HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

10 – Een tijd van wachten

 

Nadat ze Tibet had verlaten, zou het nog meer dan een jaar duren vóór HPB met haar familieleden in Odessa werd herenigd. Intussen reisde ze in het Nabije en Midden-Oosten. Ze zegt dat ze naar Cyprus en naar Griekenland ging, waar ze Meester Hilarion voor de eerste keer ontmoette.81 Ze zei dat ze onder verschillende meesters in Syrië en Egypte studeerde en ‘in aanraking kwam met veel leden van de Broederschap’.82

‘Er bestaat bij mij geen twijfel’ schrijft dr. Rawson, ‘dat aan Mw. Blavatsky veel, zo niet alle riten, ceremoniën en regels die in gebruik zijn bij de Druzen van de berg Libanon in Syrië werden bekendgemaakt, want ze spreekt tegen mij over dingen die alleen bekend zijn aan het kleine aantal bevoorrechten die zijn ingewijd’.83 Rawson zelf was daarin ingewijd volgens Who Was Who in America (de uitgave die drie eeuwen, 1607-1896, bestrijkt).

In Griekenland, in de haven van Piraeus, ging HPB aan boord van het stoomschip Eunomia, op weg naar een van de Ionische eilanden. Haar uiteindelijke bestemming was Caïro. Maar het schip, dat buskruit en vuurwerk vervoerde, ontplofte halverwege de reis. Destijds gaf Lloyds uit Londen als datum 6 juli 1871 op. Van de 400 passagiers zijn maar zestien aan de dood ontsnapt.84 Het geld en de bezittingen van HPB gingen verloren. De Griekse regering voorzag de overlevenden van passagebiljetten naar hun bestemmingen.85

Gebaseerd op brieven die hem door haar familieleden werden getoond, vertelt Sinnett het verhaal over wat er in deze periode gebeurde:

In 1871 schreef Mw. Blavatsky uit Caïro en vertelde haar vrienden dat ze juist uit India was teruggekeerd en onderweg ergens en passant schipbreuk had geleden (bij Spezzia). Ze moest enige tijd in Egypte wachten voor ze naar huis terugkeerde; intussen besloot ze een Société Spirite op te richten voor het onderzoek van mediums en verschijnselen volgens de theorieën en filosofie van Allan Kardec; er was namelijk geen andere manier om de mensen een kans te geven om zelf in te zien hoezeer ze zich vergisten. Ze wilde eerst een al gevestigde en aanvaarde leer vrij spel laten om dan, als de mensen inzagen dat deze tot niets leidde, haar eigen verklaringen te geven. Om dit doel te bereiken, zei ze, was ze bereid alle mogelijke moeite te doen – zelfs toe te laten dat men haar een tijdlang als een hulpeloos medium zag. ‘Ze weten niet beter, en het doet mij geen kwaad – want ik zal hun heel gauw het verschil laten zien tussen een passief medium en iemand die actief handelt’, verklaart ze.

Een paar weken later, zegt Sinnett, werd een tweede brief aan haar vrienden gezonden:

Daarin toonde ze haar afschuw voor de onderneming, die een totale mislukking was gebleken. Het schijnt dat ze naar Engeland en Frankrijk had geschreven om een medium, maar zonder succes. En désespoir de cause had ze zich met amateurmediums omringd – Franse vrouwelijke spiritisten, de meeste van hen armoedige zwerfsters, zo niet avonturiersters die waren meegekomen met het leger ingenieurs en werklieden voor het Suezkanaal van De Lesseps.

‘Ze stelen het geld van de society,’ schreef ze, ‘ze drinken als ketters en ik heb ze nu erop betrapt dat ze onze leden, die kwamen om verschijnselen te onderzoeken, schaamteloos bedriegen met gefingeerde manifestaties. Ik heb heel onaangename scènes met verschillende mensen gehad die mij alleen voor dit alles verantwoordelijk hielden. Dus heb ik ze weggestuurd. . . . De Société Spirite heeft nog geen twee weken bestaan – ze is een ruïne – majestueus, maar even veelzeggend als die van de graven van de farao’s. . . . Om de komedie met een drama af te ronden werd ik nog bijna neergeschoten door een krankzinnige – een Griek die bij de enige twee openbare seances aanwezig was die we hebben gehouden en die, naar ik aanneem, bezeten raakte door een of ander gemeen spook.’86

Het origineel van de laatstgenoemde brief bevindt zich in het archief van de Theosophical Society in Adyar en eindigt met deze woorden: ‘Ik zweer dat ik voor altijd aan dergelijke seances een eind zal maken – ze zijn te gevaarlijk en ik ben niet geoefend en sterk genoeg om de boze spoken in bedwang te houden die mijn vrienden tijdens zulke zittingen zouden kunnen benaderen.’87

Na Caïro te hebben verlaten reisde Blavatsky door Syrië,88 Palestina en naar Konstantinopel, en bereikte tenslotte in juli 1872 haar familie in Odessa, waar ze negen maanden bleef, tot april 1873.89 Bijna het enige dat over deze periode bekend is, is één voorval dat HPB zich later in een brief aan Nadja weer voor de geest riep:

Eén eigenaardige dag of liever nacht zal ik nooit vergeten, in Odessa, bij jou thuis tijdens het avondeten. Mijn tante [Katharina de Witte] was met me aan het ruziën over religie en beweerde stellig dat een jood of een aanbidder van afgoden nooit het koninkrijk der hemelen kan binnengaan en daar nooit zal worden aangetroffen. Vanaf dat moment begon ik over deze woorden te piekeren. Ik dacht: ‘Als zelfs tante, zo’n goede, edelmoedige en rechtvaardige vrouw, zo verblind is door het christelijk geloof dat ze in zo’n vreselijke, afschuwelijke onrechtvaardigheid van God kan geloven, wat moet dan [het geloof van] andere christenen zijn, van wie velen zelfs haar pink onwaardig zijn?’

. . . De verschillen in religieuze dogma’s werden niet door heiligen in het leven geroepen maar door zondige stervelingen . . . [en] verdelen de mensheid in vijandige landen en rassen.

Als er geen dogma’s waren, zouden er geen protestanten, katholieken, boeddhisten, brahmanen, enz., zijn; allen zouden in één God geloven . . . allen zouden zich als broeders beschouwen, . . . ze zouden zich tegenover de rest van hun broeders schamen om elkaar in oorlogen te doden en af te slachten, elkaar als wilde beesten te martelen en een hel voor elkaar te creëren.90

Van Odessa ging HPB naar Boekarest om een vriend te bezoeken en vervolgens naar Parijs, waar ze bij haar neef Nikolaj von Hahn logeerde. Onder haar vrienden was een arts, dr. Lydia Marquette, die twee jaar later in New York Blavatsky’s activiteiten beschreef toen deze in de Franse hoofdstad was. Dit gebeurde op verzoek van kolonel Olcott, die verontrust was door insinuaties dat HPB in Parijs ‘een wild leven had geleid’. De dokter schreef:

New York, 26 december 1875

Geachte heer:

In antwoord op uw vragen deel ik u mee dat ik kennis maakte met Mw. Blavatsky in Parijs in het jaar 1873. Zij woonde met haar broer [neef] M. Hahn en zijn boezemvriend Lequeux in een appartement aan de Rue du Palais. Ik was bijna dagelijks bij haar en bracht in feite een groot deel van mijn tijd bij haar door, als ik niet in ziekenhuizen was of lezingen bijwoonde. Ik ben daarom in staat uit de eerste hand te verklaren hoe ze zich gedroeg. Het doet me groot genoegen te zeggen dat haar gedrag onberispelijk was en haar recht geeft op alle respect. Ze bracht haar tijd door met schilderen en schrijven en verliet haar kamer zelden. Ze had weinig kennissen, maar enkelen ervan waren de heer en mevrouw Leymarie. Ik beschouw Mw. Blavatsky als een van de meest achtenswaardige en interessante dames die ik ooit heb ontmoet en sinds mijn terugkeer uit Frankrijk is onze kennismaking en vriendschap hernieuwd.

Hoogachtend,
(getekend) dr. L.M. Marquette91

Olcott vertelt waarom Blavatsky Parijs verliet en naar New York ging: ‘HPB vertelde me dat ze naar Parijs was gekomen met de bedoeling zich daar enige tijd onder de bescherming van een van haar familieleden te vestigen, maar dat ze op een dag van [haar leraren] een dwingende opdracht ontving om naar New York te gaan om verdere orders af te wachten. De volgende dag voer ze weg met niet veel meer geld dan nodig was om haar overtocht te betalen.’92

Vera schreef vrijwel hetzelfde: ‘In juni [1873] was ze [HPB] in Parijs, waar ze van plan was enige tijd te blijven wonen, toen ze plotseling een brief ontving – ‘een advies dat ik niet wil of kan weigeren’, zoals ze ons in haar brieven verklaarde – van een van haar leraren in het Verre Oosten om naar Amerika te gaan.’

Eind juni vertrok HPB naar New York. Jaren later werd in de New York Times (6 januari 1889) een voorval vermeld dat plaatsvond toen ze aan boord van het schip ging. W.Q. Judge, die juist van een bezoek aan haar in Londen was teruggekeerd, werd door een verslaggever ondervraagd. In zijn beschrijving van haar uiterlijk zei hij:

De kenmerken die het duidelijkst uit haar gezicht spreken, zijn in gelijke mate kracht en grote vriendelijkheid. Als men naar haar kijkt, kan men zich indenken dat ze precies de soort vrouw is die zou doen wat ze twaalf jaar geleden deed toen ze uit Frankrijk hierheen kwam. Ze bereikte Le Havre met een eersteklaskaartje naar New York, en had maar twee of drie dollar over, want ze had nooit veel geld bij zich. Juist toen ze aan boord van het stoomschip zou gaan, zag ze een arme vrouw, vergezeld van twee kleine kinderen, die op het havenhoofd zat en bitter huilde.

‘Waarom huilt u?’ vroeg ze.

De vrouw antwoordde dat haar man haar uit Amerika geld had gezonden om haar en de kinderen in staat te stellen zich bij hem te voegen. Ze had het allemaal uitgegeven aan tussendekskaartjes voor zichzelf, die totaal waardeloze vervalsingen bleken te zijn. Waar ze de oplichter zou kunnen vinden die haar zo harteloos had bedrogen wist ze niet, en ze was zonder geld in een vreemde stad. ‘Kom met me mee’, zei Mw. Blavatsky, die dadelijk naar de agent van de stoombootmaatschappij ging en hem ertoe bewoog haar eersteklaskaartje in te wisselen voor tussendekskaartjes voor haarzelf, de arme vrouw en de kinderen.

Iedereen die ooit de oceaan is overgestoken op het tussendek te midden van een massa emigranten zal begrijpen hoe groot een dergelijk offer is voor een fijngevoelige vrouw . . .93

Marion Meade hoorde dat de boot tijdens de overtocht ‘buitengewoon zware westerstormen en woeste kopzeeën te verduren kreeg’, die machineschade en een vertraging op zee van vier dagen veroorzaakten. ‘Op emigrantenschepen’, zo voegt ze eraan toe, ‘kon het tussendek alleen worden bereikt door langs een ladder door een luikgat af te dalen. Via deze luiken was bijna geen ventilatie mogelijk, en tijdens ruw weer, wanneer men de meeste behoefte aan lucht had, werden ze gesloten gehouden. Twee weken zonder frisse lucht, in een overvolle ruimte, gebrek aan sanitaire voorzieningen, besmetting van voedsel en water, én de altijd aanwezige mogelijkheid van schipbreuk, dat alles samen betekende volslagen ellende. Als men denkt aan de traumatische ervaring van HPB aan boord van het stoomschip Eunomia, kan men aannemen dat de overtocht over de Atlantische Oceaan een nachtmerrie was.’94

Voor een vrouw alleen en haar kinderen was het echter veel beter aan boord te zijn dan zonder geld in een vreemde stad vast te zitten.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 107-10

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag