6 – Verblijf in Tibet – Deel 1
Toen HPB in 1851 haar leraar voor het eerst in Londen ontmoette, vertelde
hij haar dat ze drie jaar in Tibet moest doorbrengen als voorbereiding
op een taak die hij op het punt stond op zich te nemen en waarvoor hij
haar medewerking nodig had. In een brief aan een belangstellende die
vroeg waarom ze daarheen werd gezonden, antwoordde HPB:
Het is waar dat het absoluut niet nodig is naar Tibet
of India te gaan om enige kennis en vermogens te vinden ‘die
latent aanwezig zijn in elke menselijke ziel’; maar het verkrijgen
van de hoogste kennis en vermogens vereist niet alleen veel jaren
van heel zware studie, verlicht door een superieure intelligentie
en een durf die voor geen gevaar opzij gaat, maar ook evenveel jaren
van afzondering in betrekkelijke eenzaamheid en in gezelschap van
alleen onderzoekers die hetzelfde doel nastreven, in een streek waar
de natuur zelf evenals de neofiet een absolute en ongebroken stilte,
zo niet een stilzwijgen, bewaart! Waar de lucht over honderden mijlen
vrij is van alle verpestende invloeden; de atmosfeer en het menselijke
magnetisme absoluut zuiver zijn en – waar geen dierlijk bloed
wordt vergoten.37
Zelfs in afgelegen gedeelten van China bestaan zulke plaatsen, als
men geloof mag hechten aan de brief die volgt. Deze werd negen jaar
na het overlijden van HPB door de TS in Adyar ontvangen en werd in augustus
1900 gepubliceerd in The Theosophist, met deze inleiding: ‘Met
de vriendelijke hulp van een Indiase prins hebben we een brief ontvangen,
geschreven aan een Indiase vriend door een heer uit Simla die door China
reisde. Vooral de verwijzing naar HPB maakt deze interessant. Uit de
oorspronkelijke brief die in ons bezit is, laten we de namen weg.’
Rung Jung
Mahan, China
1 januari 1900
Mijn beste —
Je brief die was geadresseerd via Zijne Hoogheid Radja Sanhib Hira
Singh, bereikte me terwijl ik het Spiti-gebergte overtrok. Ik ben
nu over deze bergen heen en ben in het gebied van Mahan, China. Deze
plaats is bekend onder de naam Rung Jung en ligt binnen het Chinese
keizerrijk. De plaats heeft een grote grot en is omringd door hoge
bergen. Het is de voornaamste verblijfplaats van lama’s en het
favoriete toevluchtsoord van de mahatma’s. Grote rishi’s
hebben hem uitverkozen vanwege zijn ouderdom en zijn prachtige en
bekoorlijke landschap. De plaats is geschikt voor goddelijke contemplatie.
Nergens kan een mens een plek vinden die geschikter is voor het concentreren
van de geest.
De hoge lama [hier is] Koet Te Hoem . . . de leermeester
van alle lama’s. .'.'. Zijn chela’s (leerlingen) zijn
altijd bezig te mediteren en proberen op te gaan in het Grote Goddelijke.
Uit gesprekken met hen kwam ik te weten dat Mw. Blavatsky deze plaats
had bezocht en hier enige tijd had gemediteerd. Vroeger twijfelde
ik of ze hier was aangekomen, maar al mijn twijfels zijn nu weggenomen
en ik ben overtuigd van haar goddelijke contemplatie in deze heilige
plaats. Uit de les en updesha die ik van deze lama’s heb ontvangen,
blijkt dat de ideeën van de Theosophical Society niet
louter ingebeeld en theoretisch zijn, maar praktische stelsels. .
. .
Voor ze afdaalden naar wat nu India wordt genoemd, woonden de brahmanen
ver in het noorden en beweerden volgens HPB dat hun heilige geschriften,
de Veda’s, werden samengesteld aan de oevers van het Manasarovarameer
in Tibet.* Boeddha zelf werd geboren in Kapilavastu, dat nu in het koninkrijk
Nepal ligt, dat grenst aan ‘het dak van de wereld’, zoals
Tibet wordt genoemd.
*Voor aanvullende informatie zie H.P. Blavatsky’s
Collected Writings, samengesteld door Boris de Zirkoff, 3:419;
en ‘Vedas’, in H.P. Blavatsky, The Theosophical Glossary,
361-63.
In de 2500 jaar sinds de Boeddha overleed, hebben zijn volgelingen
zijn filosofie door heel Azië en elders verspreid en een groot
aantal scholen gesticht waarvan de praktijken en interpretaties sterk
uiteenlopen.38
Een van de meest subtiele en verbijsterende leringen van de Boeddha
is zijn leer over ‘niet-zelf’ (anatman), dat wil zeggen,
dat er geen permanente, onveranderlijke ziel in de mens is, gescheiden
van de grote totaliteit van het leven. Veel mensen, vooral in het Westen,
denken dat dit betekent dat de Boeddha niet in een onsterfelijk innerlijk
zelf geloofde dat van leven tot leven reïncarneert. De veertiende
dalai lama, titulair hoofd van de Tibetaanse boeddhisten, gaf op 17
oktober 1979 commentaar op deze opvatting bij zijn eerste bezoek aan
de Verenigde Staten, toen hij een lezing gaf in het Studiecentrum voor
Wereldreligies van Harvard University. Hij bevestigde dat ‘door
onze eigen ervaring is vastgesteld dat het zelf bestaat. . . . Als we
beweerden dat er totale zelfloosheid bestond, dan zou er niemand zijn
die mededogen kon ontwikkelen.’ Zelfs in nirvana, voegde hij eraan
toe, ‘gaat het bewustzijn ononderbroken door . . .’39
HPB onderwees hetzelfde.40
* * *
Het gebruikelijke argument tegen de bewering dat HPB in Tibet heeft
gewoond is dat het land enkele eeuwen lang tegen buitenlandse indringing
was afgesloten. Als men bovendien denkt aan de gevaarlijke reisomstandigheden
en de hoge bergpassen die moeten worden overgestoken, dan vraagt men
zich af hoe een vrouw alleen dit zou kunnen overleven.
Enkele weinig bekende feiten zijn van belang om het eerste bezwaar
te weerleggen. In Tibet, the Sacred Realm door Lobsang Lhalungpa,
waarvoor de dalai lama de inleiding schreef, vermeldt de auteur:
Hoewel Tibet betrekkelijk geïsoleerd was –
door gebeurtenissen in het verleden was men op zijn hoede voor buitenlanders
en in het Westen stond Lhasa eeuwenlang bekend als ‘de verboden
stad’ – stond het altijd open voor naburige volkeren en
ontving het een voortdurende stroom bezoekers, pelgrims en handelaars
uit verre gebieden, zoals Mongolië, China, Bhoetan, India en
Ladakh. Tijdens de belangrijkste boeddhistische feestdagen groeide
het aantal mensen in de stad tot meer dan het dubbele, omdat tienduizenden
monniken en pelgrims zich dan in de oude citadel verdrongen.41
HPB met haar Mongoolse trekken en olijfgele huid heeft misschien weinig
moeilijkheden gehad om in Lhasa of elders in Tibet te wonen.
Wat het tweede bezwaar betreft, HPB heeft nooit beweerd dat ze alleen
of te voet reisde, zoals haar critici veronderstellen. Het is aannemelijk
dat ze werd vergezeld door haar leraren, die te paard reisden. Heinrich
Harrer meldt in Zeven jaar in Tibet dat vrouwen te paard in
Tibet een gewoon verschijnsel waren.42
HPB zelf was een uitstekende amazone. Een van haar leraren schreef aan
Sinnett: ‘Als we willen dat iemand ons leert kennen, vindt hij
ons aan de grens.’ Anderen, merkte hij op, ‘zouden ons niet
vinden, al trokken ze met een leger [naar] Lhasa’.43
Het is ook mogelijk Tibet binnen te komen langs een minder inspannende
route dan die over land, wat enorme voorraden proviand vereist en voldoende
inheemse dragers voor het vervoer. Harrer reisde via de rivier de Indus.
Bovendien zou de aanwezigheid van voedselmarkten het meevoeren van grote
voedselvoorraden onnodig maken.
Er moet worden vermeld dat HPB’s leraren geen Tibetanen waren
maar Indiërs. Haar speciale goeroe, mahatma Morya (gewoonlijk meester
M genoemd) werd in de Punjab geboren; zijn collega mahatma Koet Hoemi
(meester KH) in Kasjmier. HPB schreef:
Er is aan de andere kant van de Himalaya* een kern
van adepten van verschillende nationaliteiten, en de teshu [panchen]
lama kent hen en ze werken samen. Enkele van hen zijn bij hem en blijven
toch in hun ware aard onbekend, zelfs voor de gewone lama’s
– die meestal onwetende dwazen zijn.44
Mijn meester en KH en verschillende anderen die ik persoonlijk ken,
zijn daar. Ze komen en gaan en ze staan allen in verbinding met adepten
in Egypte, Syrië en zelfs in Europa.45
*‘Aan de andere kant van de Himalaya’ doelt
niet noodzakelijk op Tibet. HPB heeft nooit beweerd dat Tibet het
voornaamste hoofdkwartier was van de ‘broederschap
van volmaakt geworden adepten’. In De Geheime Leer
geeft ze aan dat Tibet slechts een van verschillende esoterische scholen
is, ‘waarvan de zetel zich aan de andere kant van de Himalaya
bevindt en waarvan de vertakkingen kunnen worden gevonden in China,
Japan, India, Tibet en zelfs in Syrië, evenals in Zuid-Amerika’
(1:7).
De teshu of panchen lama woonde in de kloosterstad Tashilunpo bij Shigatse,
en blijkbaar ging HPB hierheen aan het begin van dit verblijf in Tibet.
Lhasa lag veel verder van de grens met India. Maar, of de bestemming
Lhasa was of Shigatse, enkele van de passen die men moest oversteken
lagen 4200 meter boven zeeniveau en de reis moet wel uiterst vermoeiend
zijn. Sven Hedin, de Zweedse ontdekkingsreiziger in Tibet en Centraal-Azië,
schrijft echter over zijn reizen langs de ‘schitterende bergreuzen
met hun met sneeuw bedekte toppen en doolhoven van kronkelende dalen’
– wat hij het prachtigste landschap van de wereld vindt:
We drongen dieper en dieper in het onbekende door
en lieten de ene bergketen na de andere achter ons. En vanaf elke
pas ontvouwde een nieuw landschap zijn woeste, verlaten vergezichten
naar een nieuwe en geheimzinnige horizon, een nieuw silhouet van afgeronde
of piramidevormige met sneeuw bedekte toppen. Wie denkt dat zo’n
reis in volslagen eenzaamheid en verlatenheid vervelend en vermoeiend
is, vergist zich. Geen schouwspel kan verhevener zijn. Iedere dagmars,
elke kilometer brengt ontdekkingen van onvoorstelbare schoonheid.46
Het is niet verwonderlijk dat HPB eens uitriep dat ze liever in een
grot in Tibet zou willen wonen dan in welk zogenaamd beschaafd land
ter wereld ook!
Als men nagaat welk bewijs er eventueel bestaat dat de beweringen van
Blavatsky dat ze in Tibet heeft gewoond ondersteunt, moet men zich ervan
bewust zijn dat haar kennis van het Tibetaanse boeddhisme groter was
dan wat toen voor het publiek of zelfs voor westerse geleerden beschikbaar
was. Dr. G.P. Malasekera, president en oprichter van de World Fellowship
of Buddhists, verklaart in zijn monumentale Encyclopedia of Buddhism
onder ‘Blavatsky’: ‘Haar bekendheid met zowel het
Tibetaanse boeddhisme als de esoterisch boeddhistische training lijkt
boven alle twijfel verheven.’47
De Japanse filosoof en leraar D.T. Suzuki, die het zenboeddhisme naar
het Westen bracht, geloofde dat ‘Mw. Blavatsky ongetwijfeld op
de een of andere manier was ingewijd in de diepere aspecten van de mahayana-leringen.
. . .’48
Over Suzuki’s bevoegdheid om zo’n oordeel te geven, schreef
de London Times toen hij in 1966 op de leeftijd van 95 jaar
overleed:
Dr. Suzuki was een opmerkelijke figuur op het gebied
van de oosterse filosofie, want hij was tegelijk een geleerde van
internationaal niveau, een spiritueel leraar die zelf de verlichting
had bereikt die hij trachtte door te geven, en een schrijver die in
ongeveer twintig boeken het Westen de aard en het doel van het zenboeddhisme
onderwees. Als geleerde bestudeerde hij de boeddhistische teksten
in het Sanskriet en het Chinees en had hij een up-to-date kennis van
het Europese denken in verschillende talen.
Suzuki heeft niet alleen de zen-generatie beïnvloed maar ook veel
vakmensen. Toen hij aan het eind van de jaren vijftig studiegroepen
leidde aan Columbia University, waren er onder zijn studenten zowel
psychoanalitici en therapeuten zoals Erich Fromm en Karen Horney, als
kunstenaars, componisten en schrijvers.49
Ongeveer vijftig Amerikaanse psychiaters en psychologen hebben in de
zomer van 1957 een week bij hem doorgebracht. Een resultaat van deze
conferentie was het boek Zen-boeddhisme en het westen, door
Suzuki, Fromm en De Martino.
Als we nagaan hoe Suzuki met de geschriften van HPB in contact kwam,
moet worden opgemerkt dat tot 1927, toen zijn verhandelingen voor het
eerst verschenen, praktisch alle boeddhistische geschriften die het
Westen kende en bestudeerde, bestonden uit vertalingen van werken van
de theravadaschool van het zuidelijke boeddhisme. Dr. Suzuki was daarom
heel verbaasd toen hij in 1910 toevallig HPB’s vertaling van De
Stem van de Stilte vond die in 1889 was uitgegeven. ‘Ik zag
De Stem van de Stilte voor het eerst toen ik in Oxford was’,
vertelde hij later aan een vriend. ‘Ik bemachtigde een exemplaar
en zond het naar Mw. Suzuki (toen Mej. Beatrice Lane) aan Columbia University
en schreef haar: ‘Dit is het echte mahayana-boeddhisme.’’50
Tussen haakjes, veel westerse geleerden aanvaarden de echtheid van De
Stem van de Stilte niet, omdat ze het oorspronkelijke werk waaraan
het is ontleend nooit hebben gezien.
Nog een bewijs voor dr. Suzuki’s hoogachting voor HPB werd geleverd
toen hij in 1935 de Verenigde Staten bezocht. Boris de Zirkoff had contact
met Suzuki gehad over enkele boeddhistische geschriften, en toen hij
hoorde dat deze binnenkort het land zou bezoeken, maakte hij via Njogen
Senzaki, een boeddhistische monnik en leraar in Los Angeles, een afspraak
voor een bezoek van Suzuki aan hem (De Zirkoff) in zijn kantoor aan
het internationale hoofdkwartier van de Theosophical Society in Point
Loma, Californië. Toen de Japanse filosoof binnenkwam, werd hij
onmiddellijk aangetrokken door een portret van HPB aan de muur, en nadat
hij er in stille meditatie voor had gestaan, wendde hij zich tot zijn
gastheer en zei: ‘Zij was iemand die het heeft bereikt.’51
In 1989 werd het honderdjarige bestaan van De Stem van de Stilte
gevierd en werd er een bijzondere uitgave van het boek gedrukt, waarvoor
de huidige dalai lama het voorwoord schreef.52
In dat jaar ontving hij de Nobelprijs voor de vrede en de Raoul Wallenbergprijs
voor de rechten van de mens. Het voorwoord luidt als volgt:
|
4. Voorwoord van The
Voice of the Silence met het zegel en de handtekening van
de 14de dalai lama.
(Concord Grove Press, Santa Barbara, Californië)* |
*Vertaling:
voorwoord
HET BODHISATTVA-PAD
Ik ontmoette de leden van de Theosophical Society
voor het eerst meer dan dertig jaar geleden, toen ik India bezocht
om de viering van de 2500ste verjaardag van de Boeddha bij te
wonen. Daarna heb ik bij veel gelegenheden het genoegen gehad
van gedachten te wisselen met theosofen uit verschillende delen
van de wereld. Ik heb veel bewondering voor hun spirituele streven.
Ik geloof dat individuen goede mensen kunnen
zijn zonder noodzakelijk spiritueel te zijn. Ik aanvaard ook hun
recht om niet spiritueel te willen zijn of in een bepaalde religie
te geloven. Tegelijkertijd heb ik altijd geloofd dat innerlijke
of spirituele ontwikkeling nodig is voor een groter menselijk
geluk en om ons vermogen voor anderen te werken te laten toenemen.
Ik ben daarom blij met deze langdurige vriendschap met de theosofen
en te horen over de jubileumuitgave: de stem van de stilte, die
dit jaar wordt uitgebracht. Ik geloof dat dit boek een grote invloed
heeft gehad op veel ernstige zoekers en strevers naar de wijsheid
en het mededogen van het bodhisattva-pad. Ik heet deze jubileumuitgave
hartelijk welkom en hoop dat deze nog veel meer mensen ten goede
zal komen.
De 14de dalai lama
26 april 1989 |
Dit voorwoord in de jubileumuitgave wordt gevolgd door een boodschap
van de negende panchen lama (1883-1933), die hij schreef voor De
Stem van de Stilte die in 1927 in het Engels werd uitgegeven door
de Chinese Buddhist Research Society in Peking.53
De boodschap of sutra, zoals die in het boeddhisme wordt genoemd, werd
door de panchen lama in Tibetaans schrift geschreven:
|
5. Tibetaans schrift van
de panchen lama; sutra voor de Chinese editie van 1927 van HPB’s
The Voice of the Silence. (Chinese Buddhist Research
Society, Peking, China, 1927) |
Vertaling van bovenstaande sutra:
Alle wezens verlangen naar bevrijding
van het lijden.
Zoek daarom naar de oorzaken van het lijden
en hef deze op.
Door het pad te betreden wordt bevrijding
van het lijden bereikt.
Spoor daarom alle wezens aan het pad te betreden. |
Volgens het voorwoord van de redacteur voor de publicatie van 1927
werd de uitgave op verzoek van de panchen lama gedrukt en heeft zijn
staf samen met verschillende Chinese geleerden Mw. Blavatsky’s
vertaling van de Tibetaanse woorden geverifiëerd. Het voorwoord
vermeldt ook dat ze enkele jaren in Tashilunpo studeerde en de vorige
panchen lama heel goed kende.
Tijdens dit verblijf in Tibet heeft HPB misschien De Stem van de
Stilte voor het eerst bestudeerd. In het voorwoord schrijft ze:
De volgende bladzijden zijn ontleend aan ‘Het
boek van de gulden voorschriften’, een van de werken die in
het oosten aan onderzoekers van de mystiek ter hand worden gesteld.
De kennis ervan is verplicht in die school, waarvan de leringen door
veel theosofen worden aangenomen. Omdat ik veel van deze voorschriften
uit het hoofd ken, was het vertalen ervan voor mij een vrij gemakkelijke
taak. . . .
Het boek waaruit ik hier vertaal maakt deel uit van
dezelfde reeks als die waaraan de ‘stanza’s’ van
het Boek van Dzyan zijn ontleend, waarop De Geheime Leer
is gebaseerd. . . . De oorspronkelijke voorschriften zijn
gegraveerd op dunne langwerpige platen; kopieën zijn er vaak
op schijven. Deze schijven of platen worden gewoonlijk bewaard op
altaren van de tempels die zijn verbonden aan de centra waar de zogenaamde
‘contemplatieve’ of mahayana (yogachara) scholen zijn
gevestigd. Ze zijn op verschillende manieren geschreven, soms in het
Tibetaans, maar meestal in beeldschrift.
Het boek van de gulden voorschriften – waarvan
sommige vóórboeddhistisch zijn en andere tot een latere
tijd behoren – bevat ongeveer negentig verschillende korte verhandelingen.
Daarvan heb ik jaren geleden negenendertig uit het hoofd geleerd.
Om de overige te vertalen zou ik aantekeningen moeten raadplegen die
verspreid zijn in een zo groot aantal papieren en memoranda, die in
de laatste twintig jaar zijn verzameld en nooit op orde zijn gebracht,
dat die taak lang niet gemakkelijk zou zijn. Ze zouden ook niet alle
vertaald kunnen worden en aan een wereld worden gegeven die te zelfzuchtig
is en te veel gehecht aan voorwerpen van de zintuigen om ook maar
enigszins te zijn voorbereid zo’n verheven ethiek in de juiste
geest te ontvangen. Want tenzij een mens ernstig volhardt in het streven
naar zelfkennis, zal hij nooit aan zulke raadgevingen een willig oor
lenen. . . . Daarom vond ik het beter om een weloverwogen keuze te
maken uit die verhandelingen die voor de weinige werkelijke mystici
in de Theosophical Society het meest geschikt zijn, en ongetwijfeld
aan hun behoeften zullen voldoen.54
HPB deed meer dan De Stem van de Stilte in het Engels vertalen.
Ze voegde er aantekeningen en commentaren aan toe om de lezers te helpen
de voorschriften te begrijpen en toe te passen.
Ongeveer tien jaar geleden nodigden vrienden van de schrijfster, Jerome
en Roseva Muratore, de Tibetaanse lama geshe* Lozang Jampsal uit bij
hen thuis in New Jersey. Hij had in Tashilunpo gewoond en gestudeerd
voor hij uit Tibet wegvluchtte. De lama was Roseva’s Sanskrietleraar
aan de Columbia University. Tijdens het bezoek lieten de Muratores hem
De Stem van de Stilte zien en vestigden in het bijzonder zijn
aandacht op de aantekeningen. Hij reageerde geschrokken en bekende verbaasd
te zijn dat zulke informatie in het Westen beschikbaar was. Over HPB
zei hij: ‘Ze moet een bodhisattva zijn’ (een persoon
die het boeddhaschap nabij is).
*‘Geshe’ is een titel die aan Tibetaanse
lama’s wordt gegeven die een vergevorderd niveau in hun boeddhistische
studies hebben bereikt.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 81-89
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag