9 – Een vreemd bezoek
Toen HPB nog in Tibet was, had haar tante Nadja een vreemde ervaring
in Odessa. Jaren later schreef Nadja erover vanuit Parijs aan Olcott,
die toen in Londen was. Haar brief van 26 juni 1884, vertaald uit het
Frans, luidt gedeeltelijk:
. . . toen mijn nicht aan de andere kant van de wereld
was . . . wist geen sterveling waar ze was – wat ons erg bedroefde.
Al onze naspeuringen waren op niets uitgelopen. We stonden op het
punt te geloven dat ze dood was toen ik – ik denk dat het omstreeks
het jaar 1870 was of misschien later – een brief ontving van
hem die u geloof ik ‘KH’ noemt. Die brief werd mij op
de meest onbegrijpelijke en geheimzinnige manier gebracht door een
boodschapper met een Aziatisch voorkomen die vervolgens voor mijn
ogen verdween. Deze brief, waarin mij werd verzocht nergens bang
voor te zijn en die aankondigde dat ze veilig was – heb ik nog
in Odessa. Onmiddellijk na mijn terugkeer zal ik die u toesturen en
het zal mij veel plezier doen als deze voor u van enig nut kan zijn.
Vergeef me alsjeblieft, maar het is voor mij moeilijk,
zo niet onmogelijk te begrijpen hoe er mensen kunnen bestaan die zo
dom zijn te geloven dat óf mijn nicht óf u de mensen
hebben verzonnen die u de mahatma’s noemt! Ik weet niet of u
ze erg lang persoonlijk kent, maar mijn nicht sprak jaren geleden
uitvoerig met mij over hen. Ze schreef me dat ze enkele van hen weer
had ontmoet en haar relatie met hen had hernieuwd, zelfs voordat ze
haar Isis had geschreven. Waarom zou ze deze personen hebben
verzonnen? Met welk doel, en wat voor nut zouden ze voor haar hebben
gehad als ze niet bestonden? . . .
Als ik, die altijd een vurig christen ben geweest
en dat altijd hoop te blijven, in het bestaan van deze mensen geloof
– al weiger ik misschien in alle wonderen te geloven die men
aan hen toeschrijft – waarom zouden anderen dan niet in hen
geloven? Het bestaan van tenminste één van hen kan ik
bevestigen. Wie zou deze brief dan aan mij hebben kunnen schrijven
om me gerust te stellen op het moment dat ik die troost het meeste
nodig had, als het niet een van die genoemde adepten was? Het is waar
dat het handschrift mij onbekend is; maar de manier waarop deze bij
mij werd bezorgd was zo uitzonderlijk dat alleen een adept in de occulte
wetenschappen dit had kunnen doen. De brief beloofde me de terugkeer
van mijn nicht – en de belofte werd stipt nagekomen. Maar ik
zal deze naar u toezenden en over veertien dagen zult u hem in Londen
ontvangen.75
Tien dagen later werden de brief en de bijbehorende geadresseerde envelop
naar Olcott gezonden. Beide waren in het Frans geschreven op met de
hand vervaardigd rijstpapier zoals in Kasjmier en de Punjab wordt gebruikt.
Ze luiden:
Aan de Edele
Zeer Edele Vrouwe
Nadjezjda Andrejevna
Fadjejev
Odessa
De edele familieleden van Mw. H. Blavatsky hebben
geen enkele reden om bedroefd te zijn. Hun dochter en nicht heeft
deze wereld helemaal niet verlaten. Ze leeft en wenst aan degenen
die ze liefheeft te zeggen dat ze het goed maakt en zich heel gelukkig
voelt in de verre en onbekende plaats van afzondering die ze voor
zichzelf heeft uitgekozen. Ze is erg ziek geweest, maar is dat niet
meer; want dankzij de bescherming van de Heer Sangyas* heeft ze toegewijde
vrienden gevonden die fysiek en spiritueel voor haar zorgen. Laten
de dames van haar familie daarom kalm blijven. Vóór
er 18 nieuwe manen zijn opgekomen, zal ze naar haar familie zijn teruggekeerd.76
*‘Heer Sangyas’ is de Tibetaanse titel
van Boeddha.
Op de envelop staan, in Nadja’s handschrift in het Russisch,
met potlood de woorden ‘ontvangen in Odessa, 7 november [Russische
kalender], over Ljolinka, waarschijnlijk uit Tibet, 11 november 1870,
Nadjezjda F.’77
De mededeling werd gepubliceerd in een rapport van 1885 van de Algemene
Raad van de Theosophical Society en bevatte dit commentaar:
Zowel de brief als de envelop zijn geschreven in
het nu bekende handschrift van mahatma KH, zodat degenen die beweren
dat Mw. Blavatsky de mahatma en ook het handschrift later heeft verzonnen,
het feit moeten weerleggen dat beide bekend waren aan de familie van
Mw. Blavatsky . . . vijf jaar voordat de Theosophical Society in Amerika
werd gesticht.
Velen, zowel in Europa als in India, hebben deze
brief zorgvuldig vergeleken met andere die men via verschijnselen
ontving door het speciale kastje in Adyar en op verschillende andere
plaatsen, en ook met de omvangrijke [KH] brieven die in het bezit
zijn van Sinnett, en hun oordeel is dat het handschrift absoluut identiek
is.78
Zelfs Frederic Myers van de Psychical Research Society was het ermee
eens toen hij verslag uitbracht over de brief aan de tante van HPB.
‘Ik heb deze brief gezien’, verklaart hij, ‘die ongetwijfeld
in het handschrift van KH schijnt te zijn geschreven.’79
In een brief van 29 oktober 1877 aan haar familieleden (eens in het
bezit van de graaf van Crawford en nu in Adyar) schreef HPB deze dat
haar meester een diepe eerbied had voor de geest van de leringen van
Christus. Ze zei verder dat ze eens zeven weken in een bos niet ver
van het Karakoramgebergte had doorgebracht, waar ze van de wereld was
afgezonderd en waar haar leraar haar dagelijks bezocht, maar of dit
in astrale of andere vorm was, heeft ze niet verteld. Terwijl ze daar
was, werd haar in een grottempel een reeks standbeelden getoond die
de grote wereldleraren voorstellen.80*
In een van de onderaardse tempels staat ‘een enorm bronzen standbeeld
van Jezus die Maria Magdalena vergiffenis schenkt. Vlakbij staat een
standbeeld van Gautama die uit zijn beker een bedelaar water geeft,
en van Ananda zijn leerling en broeder. Er is er ook een van Boeddha
die bij een put uit een kop drinkt die hem werd aangereikt door een
paria-prostituée. Dit weet ik’ (H.P.B. Speaks,
1:223-24).
*Volgens The Path is het bos bij het Karakoramgebergte,
hoewel dit in de brief niet wordt genoemd. De informatie is misschien
gebaseerd op wat HPB Judge heeft verteld. Zie ook H.P.B. Speaks,
1:193.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 104-6
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag