma – en met een panoramische blik een glimp opvangen van onze volledige ervaring, in het verleden en heden, zowel op het punt van de motivatie als van de daden. We zullen weten dat alle hindernissen, elk lijden, fysiek en mentaal, en ook de dood, onderdeel zijn van het natuurlijke groeipatroon, waarbij de ruimere visie, de grotere liefde, de diepere zorg voor allen, in de ziel worden gegrift.

Noten

  1. Edward Vernon Arnold, Roman Stoicism, blz. 161.
  2. Visuddhi Magga, Buddhaghosa (5de eeuw n.Chr.); vgl. World of the Buddha, red. Lucien Stryk, blz. 159 e.v.
  3. H.P. Blavatsky aan de Amerikaanse conventies: 1888-1891, 2014, blz. 32-3.
  4. Bhagavad-Gita, 3:35.

Duizend lichten aansteken, blz. 67-83

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag