Brief 2 – 1889
Derde jaarlijkse conventie – 28-29
april
Amerikaanse afdeling van de Theosophical Society
Palmer House, Chicago, Illinois
Brief van H.P. Blavatsky, gedateerd 7 april, voorgelezen
door William Q. Judge, ochtendzitting 28 april
Vertaling op basis van het gedrukte Report of
Proceedings, blz. 14-20
17 Lansdowne Road, Holland Park, Londen, W.
7 april 1889
Vrienden en broedertheosofen:
U bent nu opnieuw in conventie bijeen, en weer zend
ik u mijn allerhartelijkste groeten en de wens dat deze conventie een
nog groter succes zal blijken dan de vorige.
Het is nu het 14de jaar sinds de Theosophical Society
door ons in New York werd opgericht, en de Society is met standvastige
volharding en ontembare kracht blijven groeien onder moeilijke omstandigheden,
in voor- en tegenspoed. En nu zijn we het laatste jaar van onze tweede
zevenjarige periode ingegaan, en het is op zijn plaats en goed dat we
allemaal de positie nog eens overzien die we hebben bereikt.
In India worden, door de inspanningen van kol. Olcott,
voortdurend branches gevormd, en overal waar de voorzitter lezingen
houdt of een bezoek brengt, wordt ongetwijfeld een nieuw centrum van
belangstellenden gevormd. Zijn bezoeken zijn, door de geest die hem
bezielt, als een regenbui voor dorstige, door de zon verschroeide grond;
bloemen en planten komen in overvloed op, en de zaden voor een gezonde
vegetatie worden uitgestrooid. Hij brengt nu een bezoek aan Japan, waarheen
hij door een sterke en invloedrijke afvaardiging was uitgenodigd om
lezingen te houden over theosofie en boeddhisme, onder een volk dat
volslagen bezeten is van het idee om zich de westerse beschaving eigen
te maken; en dat gelooft dit alleen te kunnen bereiken door de fatale
aanvaarding van het christendom als nationale religie. Ja! dat zijn
eigen natuurlijke nationale religie verwaarloost ter wille van een parasitair
gezwel – en van de westerse beschaving met haar twijfelachtige
zegeningen!
Het jonge Japan is werkelijk als de verwaande Grieken
bij Troje: ‘We gaan er prat op veel beter dan onze voorvaderen
te zijn.’
Tot mijn spijt heb ik gehoord dat kol. Olcott, hoewel
hij na zijn bezoek aan Japan overwoog om Amerika te bezoeken en er een
lezingentournee te houden, door onvermijdelijke omstandigheden daarvan
moest afzien.
Hier in Engeland zijn we hard aan het werk; we zijn
op moeilijkheden gestuit en zijn ze te boven gekomen, maar bij elke
stap die wordt gezet schijnen andere op te duiken, zoals de hydrakoppen
uit de werken van Hercules. Maar een vaste wil en onwrikbare toewijding
aan onze grote theosofische zaak moeten en zullen elk obstakel uit de
weg ruimen totdat de vloed van waarheid buiten zijn oevers treedt en
in zijn voortgaande stroom alle moeilijkheden wegvaagt. Ik hoop dat
karma die dag zal bespoedigen.
Maar u in Amerika – uw karma als natie heeft
u de theosofie gebracht. Het leven van de ziel, de psychische kant van
de natuur, is voor velen van u bereikbaar. Een altruïstisch leven
is niet zozeer een verheven ideaal als wel een praktische zaak. Zo is
theosofie van nature welkom in hart en geest van velen, en vindt weerklank
zodra ze het oor bereikt van hen die bereid zijn te luisteren. Een deel
van uw werk is dus om de vrijheidstoorts van de ziel van de waarheid
hoog te houden, zodat alle mensen haar kunnen zien en met dit licht
hun voordeel kunnen doen.
Daarom heeft de mensheid de theosofische ethiek
nog meer nodig dan de wetenschappelijke aspecten van de occulte feiten
van de natuur en van de mens.
Onder de voor de theosofie gunstige omstandigheden
zoals die in Amerika bestaan, is het niet meer dan natuurlijk dat haar
Society snel groeit en dat de ene branch na de andere ontstaat. Maar
met de sterke groei van de organisatie voor de verbreiding van de theosofie
moeten we de noodzaak van consolidatie niet vergeten. De Society moet
evenwichtig en niet te snel groeien, om niet, zoals sommige kinderen,
uit haar krachten te groeien en een periode van moeilijkheden en gevaren
tegemoet te gaan waarin de natuurlijke ontwikkeling wordt tegengehouden
om te voorkomen dat het organisme het slachtoffer daarvan wordt. Dit
is een heel wezenlijk feit in de groei van een mens, en we moeten er
nauwlettend op toezien dat het ‘grotere kind’ – de
Theosophical Society – niet om dezelfde reden moet lijden. Al
eerder werd de ontwikkeling gestuit in verband met de paranormale verschijnselen,
en er kan opnieuw een tijd komen dat de morele en ethische fundamenten
van de Society op soortgelijke manier worden weggeslagen. Wat men kan
doen om dit te voorkomen is dat ieder lid van de Society de theosofie
tot een wezenlijke kracht in zijn leven maakt – in praktijk brengt,
haar beginselen onlosmakelijk verankert in zijn leven – kortom
zich de theosofie eigenmaakt en de Theosophical Society behandelt alsof
het om hemzelf gaat. Hierop volgt onmiddellijk de noodzaak van eensgezindheid
onder de leden van de Society; het ontwikkelen van een zodanig gevoel
van vereenzelviging met ieder van onze broeders, dat een aanval op één
een aanval op allemaal betekent. Als we op die manier tot een geheel
zijn verenigd in een geest van broederschap en liefde, zullen we, anders
dan Archimedes, geen hefboom of steunpunt nodig hebben, maar wél
de wereld in beweging brengen.
We hebben al onze kracht nodig om de moeilijkheden
en gevaren die ons omringen het hoofd te bieden. We moeten vijanden
bestrijden die van buiten komen in de vorm van materialisme, vooroordeel
en halsstarrigheid; vijanden in de vorm van vaste gebruiken en religieuze
tradities; vijanden te talrijk om op te noemen, die komen in drommen
bijna even dicht als de zandwolken, opgejaagd door de verzengende Sirocco
in de woestijn. Hebben we onze kracht niet nodig tegen deze vijanden?
Maar toch zijn er nog verraderlijker vijanden die ‘onze naam ijdel
gebruiken’, theosofie tot een aanfluiting maken en de Theosophical
Society tot mikpunt van vuilspuiterij. Ze belasteren theosofen en de
theosofie, en misbruiken ethische beginselen als dekmantel voor hun
eigen egoïstische doeleinden. En dan, alsof dit niet genoeg was,
zijn er nog de ergste vijanden van alle – die uit eigen kring
– theosofen die zowel de Society als zichzelf ontrouw zijn. We
zijn dus werkelijk omringd door vijanden. Voor en rondom ons ligt de
‘Vallei van de dood’, en om te overwinnen moeten we op de
vijand afstormen, recht op zijn geschut af. Op het aardse gebied kan
men de cavalerie – mannen en paarden – trainen om bijna
als één man in de aanval te gaan; moeten wij dan niet
de strijd van de ziel uitvechten en winnen, strijden in de geest van
het hoger zelf om ons goddelijk erfdeel te veroveren?
Laten we even terugkijken naar de gebeurtenissen
die nu achter ons liggen. We moesten, zoals eerder gezegd, ons staande
houden tegenover de spiritisten, in naam van de waarheid en de spirituele
wetenschap. Niet tegenover de onderzoekers van de echte occulte kennis,
ook niet tegenover de verlichte spiritisten; maar tegenover de lagere
rangen van verschijnselenzoekers – de blinde vereerders van de
bedrieglijke geestverschijningen van de doden. Hen hebben we bestreden
ter wille van de waarheid, en ook ter wille van de wereld die ze misleidden.
Ik herhaal nogmaals: er werd nooit ‘strijd’ gevoerd tegen
de echte onderzoekers van de paranormale wetenschappen. Prof. Coues
heeft vorig jaar in zijn toespraak voor de Western Society for Psychical
Research veel gedaan om ons werkelijke standpunt duidelijk te maken.
In duidelijke taal heeft hij het werkelijke belang van paranormaal onderzoek
uiteengezet, en hij heeft uitstekend werk gedaan door ook de nadruk
te leggen op de daaraan verbonden moeilijkheden, gevaren en bovenal
verantwoordelijkheden. Niet alleen bestaat er, zoals hij aantoonde,
overeenkomst tussen zulke activiteiten en het maken van gevaarlijke
explosieven – vooral in ondeskundige handen – maar de experimenten
worden, zoals de professor terecht opmerkte, gedaan op, met, en door
een menselijke ziel. Zonder de zorgvuldige voorbereiding van een lange
en speciale studie riskeert de experimentator niet alleen de ziel van
het medium maar ook die van zichzelf. De tegenwoordige experimenten
met hypnose en mesmerisme zijn experimenten in onbewuste, zo niet bewuste,
zwarte magie. De weg die naar dit soort vernietiging leidt is breed
en kan maar al te gemakkelijk worden gevonden; en maar al te veel mensen
volgen hem onwetend naar hun eigen ondergang. Daartegen bestaat in feite
maar één remedie. Dat is de studie die ik al eerder heb
genoemd. Het klinkt heel eenvoudig, maar is bijzonder moeilijk; want
die remedie is ALTRUÏSME. En dat is de basisgedachte van de theosofie
en het middel tegen alle kwalen; dit is wat de werkelijke stichters
van de Theosophical Society propageren als haar eerste doelstelling
– UNIVERSELE BROEDERSCHAP.
Daarom moet de Theosophical Society, zelfs al zou
ze slechts in naam een vereniging van altruïsten zijn, iedereen
bestrijden die onder haar dekmantel magische vermogens probeert te verwerven
om die te gebruiken voor zijn eigen egoïstische doeleinden en ten
nadele van anderen. Velen hebben zich alleen uit nieuwsgierigheid bij
onze Society aangesloten. Wat ze zochten waren paranormale verschijnselen,
en ze waren niet bereid ook maar één jota van hun eigen
genoegens en gewoonten op te geven om die te verkrijgen. Deze mensen
vertrokken al heel gauw met lege handen. De Theosophical Society is
nooit een school geweest voor allerlei magische rituelen en zal dat
ook nooit worden. Maar er bestaan tientallen kleine occulte verenigingen
die vlot en oppervlakkig praten over magie, occultisme, rozenkruisers,
adepten, enz. Deze beweren veel, zelfs dat ze de sleutel tot het heelal
verschaffen, maar leiden mensen ten slotte naar een blinde muur, in
plaats van naar de ‘deur tot de mysteriën’. Dit zijn
enkele van onze meest verraderlijke vijanden. Onder de dekmantel van
de filosofie van de wijsheid-religie slagen ze erin een mystiek jargon
samen te stellen dat een tijdlang indruk maakt en hen in staat stelt,
met behulp van een beetje helderziendheid, mystiek aangelegde maar onwetende
aspiranten naar het occulte van hun geld af te helpen, en hen als schapen
in bijna elke richting te leiden. Getuige de nu beruchte H.B. of L.
en de nu befaamde G.N.K.R.* Maar wee degenen die een edele filosofie
proberen om te zetten in een broeinest van walgelijke immoraliteit,
begeerte naar persoonlijke macht en winstbejag onder de dekmantel van
theosofie. Karma achterhaalt hen wanneer dat het minst wordt verwacht.
Maar kan onze Society werkloos toezien en gerespecteerd blijven als
haar leden niet bereid zijn, althans in de toekomst, als één
man stand te houden, en af te rekenen met de laster tegen henzelf als
theosoof en met verachtelijke karikaturen van hun hoogste idealen zoals
deze twee huichelachtige organisaties ervan hebben gemaakt?
*‘H.B. of L.’ is een afkorting van ‘Hermetic
Brotherhood of Luxor’, een pseudo ‘esoterische’ vereniging
die ongeveer in 1884 in Engeland ontstond en zich later tot Amerika
uitbreidde. ‘G.N.K.R.’, d.w.z. ‘Genii of Nations,
Knowledge(s), and Religion(s)’, was ook zo’n zwendelorganisatie,
waarvan het bedrog in februari 1889 in Boston en New York door de kranten
werd ontmaskerd. Zie ‘The astral plague and looking-glass’
van G.R.S. Mead, Lucifer, september 1889, blz. 54-64; en The
Path, augustus 1889, blz. 150-2. – K.V.M.
Willen we echter in staat zijn deze inspanning voor
onze gemeenschappelijke zaak tot stand te brengen, dan moeten we alle
persoonlijke meningsverschillen van ons afzetten. Er zijn heel wat energieke
leden van de Theosophical Society die willen werken en hard willen werken.
Maar de prijs voor hun hulp is dat al het werk op hun manier moet worden
gedaan en niet op die van een ander. En als dat niet gebeurt vervallen
ze tot apathie, of verlaten de Society, en verklaren luidkeels dat zij
de enige echte theosofen zijn. Of ze proberen, als ze blijven, aan hun
eigen manier van werken voorrang te geven ten koste van alle andere
serieuze werkers. Dit is een feit, maar het is geen theosofie. Dit kan
alleen maar erop uitlopen dat de groei van de Society al snel leidt
tot een splitsing in verschillende sekten, evenveel als er leiders zijn,
wat even dwaas en hopeloos is als de ruim 350 christelijke sekten die
nu alleen al in Engeland bestaan. Is dit voor de Theosophical Society
een aantrekkelijk vooruitzicht? Is deze ‘afgescheidenheid’
in overeenstemming met het eendrachtige altruïsme van universele
broederschap? Is dit de leer van onze edele meesters?
Broeders en zusters in Amerika, het is aan u te beslissen of het zal
worden waargemaakt of niet. U werkt en u werkt hard. Maar om voor onze
grote zaak op de juiste manier te werken, is het nodig alle persoonlijke
meningsverschillen over de manier van werken te vergeten. Laat ieder
van ons op zijn eigen manier werken en niet proberen zijn opvatting
over de werkwijze aan anderen op te dringen. Vergeet niet hoe Paulus
de ingewijde zijn correspondenten heeft gewaarschuwd tegen de sektarische
houding die men in de vroegchristelijke kerk aannam: – ‘Ik
hoor bij Paulus, en ik bij Apollos’, en laten we ons voordeel
doen met die waarschuwing. Theosofie is in essentie onsektarisch, en
door ervoor te werken krijgt men toegang tot het innerlijke leven. Maar
alleen de mens zelf in de hoogste en meest waarachtige geest van broederschap
kan het innerlijke leven binnengaan, en elke andere poging om het binnen
te gaan zal vergeefs zijn of zal hem op de drempel verzengen.
Maar karma zal al onze meningsverschillen verzoenen.
Er zal strikt rekening worden gehouden met ons feitelijke werk, en het
‘loon’ dat is verdiend zal op ons credit worden bijgeschreven.
Maar even strikt wordt rekening gehouden met het werk dat iemand, door
toe te geven aan persoonlijke wrok, anderen heeft verhinderd te doen.
Dacht u dat het een kleinigheid is de kracht van de Theosophical Society,
zoals die is vertegenwoordigd in de persoon van één van
haar leiders, te verhinderen de haar opgelegde taak te vervullen? Even
zeker als er achter de Society een karmische kracht staat, zal die kracht
rekenschap vragen voor elke belemmering ervan, en onbezonnen en onwetend
is degene die zijn nietige zelf plaatst tegenover die kracht wanneer
ze de haar opgelegde taak vervult.
Dus, eenheid is kracht;
en er is alle reden om persoonlijke meningsverschillen te laten rusten
en verenigd te werken voor onze grote zaak.
Wat hebben we het afgelopen jaar gedaan? In opdracht
van en geholpen door de voorzitter-stichter, kol. Olcott, hebben we
hier de Engelse afdeling van de Theosophical Society georganiseerd.
En in plaats van één loge, zijn er kleinere plaatselijke
branches gevormd, die daardoor meer kunnen doen en gemakkelijker kunnen
bijeenkomen. Wat in India is verricht, heeft u waarschijnlijk al gehoord.
En u heeft gehoord of weet wat er in uw eigen afdeling tot stand is
gebracht en hoe die in kracht is toegenomen.
Wat onze middelen tot verbreiding van kennis betreft,
we hebben in het Westen Lucifer, The Path en de T.P.S.-brochures.
Al deze hebben ons met talrijke personen in aanraking gebracht die we
anders niet zouden hebben gekend. Ze zijn dus allemaal nodig voor de
zaak, evenals de poging om met hulp van de nieuwsmedia het denken van
de mensen te beïnvloeden. Het spijt me te moeten zeggen dat verschillende
medewerkers van Lucifer het tijdschrift en ook de Society nu
in de steek hebben gelaten om precies zulke persoonlijke meningsverschillen
als eerder bedoeld, en nu niet alleen mij vijandig gezind zijn, maar
ook het denkstelsel dat de Theosophical Society verkondigt.
Op grond van persoonlijke gevoelens tegen kol. Olcott
heeft ook Le Lotus – het Franse tijdschrift – zich
van de theosofie losgemaakt; maar we hebben zojuist La Revue Théosophique
opgericht om het in Parijs te vervangen. Het wordt door mij geredigeerd,
en beheerd of geleid door gravin d’Adhémar, een Amerikaanse
dame, bemind en gerespecteerd door iedereen die haar kent en een vriendin
van onze broeder, dr. Buck.
Zoals velen van u weten, hebben we de ‘Esoterische
Sectie’ gevormd. De leden daarvan hebben zich onder andere verbonden
om onder mijn leiding voor de theosofie te werken. Hiermee hebben we
vooral geprobeerd enige solidariteit te waarborgen in ons gemeenschappelijk
werk: het vormen van een sterke kern van verzet tegen pogingen van buitenaf
om ons schade te berokkenen, tegen vooroordeel tegen de Theosophical
Society en mij persoonlijk. Hierdoor kan veel worden gedaan om de schade
teniet te doen die in het verleden aan het werk van de Society is toegebracht
en om het werk in de toekomst enorm te bevorderen.
Ik ben echter bereid de naam ervan te veranderen.
De schandalen in Boston hebben de term ‘esoterisch’ volkomen
in diskrediet gebracht; maar dat is een zaak die later kan worden overwogen.
Zoals ik al zei, onze belangrijkste vijanden zijn
dus het algemeen heersende vooroordeel en de grove halsstarrigheid van
een materialistische wereld; de sterke ‘persoonlijkheid’
van enkele van onze eigen leden; het verkeerd voorstellen van onze doeleinden
en onze naam door op geld beluste charlatans; en bovenal, het weglopen
van eens toegewijde vrienden die nu onze bitterste vijanden zijn geworden.
De woorden die in de evangeliën aan Jezus worden
toegeschreven, zijn werkelijk wijs. We zaaien ons zaad en een deel valt
langs de kant van de weg en wordt niet opgemerkt; een deel valt op steenachtige
bodem waar het snel opschiet in een vlaag van emotioneel enthousiasme,
om kort daarna, omdat het geen wortels heeft, te sterven en te ‘verdorren’.
In andere gevallen zijn het de ‘doornen’ en begeerten van
een materiële wereld die een overvloedige groei van vruchten verstikken,
en het sterft als het tegenover de ‘zorgen van de wereld en de
bedrieglijkheid van rijkdom’ komt te staan. Want helaas, het zijn
slechts weinigen in wie het zaad van de theosofie goede bodem vindt
en honderdvoudig vrucht voortbrengt.
Maar onze eenheid is onze kracht, en zal dat altijd
blijven als we ons ideaal van universele broederschap handhaven. Het
oude ‘In hoc signo vinces’ [In dit teken zul je overwinnen]
moet ons wachtwoord zijn, want onder haar heilige leiding zullen we
zegevieren.
En nu een laatste woord als afscheid. Mijn woorden
kunnen en zullen voorbijgaan en worden vergeten, maar bepaalde zinnen
uit brieven geschreven door de meesters zullen nooit verloren gaan,
want ze zijn de belichaming van de hoogste praktische theosofie. Ik
wil ze voor u vertalen:
‘ * * * Laat niet de vruchten van goed karma
uw motief zijn; want, omdat uw karma, goed of slecht, één
is en de hele mensheid gezamenlijk toebehoort, kan u niets goeds of
slechts overkomen dat niet met vele anderen wordt gedeeld. Vandaar dat
uw motief, als dat egoïstisch is, slechts een tweeledige uitwerking
kan hebben, goed en slecht, en óf uw goede daad teniet doet óf
die omzet in het voordeel van een ander.’ * * ‘Er is geen
geluk voor iemand die altijd aan het eigen zelf denkt en alle andere
zelven vergeet.’
‘Het heelal kreunt onder het gewicht van dat
soort handelen (karma), en geen ander dan zelfopofferend karma kan dit
verlichten. * Hoeveel van u hebben de mensheid geholpen om zelfs haar
kleinste last te dragen, dat u uzelf als theosofen beschouwt. O, mensen
van het Westen, die de rol zouden willen spelen van redders van de mensheid
vóór ze zelfs het leven van een mug sparen die hen met
zijn steek bedreigt! Zou u willen delen in de goddelijke wijsheid of
ware theosofen willen zijn? Handel dan zoals de goden dat doen wanneer
ze geïncarneerd zijn. Voel uzelf het voertuig van de hele mensheid,
de mensheid als een deel van uzelf en handel in overeenstemming daarmee.
* * * * * ’
Dit zijn gulden woorden; hopelijk neemt u ze in
u op! Dat is de hoop van iemand die zich in alle oprechtheid de toegewijde
zuster en dienares noemt van elke echte volgeling van de meesters
van de theosofie.
Met broederlijke groeten,
H.P. Blavatsky