3 – St. Petersburg en Roegodevo
In de lente van 1859 waren HPB, haar vader en Vera in St. Petersburg
op zakenreis. Ze logeerden in het Hotel de Paris. Hun ochtenden werden
in beslag genomen door zaken en hun middagen en avonden door het afleggen
van bezoeken en het ontvangen van gasten. Er was geen tijd voor verschijnselen,
zelfs niet om erover te praten.
Op een avond kregen ze bezoek van twee oude vrienden van Peter von
Hahn. Beiden waren erg geïnteresseerd in spiritisme en wilden natuurlijk
graag enkele verschijnselen zien. Vera vertelt hierover:
Na enkele geslaagde verschijnselen waren de bezoekers
heel opgetogen en verbaasd; ze wisten niet wat ze van de vermogens
van Mw. Blavatsky moesten denken, en begrepen niet dat haar vader
zo onverschillig kon blijven. Hij zat daar maar, en spreidde kalm
de speelkaarten uit voor zijn ‘grande patience’,
terwijl zulke wonderbaarlijke verschijnselen om hem heen plaatsvonden.
Toen hij daarover werd aangesproken, antwoordde hij dat het allemaal
onzin was. De twee oude heren trokken zich van die afwijzing niets
aan, en drongen erop aan dat kolonel Hahn naar een andere kamer zou
gaan en een vraag op een stuk papier zou schrijven en dit in zijn
zak steken zonder het iemand te laten zien.16
Uiteindelijk stemde hij erin toe, keerde terug naar zijn patience
en verzekerde zijn vrienden: liever dan in zulke onzin te geloven,
‘ben ik bereid het bestaan van de duivel, watergeesten, tovenaars
en heksen aan te nemen; en jullie kunnen je erop voorbereiden mij
als patiënt naar een krankzinnigengesticht te brengen’.
Door middel van klopgeluiden en het alfabet kregen
we één woord, maar dat bleek zo vreemd, zo
volslagen ongerijmd, omdat het geen duidelijk verband scheen te hebben
met iets waarvan men zou kunnen veronderstellen dat haar vader dat
zou opschrijven, dat wij allen, die een of andere ingewikkelde zin
hadden verwacht, elkaar aankeken en ons afvroegen of we het hardop
moesten lezen. Op onze vraag of dit alles was, werden de klopgeluiden
sterker: Ja! . . . ja, ja, ja!!!
[Toen hij] onze opwinding en gefluister [opmerkte],
keek Mw. B.’s vader ons over zijn bril aan en vroeg: ‘En,
hebben jullie een antwoord? Het moet wel iets erg ingewikkelds en
diepzinnigs zijn!’
‘We kregen maar één
woord, Zaitsjik.’
Het was de moeite waard de opvallende verandering
te zien die bij dit ene woord op het gezicht van de oude man te lezen
was! Hij werd doodsbleek, haalde het papier waar hij in de aangrenzende
kamer op had geschreven uit zijn zak en overhandigde het in stilte
aan zijn dochter en de gasten. Ze lazen: ‘Wat was de naam van
mijn lievelingspaard waar ik tijdens mijn eerste Turkse veldtocht
op reed?’ en daaronder tussen haakjes (‘Zaitsjik’).
Dit enkele woord had een geweldige uitwerking op
de oude heer. Zoals vaak gebeurt met verstokte sceptici, stortte hij
zich met alle geestdrift van een hartstochtelijke onderzoeker in de
sfeer van de verschijnselen, nu hij had ontdekt dat er toch wel iets
zat in de beweringen van zijn oudste dochter, en dat het niets te
maken had met bedrog of goochelarij.17
Nadat de bezoekers waren vertrokken, verspreidden
ze het nieuws over wat ze hadden gezien. Al snel kwamen drommen mensen
langs om het met eigen ogen te zien. De meest geslaagde verschijnselen
deden zich voor tijdens de uren dat we alleen waren, als niemand zin
had in experimenten of zinloze tests probeerde uit te voeren, en als
er niemand was die moest worden overtuigd of ingelicht. . . . Ik herinner
me nog goed hoe HPB tijdens een groot avondfeest, toen verschillende
families van vrienden van verre waren gekomen om getuige te zijn van
verschijnselen, niets teweegbracht.* Maar nauwelijks waren ze vertrokken
of alles in de kamer leek tot leven te komen. Het meubilair gedroeg
zich alsof ieder stuk ervan bezield was en over stem en spraakvermogen
beschikte. We brachten de rest van de avond en het grootste deel van
de nacht door alsof we ons tussen de magische muren van het toverpaleis
van een of andere Sheherazade bevonden.
Het is veel gemakkelijker de verschijnselen op te
sommen die niet plaatsvonden in die uren die we nooit zullen
vergeten, dan die te beschrijven die wel gebeurden. Op een bepaald
ogenblik tijdens het avondeten in de eetkamer klonken luide akkoorden
uit de piano die in het aangrenzende vertrek stond en dicht en op
slot was, en zo geplaatst dat allen haar door de grote open deuren
konden zien vanaf de plek waar we zaten.
Dan weer kwamen op het eerste bevel en de eerste
blik van Mw. Blavatsky haar tabakszak, haar lucifersdoos, haar zakdoek
of wat ze ook vroeg of wat men haar liet vragen, door de lucht naar
haar toevliegen.
Vervolgens werden, toen we gingen zitten, plotseling
alle lichten in de kamer gedoofd, zowel de lamp als de waskaarsen,
alsof er een krachtige windvlaag door het hele vertrek had geraasd;
toen onmiddellijk daarna een lucifer werd afgestreken, stond al het
zware meubilair, sofa’s, leunstoelen en tafels ondersteboven
alsof ze geruisloos door een paar onzichtbare handen op hun kop waren
gezet. . . .18
*Toen het bovenstaande voor Sinnett in het Engels werd
vertaald, voegde HPB eraan toe: ‘Eenvoudig omdat ze moe was
en walgde van de steeds toenemende zucht naar verschijnselen. Dat
geldt voor 1880 – en ook voor 1850 en 1860. De mensen zijn nooit
tevreden met wat ze krijgen en verlangen altijd meer.’ (Blavatsky,
Collected Writings, 14:479).
Zoals HPB later zou uitleggen, is de uitdrukking ‘onzichtbare
handen’ juist. Haar eigen astrale handen en armen waren hier aan
het werk.19
Men beweert dat het astrale lichaam zich tot enkele meters vanaf zijn
fysieke tegenhanger kan uitstrekken.
Toen de zaken die de familie naar St. Petersburg hadden gebracht, waren
afgehandeld, verhuisden ze naar het dorp Roegodevo, dat kort tevoren
door Vera’s overleden echtgenoot was gekocht. Hier bleef HPB ongeveer
een jaar.
Vera schrijft:
Toen we ons eenmaal in mijn dorpje hadden gevestigd,
schenen we een betoverde wereld te zijn binnengegaan en we raakten
zo gewend aan de onverklaarbare bewegingen van meubelstukken, aan
dingen die van de ene plaats naar de andere werden overgebracht en
aan het feit dat een onbekende maar rationele kracht zich
mengde in ons dagelijks leven, dat we die kracht algauw als iets vrij
gewoons gingen zien. We besteedden vaak weinig aandacht aan dingen
die andere mensen wonderbaarlijk voorkwamen. Gewoonte wordt inderdaad
een tweede natuur! . . .
Op een ochtend kwam vader beneden voor zijn ochtendthee
met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. Het maakte me bang hem
zo bezorgd en bleek te zien, alsof hij ziek was, maar hij stelde me
gerust. ‘Ik ben niet ziek, maar ik ben erg van streek. Ik heb
de hele nacht niet geslapen. Vlak nadat ik naar bed ging, kwam
je moeder in mijn kamer. Ik zag haar plotseling en ze staarde
kalm en liefdevol naar me. Ik ging rechtop zitten en stond op het
punt naar haar toe te springen maar ze stak haar hand uit en vroeg
me haar niet aan te raken. . . . De stem, het gezicht, de manier waarop
ze zich gedroeg, ze was het helemaal. Zelfs die gewoonte om een beetje
het voorhoofd te fronsen als ze sprak!’
Hij zei dat hij zich elk woord van het gesprek herinnerde,
maar hij weigerde te onthullen wat ze had gezegd. Hij gaf later verschillende
keren uiting aan de wens haar nog eens te zien, maar dat gebeurde
nooit.20
Aan het rustige leven van de zusters in Roegodevo
kwam een einde doordat Mw. Blavatsky een vreselijke ziekte kreeg.
Jaren eerder, misschien tijdens haar eenzame reizen in de steppen
van Azië, had ze een opmerkelijke wond opgelopen. We zijn nooit
te weten gekomen hoe ze die had gekregen. Het is voldoende te zeggen
dat de diepe wond af en toe weer openging en gedurende die tijd leed
ze intense pijnen, die vaak stuiptrekkingen veroorzaakten en een trancetoestand
alsof ze dood was. De ziekte duurde meestal drie of vier dagen, dan
genas de wond even plotseling als ze was opengegaan, alsof een onzichtbare
hand deze dichtmaakte en bleef er geen spoor van haar ziekte achter.
Maar de bang geworden familie wist in het begin niets over deze onverklaarbare
eigenaardigheid en hun wanhoop en vrees waren dan ook groot. Uit de
naburige stad liet men een arts komen; die bleek echter van weinig
nut te zijn, niet zozeer door zijn onbekendheid met heelkunde, dan
wel als gevolg van een merkwaardig verschijnsel dat hem louter en
alleen door de schrik over wat hij had gezien vrijwel machteloos maakte
om op te treden. Hij had nauwelijks de wond van de patiënt die
volkomen bewusteloos voor hem lag onderzocht, toen hij plotseling
een grote donkere hand zag tussen de zijne en de wond die hij wilde
zalven. De gapende wond was bij het hart, en de hand bleef langzaam
met enkele tussenpozen van de nek tot het middel bewegen. Om zijn
schrik nog te verergeren, klonk er plotseling in de kamer zo’n
geweldig lawaai, zo’n chaos van geluiden en klanken uit het
plafond, de vloer, de vensterruiten en uit ieder meubelstuk in het
vertrek, dat hij smeekte niet alleen met de bewusteloze patiënt
in de kamer te worden gelaten.21
Nadat HPB was hersteld, schreef de arts het verschijnen van de donkere
hand toe aan het wisselende licht in de kamer en de flikkerende kaarsvlammen,
een verklaring waar men op het platteland na maanden nog om moest lachen.
* * *
Vera vervolgt: ‘In het voorjaar van 1860 verlieten beide zusters
Roegodevo voor een bezoek aan hun grootouders in de Kaukasus. . . .
Tijdens de drie weken durende reis van Moskou naar Tiflis . . . vonden
er veel vreemde manifestaties plaats’, maar de opmerkelijkste,
zegt ze, vond plaats ‘in Zadonsk .'.'. een bedevaartsoord waar
de heilige relikwieën van St. Tilhon worden bewaard’. Wat
plaatsvond, werd echter achtergehouden door de Russische censor die
de publicatie ervan in ‘De waarheid over H.P. Blavatsky’
belette. Gelukkig werd het uit het oorspronkelijke manuscript van Vera
gered toen Sinnetts Incidents werd voorbereid. Hier volgt wat
de censor wegliet:
[In Zadonsk] stopten we om uit te rusten, en haalde
ik mijn luie zuster over met me mee te gaan naar de kerk om de mis
bij te wonen. We hoorden dat die dag de kerkdienst zou worden gehouden
bij de genoemde relikwieën door [een van de drie ‘pausen’
van Rusland] de metropoliet van Kiev, de beroemde en geleerde Isidoor,
die we beiden als kinderen en jonge mensen goed hadden gekend in Tiflis,
waar hij . . . spiritueel leider van alle aartsbisschoppen en het
hoofd van de kerk in Georgië was. . . . Tijdens de dienst herkende
de eerwaarde oude man ons en stuurde onmiddellijk een monnik naar
ons toe met een uitnodiging om hem in het huis van de aartsbisschop
een bezoek te brengen. Hij ontving ons erg vriendelijk. Maar we waren
nog maar net in de salon van de heilige metropoliet gaan zitten, of
een vreselijk kabaal, geluiden en hard geklop uit iedere denkbare
richting, barstte plotseling over ons los, met een kracht waaraan
zelfs wij niet gewend waren: ieder meubelstuk in de grote ontvangkamer
kraakte en bonkte – van de grote kroonluchter aan het plafond,
waarvan elke kristallen hanger een eigen beweging leek te hebben gekregen,
tot de tafel toe, en zelfs onder de ellebogen van zijne heiligheid
die erop leunde.
Het hoeft niet te worden gezegd hoe perplex en verlegen
we keken – al dwingt de waarheid me te zeggen dat de verwarring
van mijn oneerbiedige zuster werd getemperd door een groter gevoel
van pret dan me wenselijk leek. Metropoliet Isidoor zag met één
oogopslag onze verwarring en begreep met zijn gebruikelijke scherpzinnigheid
de ware oorzaak ervan. Hij had veel gelezen over de manifestaties
van zogenaamde ‘geesten’, en toen hij een grote leunstoel
naar zich toe zag glijden, lachte hij en stelde veel belang in het
verschijnsel.
Nadat hij had vastgesteld wie van de zusters ‘zulke vreemde krachten
had’, kreeg de metropoliet van HPB toestemming aan haar ‘onzichtbaren’
een ernstige vraag te stellen. Het antwoord was zo ter zake dat hij
het gesprek enkele uren voortzette en hij sprak, volgens Vera, al die
tijd zijn diepe verbazing uit over hun ‘al-kennis’.22
Jaren later herhaalde Vera het verhaal in een Russische schets van
het leven van HPB, en deze keer ontsnapte het aan het waakzame oog van
de censor. Het eindigt zo:
Isidoor zegende mijn zuster en gaf haar raad over
de uitzonderlijke gave die haar was gegeven en voegde er dierbare
en gedenkwaardige woorden aan toe die haar altijd bijbleven als de
mening van een verlicht priester in de orthodoxe kerk. Hij zei: ‘Er
is geen kracht die niet van God komt! Je hoeft je niet bezorgd te
maken tenzij je misbruik maakt van de speciale kracht die je is gegeven.
Zijn er niet veel onverklaarde krachten in de natuur? Het is de mens
niet verboden die te leren kennen. Op den duur zullen we ze alle beheersen
en gebruiken voor het welzijn van de mensheid. God zegene je voor
al het goede en vriendelijke.’23
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 71-5
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag