9 – Verblijf in Saratov
Al snel nadat Helena Andrejevna was overleden, verhuisden haar kinderen
voorgoed naar Saratov. De indrukwekkende reis door de uitgestrekte steppen
van Rusland hielp hun leed te verzachten. Ze trokken ook door woestijnen,
en de paarden van de twee enorme koetsen van de Fadjejevs werden tot
grote vreugde van de kinderen verwisseld voor kamelen.
Ze brachten een dag en een nacht door in de zomerverblijven van de
Kalmukse boeddhisten van Astrakan. Vorst Tumen heette zijn oude vrienden
op grootse wijze welkom en bood hun een boeiende kijk op het nomadenleven
in de woestijn. Prinses Helena, die goed op de hoogte was van de Kalmukse
boeddhistische gebruiken, legde deze aan haar kleinkinderen uit. Over
de gebedsmolen zei ze: ‘Als de boeddhisten te moe zijn of het
te druk hebben om te bidden, bewegen ze het handvat zo snel ze kunnen,
zodat ze de gebeden ontrollen en dan weer terugrollen.’
‘Wat een dwazen!’ vond Vera. Helena bestreed dit: ‘Ach,
er zijn onder ons eigen volk ook dwazen. Is het draaien van een handvat
niet net zoiets als het gedachteloos mompelen van gebeden . . . ?’
Toen ze hen eraan herinnerde dat de huishoudster van de Fadjejevs, terwijl
ze voor ikonen aan het bidden was, tegen de kamermeisjes schreeuwde
of hen om de oren sloeg, moest iedereen lachen.
In de nieuwe fase van hun leven in Saratov hadden de kinderen naast
Antonia, drie nieuwe onderwijzers. Eén van hen was een Franse
gouvernante, Henriette Peigneur, een voorname schoonheid in de tijd
van de Franse revolutie. Sinnett schrijft:
Haar meest geliefde verhaal aan de kinderen bestond
uit de beschrijving van die dagen van roem en opwinding, toen [ze]
– door de ‘Frygische roodkappen’, de citoyens
rouges van Parijs, gekozen om bij de openbare festiviteiten de
godin van de vrijheid uit te beelden – dagen achtereen in triomf
in schitterende optochten door de straten van de grote stad werd rondgereden.
De vertelster zelf was nu een vreemde oude vrouw, gekromd door ouderdom,
die meer leek op de traditionele Fée Carabosse dan
wat ook. Maar haar welsprekendheid was ontroerend en de jonge meisjes
die haar gewillige gehoor vormden, raakten heel opgewonden door de
geestdriftige beschrijvingen . . . [Helena Petrovna] verklaarde
onmiddellijk dat ze haar hele leven een ‘godin’ van de
vrijheid wilde zijn.67
De volgende zomer ontdekte Helena haar eigen ‘vrijheidszaal’.
De familie had een groot landhuis gehuurd vol ondergrondse galerijen,
lange verlaten gangen, torentjes en geheimzinnige hoeken en nissen.
Vera schrijft:
We kregen toestemming [ze] te onderzoeken onder bescherming
van een half dozijn mannelijke bedienden [met] toortsen en lantaarns.
. . . Helena was niet tevreden met één enkel bezoek,
ook niet met een tweede. Ze had die griezelige plek uitgekozen als
vrijheidszaal en een veilig toevluchtsoord waar ze haar lessen kon
ontlopen. Het duurde lang voor haar geheim werd ontdekt.i.i.i.iZe
had voor zichzelf een toren opgebouwd van oude kapotte stoelen en
tafels in een hoek onder een venster met ijzeren tralies, hoog bij
het plafond van het keldergewelf, en daar verstopte ze zich vaak urenlang
en las een boek, dat bekendstond als ‘Salomo’s wijsheid’,
waarin allerlei soorten volkslegenden werden verteld. . . .
[Wat sprookjes betreft] was er onder de talrijke
bedienden van de familie Fadjejev een oude vrouw, een tweede kinderjuffrouw,
die beroemd was in het vertellen ervan. . . . Maar terwijl wij kinderen
allen die verhalen even gemakkelijk vergaten als we ze hoorden, vergat
Helena de verhalen nooit en was ze ook niet bereid ze als fantasieën
te beschouwen. Ze trok zich alle moeilijkheden van de helden verschrikkelijk
aan en hield vol dat al hun fantastische avonturen heel gewoon waren.68
Maar Helena verdiepte zich niet alleen in de verhalen die ze hoorde
of las, maar ze vertelde ook eigen verhalen. Vera zegt:
Op ongeveer tien werst [ruim tien kilometer] van
de villa van de gouverneur lag een veld, een groot zanderig stuk land,
kennelijk eens de bodem van een zee of een groot meer, want de grond
bevatte versteende overblijfselen van vissen, schelpdieren en tanden
van (voor ons) onbekende monsters. De meeste van die overblijfselen
waren kapot en door de tijd verminkt, maar vaak kon men hele stenen
vinden van verschillende grootte, waarop figuren waren afgedrukt van
vissen en planten en dieren van nu uitgestorven soorten, wat onmiskenbaar
wees op de voordiluviaanse oorsprong ervan. De wonderlijke en sensationele
verhalen die wij, kinderen en schoolmeisjes, in die periode van Helena
hoorden, waren ontelbaar. Ik herinner me goed dat ze, lang uitgestrekt
op de grond liggend, met haar kin op haar beide handpalmen en haar
twee ellebogen diep begraven in het zachte zand, hardop droomde en
ons over haar visioenen vertelde, die voor haar kennelijk even helder,
levendig en tastbaar waren als het leven zelf! . . .
Prachtig was de beschrijving die ze ons gaf van het
leven onder water van al die wezens, waarvan de verminkte overblijfselen
om ons heen nu tot stof verkruimelden. Levendig beschreef ze hun vroegere
strijd en gevechten op de plaats waar ze lag, terwijl ze ons verzekerde
dat ze het allemaal zag; en nauwkeurig tekende ze met haar vingers
in het zand de fantastische vormen van de langgeleden gestorven zeemonsters
en liet ons bijna de kleuren zien van de flora en fauna van die dode
gebieden. . . .69
Helena sprak zelfs al in die tijd over reïncarnatie:
Ze had er plezier in een groepje van ons, jongere
kinderen, in de schemering om zich heen te verzamelen en, na ons te
hebben meegenomen in het grote donkere museum [van het huis van haar
grootmoeder] ons in de ban te houden van haar eigenaardige verhalen.
. . . Elk van de opgezette dieren in het museum had haar op zijn beurt
in vertrouwen genomen en had haar de geschiedenis onthuld van zijn
leven in vroegere incarnaties of bestaansperioden. Waar had ze over
reïncarnatie gehoord, of wie kon haar in een christelijke familie
iets hebben geleerd over de bijgelovige mysteriën van metempsychose?
En toch, als ze op haar meest geliefde dier ging zitten, een reusachtige,
opgezette zeehond, en zijn zachte zilverwitte huid streelde, herhaalde
ze voor ons zijn avonturen zoals deze haar door hemzelf waren
verteld, in zulke gloedvolle kleuren en op zo’n welsprekende
manier, dat zelfs volwassenen onwillekeurig geïnteresseerd raakten
in haar verhalen.70
Onder het gehoor van Helena bevonden zich enkele kinderen van lijfeigenen.
Lijfeigenschap bestond in Rusland tot 1861, anderhalf jaar voordat Lincoln
de slaven hun vrijheid gaf.* De lijfeigenen in de huishouding van de
Fadjejevs hadden echter meer weg van familieleden dan van slaafse ondergeschikten,
en prinses Helena stond niet toe dat men ze op een of andere manier
slecht behandelde, zoals Helena Petrovna op een dag op pijnlijke wijze
ontdekte. Jaren later vertelde HPB het verhaal aan kolonel Henry Steel
Olcott, voorzitter van de Theosophical Society, die het opschreef in
zijn Old Diary Leaves (Oude dagboekbladen):
*De proclamatie voor het bevrijden van slaven in de Verenigde
Staten vond plaats op 22 september 1862.
. . . op een keer, in een vlaag van woede tegen haar
kinderjuffrouw, een oude trouwe lijfeigene die binnen de familie was
opgevoed, gaf ze haar een klap in het gezicht. Toen de grootmoeder
dit hoorde, werd het kind ontboden en ondervraagd en ze bekende haar
schuld. De grootmoeder liet onmiddellijk de bel van het kasteel luiden
om alle bedienden van het huishouden, en dat waren er heel wat, bijeen
te roepen. Toen ze in de grote zaal waren verzameld, vertelde ze haar
kleindochter dat ze zich niet als dame had gedragen door een hulpeloze
lijfeigene die zich niet zou durven verdedigen, onrechtmatig te slaan;
en ze droeg haar op haar vergiffenis te vragen en haar hand te kussen
als teken van haar oprechtheid.
Het kind, vuurrood van schaamte, was eerst geneigd
in opstand te komen; maar de oude dame zei haar dat als ze niet ogenblikkelijk
gehoorzaamde, ze haar in ongenade uit haar huis zou wegsturen. Ze
voegde eraan toe dat geen werkelijk adellijke dame zou weigeren een
onrecht goed te maken dat een bediende was aangedaan, vooral iemand
die door levenslange trouwe dienst het vertrouwen en de liefde van
haar meerderen had gewonnen.
Omdat ze van nature edelmoedig en goedhartig was
tegenover mensen van de lagere standen, barstte het onstuimige kind
in tranen uit, knielde voor de oude kindermeid, kuste haar hand en
vroeg om vergiffenis. Onnodig te zeggen dat ze van toen af aan door
de bedienden van de familie letterlijk werd aanbeden. Ze vertelde
me dat die les alles voor haar betekende en haar het beginsel had
geleerd recht te doen aan degenen die door hun maatschappelijke positie
niet in staat waren aanvallers te dwingen rechtvaardig tegenover hen
te zijn.71
Wat Helena’s wispelturige temperament betreft, er waren tijden
dat dit oplaaide zelfs toen ze volwassen was. Olcott wendde zich in
verband hiermee eens tot haar mahatma-leraren: ‘Ik vroeg waarom
haar opvliegende temperament niet blijvend werd onderdrukt, en waarom
ze niet voor altijd werd veranderd in de rustige op het Zelf geconcentreerde
wijze’ die ze bij bepaalde gelegenheden was. Het antwoord was
dat ‘zo’n handelwijze onvermijdelijk zou leiden tot haar
dood door een beroerte. Het lichaam werd bezield door een vurige onstuimige
geest, die vanaf haar jeugd geen beperking verdroeg; en als haar niet
werd toegestaan de overtollige lichamelijke energie kwijt te raken,
zou het gevolg dodelijk zijn.’ Olcott vervolgt:
Men zei mij de geschiedenis van haar familie, de
Russische Dolgoroeki’s, te onderzoeken om te begrijpen wat er
werd bedoeld. Dat deed ik en ik ontdekte dat de leden van deze vorstelijke
en strijdlustige familie, die terug ging tot Roerik, zich altijd hadden
onderscheiden door buitengewone moed, het vermogen elke onvoorziene
gebeurtenis op gedurfde wijze het hoofd te bieden, een hartstochtelijke
liefde voor persoonlijke onafhankelijkheid, en onbevreesdheid voor
de gevolgen van het ten uitvoer brengen van hun plannen.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 26-9
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag