7 – Verblijf in Tibet – Deel 2
Van het bewijsmateriaal dat betrekking heeft op HPB’s kennis
van het Tibetaanse boeddhisme, gaan we nu over naar andere mogelijke
bewijzen voor haar vermeende verblijf in Tibet. Het eerste is afkomstig
van Margaret Cousins, die aan het eind van de jaren twintig erkenning
kreeg door haar bezoek aan de heilige grot van Amarnath in de Himalaya,
4200 meter boven zeeniveau. Haar artikel ‘Een pelgrimstocht in
de Himalaya’ beschrijft vanuit zo’n diep gevoel de schitterende
dingen die ze heeft gezien, dat het te betreuren is dat het weggestopt
zit in de bladzijden van een oud tijdschrift.55
In een later nummer werd het volgende gezegd:
Toen Mw. Cousins veilig in Srinagar, de hoofdstad
van de staat Kasjmier, was teruggekeerd, werd ze door een vooraanstaande
sadhu (spiritueel leraar), die toen Srinagar bezocht, uitgenodigd
om hem op te zoeken, omdat hij erg onder de indruk was van de moed
van een dame die de lange en gevaarlijke reis bijna alleen en buiten
het gebruikelijke seizoen voor pelgrimstochten kon maken. In de loop
van hun gesprek dat ging over religie, filosofie en kunst, vroeg Mw.
Cousins de sadhu of hij wel eens iets had gehoord over Europeanen
die tot in de diepste schuilhoeken van de Himalaya waren doorgedrongen
en in contact waren gekomen met de grote rishi’s en hun wijsheid.
Hij antwoordde dat ‘hij van maar heel weinigen had gehoord,
omdat degenen die naar de bergen trokken niet naar het hoogste doel
zochten en lichamelijk en spiritueel niet waren voorbereid’.
Hij herinnerde zich toen dat ‘in de beginjaren van zijn leven
van discipline in de Himalaya, een dame de hoge leraren had gevonden
en de oude wijsheid had ontvangen. Toen hij in zijn gedachten terugging,
herinnerde hij zich tenslotte dat ze niet Brits maar Russisch was, en
uiteindelijk kwam hij ook op haar naam – Blavatsky. Hij had haar
niet zelf ontmoet, maar had mede-asceten over haar prestaties horen
spreken.’56
Een ander soort bewijs van HPB’s aanwezigheid in Tibet betreft
een experiment dat in 1886 in Oostenrijk werd uitgevoerd door een vooraanstaande
theosoof en doctor in de geneeskunde, Franz Hartmann. Het experiment
werd verricht met de hulp van een helderziende, een Duitse vrouw, die
bediende was geweest in het huis van Hartmanns ouders toen hij een kind
was. Hij was deze vrouw toevallig tegengekomen bij zijn terugkeer in
Oostenrijk, nadat hij een jaar aan het hoofdkwartier van de Theosophical
Society in Adyar had gewoond. Ze nodigde hem uit bij haar thuis, waar
ze zich bezighield met het genezen van arme mensen. Hartmann, zelf een
arts met ruime ervaring, ontdekte dat de vrouw een verbazingwekkend
vermogen had ziekten helderziend juist te diagnostiseren door de urine
van een patiënt te onderzoeken. De zieke organen werden voor haar
duidelijk zichtbaar. Door haar handen op de ruggengraat van Hartmann
te leggen, stelde ze de arts in staat te zien wat ze zag. Hij schreef
een artikel over haar werk, ‘Helderziende medische diagnose’
(The Theosophist, februari 1887, blz. 291-92). Maar wat ons
in het bijzonder bezighoudt, is zijn volgende artikel, ‘Psychometrisch
experiment’ (The Theosophist, maart 1887, blz. 354-58),
waaruit het volgende is overgenomen:
Mijn laatste artikel bevatte een verslag over de
helderziende vermogens van een Duitse plattelandsvrouw die in een
buitenwijk van deze stad, Kempten, woont. Na het te hebben verzonden,
kwam ik op het idee haar psychometrische krachten door middel van
brieven te toetsen en daarom ging ik naar haar huis, gewapend met
de volgende documenten:
- Een brief van Mw. Rhoda Batchelor uit Ootacamund [India].
- Een brief van kolonel H.S. Olcott [uit Adyar, Madras].
- Een brief van gravin Wachtmeister uit Oostende [België].
- Een ‘occulte brief’, die afkomstig zou zijn van een
adept, en die noch een poststempel, noch enige andere aanwijzing
droeg over de plaats waar hij was geschreven.
Ik gaf brief nr. 1 aan de vrouw en vroeg haar deze
tegen haar voorhoofd te houden en heel rustig en passief te blijven,
nergens aan te denken en me na een tijdje te vertellen wat ze zag.
Ze zei dat ze niet dacht dat ze iets zou zien en dat ze nog nooit
van zo’n experiment had gehoord, maar dat ze bereid was om het
te proberen.
Na enige tijd begon ze een huisje met een veranda
te beschrijven dat aan de rand van een heuvel stond en dat een hoge
kamer met een erkerraam in één hoek had. Ze beschreef
het meubilair van die kamer en enkele bomen die vanaf de veranda te
zien waren, van een soort die niet in dit land groeit, maar die een
beetje op populieren lijken. Kortom, ik herkende uit haar beschrijving
gemakkelijk het huis van Mw. Batchelor, dat The Laurels (in
Ooty) heet en de eucalyptussen in de onmiddellijke omgeving
ervan. Ze beschreef ook een dame in een grijze jurk, maar die is mij
onbekend.
Toen gaf ik haar brief nr. 2, geschreven door kolonel
Olcott. Ik veronderstelde dat deze brief in het privévertrek
van de kolonel was geschreven, en als gedachteoverbrenging de oorzaak
van deze psychometrische beelden was, dan had ik waarschijnlijk een
beschrijving van die kamer moeten ontvangen. Maar in plaats daarvan
gaf ze me een beschrijving van een grote, hoge hal met zuilen en banken,
die overeenstemde met de hal bij de ingang van het [theosofisch] hoofdkwartier
in Adyar. Ze gaf ook een verbazingwekkend nauwkeurige beschrijving
van de grindpaden, de bomen en de rivier en sprak over een aangrenzende
kamer waar ‘een man met een baard’ zat te schrijven, en
vlakbij die plaats in de richting van de rivier was een soort ‘kooi’,
waarvan zij noch ik het gebruik konden begrijpen.
Op dit punt voegde Olcott als redacteur van The Theosophist
deze voetnoot aan het artikel van Hartmann toe: ‘Omdat de kooi
in de beschrijving ‘in de richting van de rivier’ lag, duidt
dat waarschijnlijk op een stapel van die typische, brede inheemse ladders,
waarvan sommige, na te zijn gebruikt voor de bouw van een nieuwe Sanskrietbibliotheek,
tijdelijk zo werden opgestapeld op de rivieroever dat ze precies op
een kooi leken; maar van deze toevallige opstelling wist dr. Hartmann
natuurlijk niets af.’
Hartmann vervolgt:
Vervolgens kwam de brief van gravin Wachtmeister,
en ik kreeg een heel goede beschrijving van de ‘blonde en blauwogige’
gravin en van een ‘statige en buitengewoon prettig uitziende
oude dame’, in wie ik gemakkelijk Mw. Blavatsky herkende. De
vrouw gaf verder een beschrijving van het huis waar deze dames woonden;
van een groot aantal manuscripten ‘in een vreemde taal’;
en van het meubilair van de kamers. [HPB schreef in die tijd De
Geheime Leer.] Het opmerkelijkste was dat ze een aantal standbeelden
en borstbeelden in het huis zag; een omstandigheid die ik nu niet
kan verifiëren omdat ik nooit in Oostende ben geweest en het
bewuste huis mij onbekend is.
Hier plaatste de doctor een aantekening: ‘Nadat ik het bovenstaande
had geschreven, ontving ik een brief van de gravin in antwoord op mijn
navraag. Ze zegt: ‘De vrouw had helemaal gelijk met de beeldhouwwerken
hier. Er staan veel borstbeelden in het huis.’
Het kritieke experiment voor Hartmann en één waarover
hij zich grote zorgen maakte was nr. 4, de occulte brief van een adept.
Was die echt? Bestaan de meesters van wijsheid werkelijk? Hartmann vervolgt:
Ik had de brief op goed geluk uit mijn doos genomen
die soortgelijke brieven bevat. Nadat het experiment voorbij was,
heb ik de brief onderzocht en zag ik dat het er een was die ik op
een dag op mijn tafel in mijn kamer in Adyar had gevonden, waar een
ogenblik tevoren zo’n brief niet had gelegen. . . .
Met een hart vol droeve twijfels en voorgevoelens
van slechte berichten, overhandigde ik haar de ‘occulte
brief’. Haar eerste uitroep was er één van
verrassing, verwondering en vreugde. ‘O’ – riep
ze uit – ‘Wat is dit? Ik heb nog nooit in mijn leven zoiets
moois gezien!’
Hier volgt Hartmanns vertaling van de opmerkingen van de vrouw, waarbij
alleen onbelangrijke details zijn weggelaten:
‘Ik zie een hoge maar kunstmatig gemaakte verhoging
of heuvel voor me, en op die heuvel een gebouw dat op een tempel
lijkt, met een hoog Chinees dak. De tempel is schitterend
wit alsof hij van zuiver wit marmer is gemaakt en het dak rust op
drie zuilen. Bovenop het dak bevindt zich een stralende zon; –
o nee! – het lijkt alleen op een zon; het schijnt een of ander
dier te zijn. Ik weet niet hoe ik het moet beschrijven; ik heb nog
nooit zo’n ding gezien; maar het straalt als een zon.
‘Er is een prachtig wandelpad met gladde stenen
en enkele treden die omhoog leiden naar die tempel en ik ga ernaartoe.
Nu ben ik er en kijk! De vloer is een meer, waarin het licht van die
zon bovenop het dak wordt weerspiegeld! O nee – ik vergis me;
het is helemaal geen water; het is een soort geelachtig marmer dat
glimt als een spiegel. Nu zie ik het duidelijk! Het is een vierkante
marmeren vloer en in het midden is een donkere ronde plek. Het is
allemaal heel mooi. Het lijkt wel wat op het Walhalla bij
Regensburg.
‘Nu ben ik in die tempel en zie ik twee heren
die naar iets op de muur kijken. De één is een keurig
uitziende heer, maar hij is heel anders gekleed dan de mensen in dit
land. Hij is gekleed in een loshangende mantel die zuiver wit is,
en de punten van zijn schoenen wijzen omhoog. [Zoals eerder werd aangegeven,
zouden HPB’s leraren Indiërs zijn, geen Tibetanen.] De
ander is kleiner en heeft een kaal hoofd; hij draagt een zwarte jas
en zilveren gespen (versiersels?) op zijn schoenen.
‘Ze kijken naar een afbeelding aan de muur.
De afbeelding stelt een vaas voor met enkele tropische planten; ze
lijken een beetje op vijgcactusbladeren; maar ze zijn heel anders
dan alle vijgcactussen die ik ooit heb gezien. De vaas is geen schilderij
maar een echte vaas. Ik dacht eerst dat ze geschilderd was. Ze staat
in een hoek en heeft geschilderde versieringen.
‘Er hangen enkele schilderijen en tekeningen
aan de muur. Onder het plafond, waar het dak begint, is een vlak of
een paneel waarop een aantal merkwaardige figuren staan. Sommige lijken
op een 15 en één op een V, en andere lijken op vierkanten
en nullen; met allerlei soorten versierselen ertussenin. Ze zien eruit
alsof het getallen zijn; maar ik denk het niet. Het zijn misschien
vreemde letters of tekens. Boven dat vlak of paneel is er nog een,
waarop enkele vierkante afbeeldingen of platen staan en daarop zijn
enkele heel vreemde dingen geschilderd. Ze zijn beweegbaar; dat denk
ik tenminste; maar ik ben er niet helemaal zeker van. . . .’
Later heb ik de vrouw gevraagd om de figuurtjes die
ze had gezien op een stuk papier te tekenen. Omdat ze geen kunstenares
was, kon ze dit maar op een heel gebrekkige manier, maar ze zei dat
ze het naar haar beste kunnen had gedaan. Bijgaande illustratie is
een kopie van wat ze tekende. De vrouw vertelde me dat als ze zich
iets alleen maar voorstelt, de herinnering eraan snel verloren
gaat; maar als ze iets eenmaal op helderziende manier ziet, dan blijft
het haar bij, en kan ze het zich in alle details voor de geest halen,
wanneer ze maar wil.
De volledige tekening werd gereproduceerd als titelplaat van de uitgave
van The Theosophist (maart 1887) die het artikel van dr. Hartmann
bevat. Hieronder staan de relevante gedeelten:
|
6. Dak en zuilen van een
tempel zoals beschreven door een Duitse helderziende.
(The Theosophist, maart 1887, titelplaat) |
De vrouw vervolgt: ‘Nu gaan deze twee heren
naar buiten en ik volg hen. Er zijn een groot aantal bomen die op
dennenbomen lijken. Ik denk dat het dennenbomen zijn. Er zijn andere
met grote vlezige bladeren en stekels, die wat op vijgcactussen lijken.
Er zijn bergen en heuvels en een meer. Ze voeren me weg van die tempel.
Ik ben bang dat ik de weg terug niet zal kunnen vinden. Er is een
groot ravijn en er zijn enkele bomen waarvan ik aanneem dat het olijfbomen
zijn; maar ik ben er niet zeker van, want ik heb nooit olijfbomen
gezien. Nu ben ik op een plaats aangekomen waar ik kan uitkijken over
een uitgestrekt gebied. De twee heren zijn weggegaan. Hier staat iets
ouds dat op een oude vervallen muur lijkt en iets dat lijkt op wat
ik op dat stuk papier zag dat u me liet zien. Ik geloof dat u het
een sfinx noemt. [Hartmann had haar eerder de omslag van
een Duits tijdschrift, Die Sphinx, laten zien.] Er is een
soort zuil en daarop staat een standbeeld, waarvan het bovenste gedeelte
op een vrouw lijkt, terwijl het onderste gedeelte van haar lichaam
een vis schijnt te zijn. Het lijkt of ze wat mos in haar handen houdt
of die daarop laat rusten.’
Hier begon [de helderziende] te lachen en toen ik
haar vroeg wat er aan de hand was, antwoordde ze: ‘Wat een grappig
gezicht! Er zijn een heleboel vreemd uitziende mensen! Het zijn kleine
vrouwen en kinderen. Ze dragen zulke grappige kleren en ze hebben
bontmutsen op hun hoofd. Ze hebben zolen aan hun voeten gebonden!
[De helderziende had nooit eerder sandalen gezien.] Ze verzamelen
iets van de oever en doen het in manden. Nu lost het hele beeld op
in een wolk.’
Zo eindigde dit belangrijke experiment. . . .57
Voordat Hartmann zijn artikel doorstuurde naar The Theosophist
om te worden gepubliceerd, zond hij het voor nadere beschouwing door
HPB naar Oostende. Maar de tekening van de vrouw zond hij niet mee.
Hier is het antwoord van HPB, gedateerd 5 december 1886:
Mijn beste doctor: U moet me echt vergeven dat ik
u schijn te verwaarlozen, mijn oude vriend. Ik geef u mijn erewoord
dat ik me vreselijk druk maak over mijn werk. Telkens als ik een brief
ga schrijven raken al mijn ideeën in de war en kan ik die dag
niet doorgaan met De Geheime Leer. Maar uw brief (de laatste)
is zo interessant dat ik deze, zoals u vraagt, moet beantwoorden.
U doet er heel goed aan uw experiment naar The Theosophist
te sturen. Het is erg belangrijk met het oog op de leugens en beschuldigingen
van Hodgson en ik ben blij dat u zo’n onafhankelijke bevestiging
heeft gekregen; [het] astrale licht kan in ieder geval niet liegen
in mijn voordeel.*
*In Isis Ontsluierd (1:184, Eng. uitg.) legt
HPB uit: ‘Wanneer de psychometrist zijn proefobject onderzoekt,
wordt hij in contact gebracht met de stroom van het astrale licht
die met dat proefobject verband houdt en die beelden bevat van de
gebeurtenissen die betrekking hebben op de geschiedenis ervan. Die
trekken dan met de snelheid van het licht aan zijn geestesoog voorbij.’
Ik spreek alleen over nr. 4, omdat u zelf weet dat
de andere drie juist zijn. Dit lijkt op de privétempel58
van de teshu [panchen] lama bij Shigatse – gebouwd van het ‘Madrascement’-achtige
materiaal; het schittert inderdaad als marmer en wordt de sneeuwwitte
‘shakang’ [tempel]† genoemd, zover ik me herinner.
Er staat geen ‘zon of kruis’ bovenop, maar een soort algiorna
dagoba, driehoekig op drie zuilen met een gouden draak en een wereldbol.
Maar bovenop de draak staat een swastika‡ en die leek misschien
op een ‘kruis’. Ik herinner me geen ‘grindpad’
– dat is er ook niet, maar hij [de tempel] staat op een (kunstmatige)
verhoging en er leidt een stenen pad naartoe en dat heeft treden –
hoeveel herinner ik me niet (ik mocht nooit naar binnen); ik zag hem
van buiten en het binnenste werd mij beschreven. De vloeren van bijna
alle tempels van Boeddha (songyas) zijn van gele gepolijste steen
gemaakt, die men in die bergen van de Oeral vindt en in Noord-Tibet
dichtbij Russisch grondgebied. Ik weet de naam niet, maar het lijkt
op geel marmer.
†De juiste spelling van een Tibetaanse tempel
is lhakang. De handgeschreven ‘l’ van HPB moet per vergissing
voor een ‘s’ zijn aangezien. Sven Hedin vertaalt lha kang
als ‘huis van God’ (Hedin, Trans-Himalaya 1:405.
Zie ook de platen 124, 129).
‡Swastika’s worden overal in Tibet gebruikt (Hedin 404;
Lhalungpa 65, 77).
De ‘heer’ in het wit is misschien mijn
meester, en ik denk dat de ‘kaalhoofdige’ heer een of
andere oude priester met een ‘geschoren hoofd’ is. De
mantel is in het algemeen zwart of heel donker – (ik heb er
een voor Olcott meegebracht uit Darjeeling), maar ik heb geen idee
waar de zilveren gespen en de korte broek vandaan komen. Ze dragen,
zoals u weet, hoge laarzen – tot hoog op de kuiten, gemaakt
van vilt en vaak met zilveren borduurwerk. . . . Misschien is het
een gril van het astrale visioen vermengd met een geheugenflits (door
gedachteassociatie) over een afbeelding die ze eerder zag.
Er zijn in die tempels altijd beweegbare ‘afbeeldingen’
waarop verschillende geometrische en wiskundige problemen staan voor
de leerlingen die astrologie en symboliek studeren. De ‘vaas’
moet een van de vele vreemde Chinese vazen zijn die in tempels staan
voor verschillende doeleinden. In de hoeken van tempels staan talrijke
standbeelden van verschillende godheden (dhyani’s). De daken
worden altijd (bijna altijd) ondersteund door rijen houten zuilen
die het dak in drie parallellogrammen verdelen; en de spiegel ‘melong’
van gepolijst staal (rond als de zon) staat vaak bovenop de kiosk
op het dak. Zelf heb ik deze eens voor de zon aangezien. Er is soms
ook een trapsgewijs gebouwd siertorentje op het koepeldak van de [dagoba],
en daarop een verticaal geplaatste gouden schijf en een peervormige
punt en vaak een halve maan die een bol ondersteunt met een swastika
erop.
Vraag haar of ze dit zag, Om tram ah hri hum; de
karakters daarvan zijn soms voor de massa ruwweg getekend op de melong
‘spiegel’ – (een geelkoperen schijf) tegen boze
geesten. [Bedenk dat HPB de tekening van de vrouw die op blz. 94 is
weergegeven, niet had gezien, toch is de gelijkenis bijna exact.]
Of misschien zag ze een rij houtstrookjes (kleine kubusjes), waarop
zulke dingen zijn te zien:
|
7. Tibetaanse karakters
getekend door HPB, bevestiging van het visioen van een helderziende.
(The Path, januari 1896, 298) |
Als dat zo is, weet ik wat ze heeft gezien. ‘Dennenbossen’
staan overal rondom zulke tempels; deze worden met opzet gebouwd waar
zulke bossen zijn en ook wilde vijgcactussen en bomen met Chinese
vruchten die de priesters gebruiken om inkt te maken. Er is zeker
een meer en bergen in overvloed – als het om de plaats gaat
waar meester is; als het bij Shigatse is – alleen kleine heuveltjes.
De beelden van Meilha Gualpo, de tweeslachtige heer van de salamanders
of de geniën van de lucht, lijken op deze ‘sfinx’;
maar haar onderlichaam is verborgen in de wolken, is geen vis; ze
is niet mooi, alleen symbolisch. Vissersvrouwen gebruiken inderdaad
alleen zolen, net als sandalen, en ze dragen allen bontmutsen. Dat
is alles; is dit voldoende? Maar schrijf het alsjeblieft op.59
Een speciaal probleem in het bovenstaande was het ontcijferen of beter
gezegd identificeren van het vreemde schrift dat in de tekening van
de Duitse vrouw voorkwam en ook in de brief van HPB, want ze leken niet
op Tibetaanse drukletters. Om dit raadsel op te lossen, maakte ik gebruik
van de vriendelijke hulp van Wesley Needham die het beheer voert over
de omvangrijke Tibetaanse collectie van Yale University en die een deskundige
is in die taal. Bij ons verzoek werden zowel het artikel van Hartmann
als de brief van HPB aan hem voorgelegd. Op 8 december 1986 antwoordde
Needham.
Ik heb met grote belangstelling de psychometrische
experimenten gelezen en kan meedelen dat op blz. 299 van ‘Brieven
van HPB aan Hartmann’, de Tibetaanse letters Om tram ah hri
hum zijn en in de bovenste groep als volgt zijn gerangschikt:
Om
tram ah hri Alle Sanskriet-mantra’s
hum in Tibetaans schrift
De onderste groep in de vierkanten schijnen mantra’s
te zijn die in verband staan met de vijf dhyani-boeddha’s:
[Tibetaans] |
[Sanskriet] |
Lam |
Ratnasambhava |
Yam |
Amoghasiddhi |
Ram |
Amitabha |
Kham |
Vairocana |
Vam |
Aksobhya (Vajrasattva) |
Op de bladzijde aangeduid met ‘dak’ verschillen
de karakters in de vierkanten van die op blz. 299, en gaan mijn begrip
te boven. [De laatstgenoemde zijn de beweegbare schuivende panelen,
waarvan HPB enige voorbeelden gaf. Ze had de tekening van de helderziende
niet gezien.]
Onder deze vierkanten staat Om tram ah hri hum, weer
dezelfde Sanskriet-mantra’s in Tibetaans schrift, met dezelfde
rangschikking. Ze worden kernlettergrepen genoemd [in gebruikelijke
Tibetaanse drukletters] en zijn niet bedoeld om te worden vertaald.
Ze hebben ook betrekking op de vijf dhyani-boeddha’s.
Zo wordt bevestigd dat een onontwikkelde Duitse vrouw een heilige boeddhistische
mantra, waarover ze waarschijnlijk tevoren niets wist, kon weergeven
in Tibetaanse kernlettergrepen. De katalysator van deze opmerkelijke
prestatie en de visioenen die ermee gepaard gingen was, zoals we hebben
gezien, een occulte brief die afkomstig zou zijn van een van HPB’s
leraren in Tibet.
Er is nog één stap nodig om het experiment van Hartmann
te voltooien, en dat is vast te stellen of HPB’s verklaringen
van wat de vrouw zag, en waarvan sommige al zijn bevestigd in de vorige
bladzijden, juist zijn. Opnieuw werd Wesley Needham van Yale benaderd
om hulp. Er werd hem een lijst toegezonden met een aantal punten die
identificatie vereisten. Ofschoon de grote Tibetaanse collectie van
Yale tot zijn beschikking stond, kon hij maar twee punten verifiëren:
in de eerste plaats dat ‘er in Tibetaanse tempels talloze afbeeldingen
van dhyani-bodhisattva’s en boeddha’s zijn en ook van toornige
beschermgoden’. Ten tweede is ‘het trapsgewijs gebouwde
siertorentje met de schijf kennelijk de gewone chörten. Zie Ippolito
Desidere, An Account of Tibet, plaat IV, tegenover blz. 132.’
Needham stelde voor dat ik over de resterende punten navraag zou doen
bij de broer van de dalai lama, prof. Thubten J. Norbu aan de Indiana
University in Bloomington. Norbu kon me ook niet helpen.
Enige tijd later hoorde ik dat twee vrienden, Angiola Sartorio en Terry
Dickinson, en een derde reisgenoot, een onderzoeker van het boeddhisme,
naar India zouden gaan en naast verschillende andere plaatsen Dharamsala
zouden bezoeken om de dalai lama te spreken. Ze boden aan daar het zoeken
naar de benodigde informatie voort te zetten, maar die was niet te verkrijgen
en de secretaris van de dalai lama opperde dat ze verschillende lama’s
zouden bezoeken die oorspronkelijk uit het Tashilunpo-klooster in Tibet
kwamen, dat door de Chinese communisten is verwoest. De secretaris maakte
een telefonische afspraak en men stond mijn vrienden een audiëntie
toe met zeven aanwezige lama’s, onder leiding van de eerbiedwaardige
Kachan Lhadkor. Er werd aan de gestelde vragen stuk voor stuk zorgvuldig
aandacht besteed; sommige vergden het in de herinnering terugroepen
van situaties van vele jaren geleden.
Men ontving twee ontkennende antwoorden: de vloeren van boeddhistische
tempels waren niet van geel marmer en de lama’s herkenden ‘sneeuwwitte
lhakang’ niet als de naam van de privétempel van de panchen
lama. Alle overige vragen werden bevestigend beantwoord: er waren dennenbossen
en wilde vijgcactussen rondom de boeddhistische tempels in dat gebied
en de bomen met vruchten waarvan de monniken inkt maakten. Er waren
standbeelden van Meilha Gualpo op zuilen, en op de daken waren gouden
draken die een bol vasthielden en ook enorme spiegels (melongs) van
gepolijst staal, rond als de zon en vaak met de aanroeping ‘Om
tram ah hri hum’ erop gegraveerd.
De lama’s voegden eraan toe dat de melongs van een ‘metaallegering’
waren gemaakt.
De lama’s slaagden misschien niet erin de heilige verblijfplaats
van de panchen lama die door HPB werd genoemd te identificeren, omdat
ze niet op de hoogte waren van het bestaan ervan of geen ingewijde lama’s
waren, of omdat ze waren ingewijd en daarom niet over het bestaan ervan
konden spreken. De aanleiding tot deze speculatie vormt de beschrijving
die HPB gaf van de persoonlijke verblijfplaats van de panchen lama,
een geheime school bij Shigatse die door Tsong-ka-pa werd gesticht,
die het hoofd ervan was. Daar worden waardevolle occulte boeken bewaard
die bij de voorbereiding van De Geheime Leer zijn gebruikt.60
* * *
Van één plaats in Tibet heeft HPB nooit openlijk gezegd
dat ze deze had bezocht: de verboden stad Lhasa. Sinds de tijd dat Abbé
Huc er in 1847 kort verbleef en tot 1904 toen de Engelsen Tibet korte
tijd binnenvielen, is van niemand uit het Westen bekend dat hij of zij
daar is geweest. Als eerste vrouw bereikte de Franse ontdekkingsreizigster
Alexandra David-Neel op haar vijfde reis naar Tibet (1923-24) wat tot
dan toe onmogelijk werd geacht. Maar volgens HPB’s zuster Vera:
‘was Helena wel degelijk in Lhasa, de hoofdstad van Tibet, en
zijn belangrijkste religieuze centrum, Shigatse . . . en in de Karakorambergen
in het Kun-lun-gebergte. Haar levendige verhalen over deze plaatsen
hebben dat voor mij vele keren bewezen.’61
Als HPB in deze periode bijna drie jaar in Tibet was, zou het onvoorstelbaar
zijn dat ze niet naar Lhasa is gegaan, het grote Mekka van
de boeddhistische wereld. Haar leraren hadden haar er gemakkelijk, vermomd
als pelgrim, mee naartoe kunnen nemen, omdat haar Aziatische gelaatstrekken
niet zouden opvallen. Maar om later openlijk te beweren dat ze daar
was geweest, zou misschien haar beschermers in verlegenheid brengen.
In die tijd waren de panchen lama en de dalai lama het niet eens over
het beleid om Tibet te isoleren van de rest van de wereld. De ontdekkingsreiziger
Sven Hedin bevestigt dat: hoewel hij de panchen lama bezocht en hartelijk
werd ontvangen, kon hij nooit Lhasa binnenkomen en de dalai lama ontmoeten.62
Als HPB sinds Huc in feite de eerste westerling was die Lhasa bezocht,
dan mag dat geen afbreuk doen aan de geweldige prestatie van Mw. David-Neel.*
Het Literary Supplement van de Londense Times noemt
haar boek Mijn reis naar Lhasa ‘een van de heldhaftige
reizen van onze tijd’.
*Mw. Alexandra David ontving haar TS-lidmaatschapskaart
op 7 juni 1892 in Londen. Volgens een brief van Annie Besant, gedateerd
17 maart 1893, vroeg ze ook het lidmaatschap aan van de ES (Daniel Caracostea,
‘Alexandra David-Neel’s Early Acquaintances With Theosophy,
Parijs 1892’, vertaald uit het Frans door Diana Chapotin-Dunningham,
Theosophical History, juli-oktober 1991, 209-13).
Een ongedateerde aantekening in het dagboek van David-Neel verwijst
naar een Britse vriendin, Elisabeth Morgan: ‘Op een dag liet Elisabeth,
toen ze [me] schreef, het woord theosofie vallen met de naam Blavatsky.’
Hiermee brak ‘een nieuwe fase in mijn leven aan’63,
voegde David-Neel eraan toe. Uit een andere bron vernemen we dat ze
daarna lezingen bijwoonde over oosterse religies, ‘vooral boeddhisme
bij de Theosophical Society in Parijs’, en een vurige ambitie
ontwikkelde om het Oosten te verkennen.64
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 90-100
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag