14. H.P. Blavatsky en de Theosophical Society
In 1888 werden de erkende uitspraken van theologen en wetenschappers uitgedaagd door het publiceren van De geheime leer van HPB, en dit gaf onmiskenbaar een nieuwe richting aan het denken van de twintigste eeuw. In haar wereldbeeld werden de levenscycli van melkwegen en atomen gezien als onderdeel van hetzelfde evolutieproces als dat waardoor de menselijke ziel keer op keer naar een leven op aarde terugkeert.
Wie was HPB en wat is de Theosophical Society die zij hielp oprichten? Helena Petrovna Blavatsky (geboren Von Hahn) werd op 12 augustus 1831 (31 juli, Russische kalender oude stijl) geboren in de Oekraïne in Jekaterinoslav (Dnjepropetrovsk) aan de rivier de Dnjepr. Haar vader, kapitein van de artillerie Peter Alexejevitsj von Hahn, stamde af van de graven Hahn von Rottenstern-Hahn, een oude familie uit Mecklenburg in Duitsland, en haar moeder, Helena Andrejevna, dochter van A.M. de Fadjejev, lid van de Geheime Raad, en prinses Pavlovna Dolgoroekova, was een begaafde romanschrijfster die zich uitsprak tegen onderdrukking, vooral van vrouwen. Het grootste deel van haar korte leven leed zij onder een slechte gezondheid, en stierf op 29 jarige leeftijd. Helena, die toen elf was, en haar zuster Vera en hun kleine broertje Leonid verlieten Odessa om bij hun grootouders van moederskant, de Fadjejevs, in Saratov te gaan wonen, en later in Tbilisi in de Kaukasus.
Mme. De Fadjejev was een vrouw met een uitzonderlijke wijsheid en een geleerde deskundigheid, een botanist die in heel Europa werd gerespecteerd, met een grote kennis van geschiedenis en natuurwetenschappen, waaronder archeologie. Haar buitengewone gaven van denken en geest, plus een uitgebreide bibliotheek in het huis van de Fadjejevs, voedden en versterkten Helena’s vaste voornemen om voor zichzelf de waarheid te vinden, welke risico’s dit ook inhield. Drie maanden na haar huwelijk in 1849 met Nikifor Blavatsky, een man die meer dan twee keer zo oud was als zij, een huwelijk alleen in naam, vluchtte Helena weg, en verkreeg de vrijheid waarnaar ze verlangde. Toen begonnen jaren van schijnbaar rusteloze omzwervingen en reizen over de aardbol, ontmoetingen met de wijzen en de minder wijzen op ieder continent. Gretig was ze op zoek naar de draad van Ariadne die haar zou leiden naar die leraren en levenservaringen die haar intuïtie zouden scherpen en haar mededogen verruimen.1
Gedurende deze periode werd HPB getraind en voorbereid om een spirituele beweging te leiden die de boom van orthodoxie tot in zijn wortels zou doen schudden, en tegelijkertijd de aandacht van het publiek zou richten op de vruchten van de levensboom die konden worden verworven door alle oprechte zoekers die bereid en gereed zijn om zich de vereiste discipline op te leggen.
HPB was in 1873 in Parijs toen haar leraren haar opdracht gaven naar Amerika te gaan en aan haar taak te beginnen. Zij vertrok onmiddellijk en kwam op 7 juli aan in New York City. In oktober van het daaropvolgende jaar ontmoette ze Henry Steel Olcott die door de Daily Graphic was gestuurd naar de ‘Eddy boerderij’ in Vermont om de verschijnselen te bestuderen die daar naar men zei plaatsvonden. De twee zouden nauw samenwerken bij het oprichten en ontwikkelen van de Theosophical Society.
Precies twee jaar na aankomst in Amerika ontving HPB verdere orders, zoals ze in het eerste van haar ‘Plakboeken’ opmerkte:
Direct uit India de opdracht ontvangen om een filosofisch-religieuze Society op te richten en er een naam voor te kiezen – ook om Olcott te kiezen. Juli 1875.2
Zo gebeurde het dat HPB op 7 september 1875 bij haar thuis in New York City een kleine groep spiritisten, kabbalisten, artsen en advocaten ontving – die allen geboeid waren door de ‘occulte’ of verborgen kant van de natuur – om te luisteren naar een lezing van George Henry Felt over ‘De verloren canon van verhoudingen van de Egyptenaren’. In de loop van de avond werd het voorstel gedaan om een Society op te richten om dit soort zaken te bestuderen. De ongeveer zestien aanwezigen die mee wilden doen kwamen de avond daarop en eropvolgende avonden bijeen om hun plan formeel uit te werken. Zo rond 30 oktober was men het eens geworden over een Voorlopige Omschrijving [Preamble] en een Reglement, en werden deze gedrukt, samen met de doelstellingen van de Society, ‘om kennis van de wetten die in het heelal gelden te verzamelen en te verspreiden’. Op de Inaugurele Bijeenkomst in Mott Memorial Hall in New York City ging de Theosophical Society op 17 november 1875 van start met een toespraak door haar president-stichter, Henry S. Olcott. De naam ‘theosofie’ werd aangenomen omdat die het beste dat filosofisch-religieuze stelsel omschrijft dat het goddelijke opvat als iets dat zichzelf emaneert in een reeks opeenvolgende verschijningsvormen, en ook erkent dat de menselijke ziel in staat is om mystieke en spirituele verlichting te bereiken. Het broederschapsideaal werd niet expliciet genoemd, maar lag impliciet besloten in de Voorlopige Omschrijving die bevestigde dat lidmaatschap openstond voor iedereen ongeacht ras, geslacht of geloof.
In 1875 was de Theosophical Society een volkomen nieuwe onderneming. Niemand besefte, behalve misschien zij die achter de Beweging stonden, wat het effect op lange termijn zou zijn van dat kleine handjevol mensen die een organisatie durfden te vormen die de innerlijke wetten die het uiterlijke fysieke heelal doen bewegen en in stand houden, ernstig zouden willen bestuderen. Hoewel de manier waarop haar leringen werden ontvangen voor die tijd opmerkelijk was, moest HPB niettemin het hoofd bieden aan grote tegenstand van geleerden, wetenschappers en theologen, om maar te zwijgen over de grote dagbladen. Voor velen was ze een iconoclast van een formaat dat ze niet konden doorgronden – hier was een vrouw die onbevreesd werkte aan een doel, en die ieder heilig huisje omschopte, niet alleen in haar grote tweedelige werk, Isis ontsluierd (1877), maar ook in een vloed van kranten- en tijdschriftartikelen. Ze konden niet begrijpen dat zij niet eropuit was om de levende boodschap van de leraren van de religies van de wereld of de bewezen feiten van de wetenschap te vernietigen. Integendeel, haar doel was eenvoudig en direct: om krachtig te protesteren tegen alles wat tot een dode letter was geworden en wat schijnheilig was, terwijl ze de gesloten vensters van het bewustzijn wijd opende voor de verkwikkende frisse wind van onafhankelijk denken en voor een filosofie van kosmische dimensie.
Om Helena Blavatsky beter te kunnen waarderen, moeten we haar zien als de drager van een boodschap, een afgevaardigde van hen die wijzer zijn dan zijzelf, leden van een broederschap van behoeders en beschermers van de mensheid aan wie de waarheden over de geestelijke oorsprong en bestemming van de mens zijn toevertrouwd – waarheden die worden bekendgemaakt wanneer de roep vanuit het hart van mannen en vrouwen dringend genoeg is om deze te beantwoorden met een verdere onthulling van de verborgen kennis van de natuur. Vóór 1875 was de westerse wereld zich nauwelijks ervan bewust dat er vergevorderde mensen bestonden, ondanks het feit dat in India, Tibet, China en het Nabije Oosten, legenden en geschriften getuigen van een gemeenschap van wijzen die van tijd tot tijd uit hun gelederen iemand sturen om te leven en te werken onder dit of dat volk. Om waardig te worden geacht om door een goeroe of leraar te worden aangenomen werd als het grootste geestelijke geschenk gezien, en vele aspiranten voor het chelaschap zullen er jaren naar streven, zonder enig teken van erkenning, om zich door zuivering en zelfverloochening erop voor te bereiden om te worden geaccepteerd en te worden getraind. Dit alles was typisch oosters wat betreft atmosfeer en praktijken.
En toen, met de komst van HPB naar Amerika, veranderde alles. De cyclus was er kennelijk rijp voor dat de mahatma’s (ook wel de adepten, meesters of de broeders genoemd) aan zichzelf en hun vergeestelijkende werk voor de mensheid in bredere kring bekendheid gaven. De Theosophical Society werd geïnspireerd door twee mahatma’s; hun chefs hadden bijna een eeuw lang de aarde afgezocht voordat ze iemand vonden die kon worden getraind om de leringen te ontvangen en over te dragen; en bovendien, die het karma kon dragen – en bereid was dit te dragen – om een wereld te verlichten die zwaar was verzonken in trots over wat men op materieel gebied had bereikt.3 Deze twee, later bekend als M en KH, gingen naar hun chef en zeiden: Laten we proberen of we niet een brandpunt van activiteit tot stand kunnen brengen en een paar individuen kunnen inspireren die voor de verlichting van de mensheid willen werken. De chef had twijfels, maar ging akkoord dat ze het zouden proberen. Ze waren niet op zoek naar volmaakte mensen. Als ze hadden gewacht tot HPB, Olcott, Judge en anderen die wilden helpen volmaakt waren geworden, dan zou de Theosophical Society nooit zijn ontstaan. Het wonder ervan is dat die eerste theosofen de moed hadden om een ideaal te steunen dat ogenschijnlijk niet te realiseren was: om een kern te vormen van mannen en vrouwen die hun beste krachten zouden geven aan het bevorderen van het ideaal van universele broederschap.
Bijna onmiddellijk na het openbaar bekend worden van hun bestaan, werden meesters en adepten, met verschillende initialen en namen, het onderwerp van gesprek van theosofen en hun tijdgenoten. Onvermijdelijk wilden mensen met weinig of geen kennis van wat discipelschap inhoudt persoonlijk contact met de broeders. Voor velen was dit een natuurlijke en spontane uiting van liefde en waardering voor die grote wezens die alles belichaamden waarnaar zij streefden. Sommigen wilden ongetwijfeld alleen maar opvallen. Anderen reageerden met minachting en spot; ze beseften maar weinig hoe diepgaand het mededogen was waardoor die vrienden van de mensheid werden bewogen. HPB begon het te betreuren dat ze ooit ervoor had gezorgd dat ‘verschijnselen en de meesters’ bekend waren geworden (Blavatsky Letters, blz. 97). Na relatief weinig jaren onthielden de meesters zich van verder uiterlijk contact met de Society, maar innerlijk werd door hen de schakel met HPB en met het hart van de Beweging in stand gehouden, om de leidende inspiratie te blijven van daarna volgende generaties van zoekers naar wijsheid.
In deze tijd staat het onderwerp van de mahatma’s en hun directe of indirecte invloed op individuen of groepen, en op de mensheid als geheel, weer volop in de belangstelling. Veel theosofen geven de voorkeur eraan zo min mogelijk te zeggen over de meesters en over Sambhala, om niet verder te ontheiligen wat onuitsprekelijk heilig is, hoewel ze HPB en haar leraren ongetwijfeld erkennen als de bron van theosofie en haar idealen.
Ongetwijfeld staan de meesters achter elke werkelijk onzelfzuchtige inspanning om de last van verdriet en onwetendheid van de mensheid weg te nemen, en de theosofische beweging is niet de enige bron van ‘bouwstenen’ van de broederschap. ‘De zon van theosofie moet voor iedereen schijnen, niet voor maar enkelen’, schreef M begin 1882 aan A.P. Sinnett. ‘Er zit in deze beweging meer dan u tot dusver heeft vermoed, en het werk van de T.S. is verbonden met soortgelijk werk dat in het geheim aan de gang is in alle delen van de wereld. . . . U kent K.H. en mij – basta! Maar weet u iets van de hele broederschap en haar vertakkingen?’ En M herinnert Sinnett eraan dat hij ‘onze werkwijze zo langzamerhand zou moeten kennen. We adviseren – en geven nooit orders. Maar we oefenen wel invloed uit op individuele mensen.’4 Het is niet aan ons om hekken rond de meesters te zetten zelfs niet in ons denken en, of het nu bewust of onbewust gebeurt, te proberen uitspraken te doen over wat hun werk is en wat niet, en hoe of wie ze zullen inspireren of beïnvloeden. We moeten evenzeer voorzichtig zijn om niet iemand bij voorbaat te veroordelen en hem automatisch voor een valse profeet uit te maken omdat hij beweert de ‘spreekbuis van mahatma’s te zijn’, of ‘boodschappen’ te ontvangen van Morya, Koot Hoomi, of Djual Khool.
We zouden niet verbaasd moeten zijn over het toenemende aantal zogenaamde goeroes, avatara’s, hoge meesters, reïncarnaties van HPB, swami’s, en boodschappers. Een aantal mensen hebben de leringen van de meesters genomen en daaruit een fantasie van psychische verbeelding geschapen, een karikatuur van theosofie. Toch schijnt het ongelooflijk dat er sinds de publicatie van de oorspronkelijke brieven van de mahatma’s aan A.P. Sinnett en anderen, die nu beschikbaar zijn in bibliotheken en boekwinkels, nog zoveel aandacht wordt geschonken aan imitatie-mahatma’s en -boodschappers die inspelen op de angstgevoelens van deze tijd en de kwetsbaarheid van de onschuldige die juist door zijn oprechtheid een gemakkelijk slachtoffer wordt. Het zou lachwekkend zijn als het niet zo tragisch was, waarbij levens worden beschadigd door dit bedrog.
Tegelijkertijd vormen noch de meesters en hun brieven, noch De geheime leer of een van HPB’s geschriften de basis van een geloof of ‘bijbel’. De Theosophical Society heeft geen geloofsartikelen, geen dogma’s; vrijheid van onderzoek, van aspiratie, van zelfevolutie, is haar wachtwoord. HPB maakte keer op keer duidelijk dat wat zij aanreikte maar een deel was van de eeuwige wijsheidsreligie; dat ze doorgeeft wat zij had ontvangen. Door haar titanische genie maakte ze dit zo goed zij kon bekend, maar ze beweerde niet dat ieder woord onaantastbaar was. Ze legde deze waarheden aan ons voor en zei in navolging van Montaigne, ‘ik heb er niets van mijzelf aan toegevoegd dan het touwtje dat ze samenbindt’ – trek het touwtje kapot als u wilt, maar de waarheid kunt u niet vernietigen.5
Onvermijdelijk had HPB veel lasteraars. Zo publiceerde bijvoorbeeld de Society for Psychical Research (SPR) in 1885 een rapport van Richard Hodgson, waarin werd gezegd dat HPB de brieven van de mahatma’s6 zelf had geschreven, en de SPR kwam tot de conclusie dat HPB ‘een van de meest begaafde, vindingrijke en interessante bedriegers in de geschiedenis’ was.7 In de loop van de jaren hebben vrienden en verdedigers van HPB keer op keer ernaar gestreefd dat deze uitspraak werd herroepen, maar met weinig succes. Toen publiceerde Vernon Harrison, Ph.D., expert op het gebied van handschriften en sinds vele jaren lid van de SPR, ‘gedreven door een sterk gevoel van de noodzaak van RECHTVAARDIGHEID’, in 1986 een kritisch onderzoek van het Hodgson Rapport, getiteld: ‘J’accuse: An Examination of the Hodgson Report of 1885’ [Ik beschuldig: Een onderzoek van het Hodgson Rapport uit 1885], in 1997 gevolgd door ‘J’accuse d’autant plus: A Further Study of the Hodgson Report’ [Ik beschuldig nog veel meer: Een nadere studie van het Hodgson Rapport]. Gedurende meer dan vijftien jaar had dr. Harrison een uitgebreide studie gemaakt van de handschriften van de brieven van de mahatma’s en kwam tot de conclusie dat het Hodgson Rapport ‘grote gebreken vertoont en onbetrouwbaar is’ en dat er ‘geen bewijs was dat de handschriften van ‘KH’, ‘M’ en ‘HPB’ een gemeenschappelijke oorsprong hadden’.8 Maar ondanks de aanvallen door Hodgson en anderen op haar persoon bleef HPB schrijven aan wat De geheime leer zou worden.
In 1886 publiceerde HPB een krachtige verklaring waarin ze toelicht wat het oorspronkelijke programma van de Theosophical Society was en nog steeds is. Daarin zegt ze dat de stichters ‘zich op de meest krachtige manier moesten verzetten tegen alles wat maar in de buurt kwam van dogmatisch geloof en fanatisme – geloof in de onfeilbaarheid van de meesters, of zelfs in het bestaan van onze onzichtbare leraren, moest vanaf het eerste begin worden tegengegaan.’9 Haar en Olcott werd niet verteld wat ze moesten doen, maar aan hen werd duidelijk verteld wat ze niet moesten doen; vooral moesten ze nooit toestaan dat de Theosophical Society een sekte zou worden: dogmatisch in haar denken en dogmatisch in haar manier van doen. De kracht van theosofie is dat er geen lering is waarin iemand moet geloven voor hij actief kan deelnemen als lid en verdediger van de Theosophical Society. De enige vereiste is dat men onderschrijft dat het beginsel van universele broederschap van grote waarde is en een kracht vormt in zijn denken en handelen. Hij kan een boeddhist, een christen, een parsi, een atheïst, of wat ook, blijven: ‘De grootst mogelijke vrijheid van onderzoek moest worden aangemoedigd, niet belemmerd door wie of wat dan ook.’10
Dit oorspronkelijke programma is belichaamd in de doelstellingen van de Theosophical Society die, hoe ook verwoord, in beginsel nog altijd als volgt luiden: het onder de mensen verspreiden van kennis van de wetten die het heelal eigen zijn; het verkondigen van kennis van de essentiële eenheid van alles wat is, en het aantonen dat deze eenheid fundamenteel is in de natuur; het vormen van een actieve broederschap onder de mensen; het aanmoedigen van de studie van de oude en moderne religie, wetenschap en filosofie; en het onderzoeken van de vermogens die de mens zijn aangeboren.
Wanneer we religieuze en filosofische geschriften bestuderen, krijgen we een veelheid aan ideeën want, als we de heilige geschriften van wereldbeschavingen bekijken vanuit het ruimere perspectief dat door theosofie wordt geboden, ontdekken we dat de ene universele wijsheid in vele vormen tot uitdrukking is gebracht. Bekendheid met de tradities en geschriften van volkeren die vroeger hebben geleefd helpt ons ook om een gevoel van verhoudingen te bewaren. We beginnen te waarderen dat dit grootse universele stelsel van waarheden het gemeenschappelijke erfgoed van de mensheid is, maar dat dit periodiek een ‘unieke’ uitdrukking vindt om te voldoen aan de specifieke behoeften in een bepaalde tijd. Dit verklaart waarom dit of dat volk of ras gelooft dat het het ‘uitverkoren volk’ is – dit komt omdat zij in een bepaalde historische periode werden gekozen door de boodschapper van die tijd om een nieuw licht te ontvangen, een nieuwe richtlijn voor een spirituele levenswijze.
Let goed op de bewoording van de laatste doelstelling: de uitdrukking die wordt gebruikt is ‘het onderzoeken van de vermogens die de mens zijn aangeboren’, en niet om psychische vermogens te ontwikkelen. Er is een groot verschil. We worden aangemoedigd om onszelf te zien als samengestelde wezens, en om het volledige bereik van onze menselijke mogelijkheden te bestuderen en te onderzoeken. Maar er ligt hier een stilzwijgende waarschuwing tegen het op een onnatuurlijke manier ontwikkelen van vermogens die zouden kunnen leiden tot een te grote nadruk op de psychische en astrale aspecten van onze constitutie ten koste van onze intuïtieve en geestelijke vermogens. HPB ging het later bitter betreuren dat ze enkele vertrouwde vrienden bepaalde staaltjes had laten zien van het vermogen om verschijnselen voort te brengen, in de hoop aan te tonen dat er achter de fysieke wereld een wereld van subtiele krachten bestaat. Tegenwoordig zouden velen over zulke buitengewone krachten willen beschikken, maar hoeveel mensen zouden in alle eerlijkheid kunnen zeggen dat ze deze uit puur onzelfzuchtige motieven willen ontwikkelen? Wat is per slot van rekening de wezenlijke waarde van deze vermogens? Het is goed om onze motieven te bestuderen, om zeker te zijn dat die werkelijk onzelfzuchtig zijn. We hebben allemaal te veel zelfzucht in onze geestelijke verlangens en ook in onze stoffelijke aard, en zelfzucht is veel hardnekkiger in de hogere beginselen dan in de lagere natuur waar ze relatief gemakkelijk kan worden overwonnen.
De theosofische doelstelling heeft dus vele kanten, en meer nog dan wie dan ook was H.P. Blavatsky zich bewust van de omvang van de taak waarvoor ze stond. Ze leefde en werkte in de traditie van hen die onophoudelijk werken om de mensheid bewust te maken van haar innerlijke grootsheid. ‘Aan hun vruchten zult u ze kennen.’ Met de jaren wordt ze breder geaccepteerd als iemand die de poorten van de ziel heeft geopend. Door de archaïsche wijsheidsleringen opnieuw te vertellen onthulde ze de geïnspireerde bron van de vele tradities en geschriften van de mensheid, en ontvouwde het verbazingwekkende drama van het ontstaan en de evolutie van werelden en van de mens. Voor velen was haar grootste geschenk dat ze opnieuw naar het ‘pad’ verwees, de heilige weg van innerlijke zelfbeheersing – niet voor iemand persoonlijk, maar voor het verheffen van alle wezens waar dan ook. Haar blijvende oproep aan mannen en vrouwen met mededogen is om actief te werken aan het tot stand brengen van universele broederschap, zodat uiteindelijk ieder volk, land, en ras vrij zal zijn om te proberen zijn individuele bestemming in harmonie en vrede met alle anderen na te streven.
Noten
- Zie HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky door Sylvia Cranston; H.P. Blavatsky en de Theosofische Beweging door Charles J. Ryan; H.P. Blavatsky, Collected Writings, 1874-1878, red. Boris de Zirkoff, 1:xxv-lii; en H.P. Blavatsky, Tibet and Tulku door Geoffrey A. Barborka, blz. 6-41.
- The Golden Book of The Theosophical Society: 1875-1925, blz. 19; H.P. Blavatsky, Collected Writings, 1:94.
- Zie De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, brief 26, blz. 223.
- De mahatma brieven, brief 47, blz. 300-1.
- Vgl. De geheime leer, 1:29-30.
- Deze verzameling holografische brieven werd in 1939 door de executeur-testamentair van Sinnett, Maud Hoffman, aangeboden aan het British Museum (ze zijn nu in de British Library) waar ze door het publiek kunnen worden bekeken.
- Vgl. Proceedings of The Society for Psychical Research, Londen, Engeland, Deel ix, december 1885, blz. 201-400.
- Beide artikelen met de kritiek van dr. Harrison zijn in één boek (met 13 kleurenplaten) uitgegeven, getiteld: H.P. Blavatsky en de SPR: Een onderzoek van het Hodgson Rapport uit 1885, Theosophical University Press Agency, 1998.
- The Original Programme of The Theosophical Society, blz. 6; herdruk, H.P. Blavatsky, Collected Writings, 7:148.
- Op.cit.