De prana’s of levensessenties
Dit leven (prana) is geboren uit atman.
Zoals er in het geval van een mens een schaduw wordt geworpen, zo is het ook in dit geval. Door de werking van het bewustzijn komt het in dit lichaam.
Zoals een hoofdopzichter zijn opzichters beveelt en zegt: ‘Houd toezicht op die en die dorpen’, zo controleert dit leven (prana) de andere levensadems één voor één.
De uitademing (apana) bevindt zich in de uitscheidings- en voortplantingsorganen. De levensadem (prana) als zodanig vestigt zich in het oog en het oor, en ook in de mond en de neus. Terwijl er zich in het midden de gelijkmakende adem (samana) bevindt, want deze is het die gelijkelijk verdeelt wat aan voedsel is aangeboden. Uit deze ontstaan de zeven vlammen.
Waarlijk, in het hart bevindt zich het zelf (atman). Hier zijn die honderd en één aderen. Bij elk van deze hoort een honderdtal kleinere aderen. Bij elk van deze horen tweeënzeventigduizend vertakkingen van aderen. Daarin beweegt zich de verspreide adem (vyana).
Opstijgend door een van deze [aderen] leidt de opwaartse adem (udana) als gevolg van goed werk naar de goede wereld; als gevolg van kwaad naar de kwade wereld; als gevolg van beide naar de wereld van de mens.
Waarlijk, de zon (Aditya) gaat uiterlijk op als leven; want hij helpt de levensadem in het oog. De godheid die in de aarde is steunt de uitgaande adem (apana) van een mens. Wat ertussenin ligt, namelijk ruimte (akasa), is de gelijkmakende adem (samana). De wind (vayu) is de verspreide adem (vyana).
Warmte (tejas) is waarlijk de opwaartse adem (udana). Iemand bij wie de warmte is opgehouden wordt daarom wedergeboren met zijn zintuigen verzonken in het denken (manas).
Wat iemand ook denkt, daarmee treedt hij het leven (prana) binnen. Zijn leven, verenigd met zijn warmte, samen met het zelf (atman), leidt tot die wereld die is gevormd [in het denken].
– Prasna-Upanishad, III, 3-10 (gebaseerd op de Engelse vertaling van R.E. Hume)
Men neemt aan dat het aantal prana’s in het menselijk lichaam, wat functie en aard betreft, tien is, en esoterisch zelfs twaalf, maar toch wordt dit aantal ook vermeld als zeven, om dezelfde reden dat men van de planeetketen gewoonlijk zegt dat ze uit zeven bollen bestaat in plaats van uit het volledige aantal van twaalf. We gebruiken het woord prana echter als een algemene term om de verzameling psycho-vitaal-astrale fluïden aan te duiden die de prana’s in werkelijkheid zijn. We kunnen ze ook de levensessenties noemen.
Zelfs in het Europa van de middeleeuwen – dat zijn ideeën natuurlijk aan de oude Griekse en Romeinse geschriften ontleende – heerste bijna dezelfde opvatting over het menselijk lichaam, namelijk dat het een entiteit is vol levensgeesten en lichaamsvochten, tot ze betrekkelijk kortgeleden door de medische wetenschap werd verworpen, die om het bijgeloof van onze voorvaderen lachte. Niettemin correspondeerden deze levensgeesten en lichaamsvochten, hoe onvolmaakt ook, met de pranische fluïden van de oude hindoeleer – die ze beschouwde als etherische essenties en ook als fysieke lichaamsvochten. Vanaf de vroege middeleeuwen tot kortgeleden, leerde de medische wetenschap consequent dat de normale fysieke gezondheid van de mens bewaard bleef wanneer deze levensgeesten en lichaamsvochten evenwichtig functioneerden, en dat ziekte en zelfs de dood het gevolg waren van het verkeerd functioneren daarvan. In archaïsche tijden heerste eenstemmigheid over deze punten.
Exoterische hindoegeschriften vermelden hun aantal gewoonlijk als vijf: (1) Prana*, ‘voort-ademing’, en dus de levensessentie die de ademhaling controleert, in het bijzonder de uitademing; de inademing of de reflexhandeling van de longen wordt beschouwd als een automatische aanpassing van de functie. Zijn orgaan of zetel zijn de longen. (2) Vyana, ‘rond of verspreid ademen’, het vitale psycho-astraal-fysieke fluïdum dat de circulaties beheerst, hetzij van het bloed of van de zenuwen, en daarom zijn zijn organen de aderen en slagaderen aan de ene kant, en de zenuwen als de hogere aspecten van de algemene circulatiefunctie aan de andere kant. (3) Samana, ‘samen of rond ademen’, de adem of essentie die te maken heeft met het regelen van de spijsvertering en ook met het opnemen en verdelen van vloeistoffen; zijn organen zijn de maag, de ingewanden, enz. (4) Apana, ‘omlaag of weg ademen’, met de betekenis van afwerpen en dit beheerst de uitscheidingsorganen. (5) Udana, ‘omhoog of boven ademen’, de levensessentie die de opwaartse circulatiebeweging veroorzaakt. Zijn centrum is de navel met de daarmee overeenkomende plaatsen in het hart en de ruggengraat; het regelt de beweging van de levensessentie vanuit de lagere organen opwaarts naar de schedel.
*Een samengesteld Sanskrietwoord: pra, voort; an, ademhalen; deze werkwoordswortel wordt in de termen voor alle prana’s aangetroffen.
Er zijn twee hogere ‘prana’s’: het orgaan van de ene bevindt zich in het hart en van de andere in het hoofd. Dan zijn er nog vijf andere verborgen ‘prana’s’ die niet zozeer op het lichaam betrekking hebben als wel op de circulerende ‘adems’ of bewegingen van de atmische geest en van buddhi-manas in en door de hele menselijke constitutie.
Al de verschillende prana’s van de akasische levensstroom vormen in feite de volledig belichaamde mens, want zij zijn de vitale velden, of wat soms de zenuwfluïden worden genoemd, waarin en waardoor de fijnere spirituele, verstandelijke en psychische essenties werken en zich manifesteren. Wanneer alle prana’s in evenwicht verkeren en er niet één of meerdere te veel worden gestimuleerd of te weinig werken, dan is de mens gezond in zijn hele constitutie. Dat is de reden dat alle pogingen om zich in te laten met deze pranische stromen – door yoga of psychische praktijken – een verandering in de menselijke constitutie teweegbrengen, en als er onwetend mee wordt geëxperimenteerd, zoals meestal het geval is, zullen deze praktijken onveranderlijk leiden tot ziekte en hoogstwaarschijnlijk tot de dood, of anders tot psychische en mentale stoornissen.
De diverse prana’s zijn niet alleen levensadems, zoals de term gewoonlijk wordt vertaald, maar zijn stromen of stromingen van psychoastrale substantie die in het lichaam werken als substantiële energieën. Ze bestaan alle uit buitengewoon kleine deeltjes of atomaire eenheden of entiteiten, die in feite hetzelfde zijn als de levensatomen.
In laatste instantie is het lichaam van een mens opgebouwd uit deze pranische stromen van atomaire deeltjes. Bovendien zijn alle prana’s die zich in het menselijk lichaam manifesteren de psycho-astraal-fysieke uitdrukking van overeenkomstige en oorzakelijke levensstromen in het aurische ei. Ze zijn de vitale energetische vorm die het aurische ei op het fysieke gebied aanneemt; en de aura’s, die deze prana’s uitscheiden en min of meer als een damp of nevel om het lichaam vormen, zijn hun psychomagnetische atmosfeer. Met andere woorden, de prana’s zijn het voertuig waardoor alle hogere kenmerken en eigenschappen van de menselijke constitutie tot uitdrukking komen.
De prana’s hebben hun respectieve werkterrein in het aurische ei, van waaruit ze zich in het fysieke lichaam manifesteren, dat de meest stoffelijke verdichting is van de grovere aspecten van het aurische ei. In het aurische ei bevinden zich actieve centra of brandpunten of knopen die overeenkomen met de verschillende fysieke organen, waaronder de verschillende zenuwknopen of -vlechten; en de eerstgenoemde zijn inderdaad de bronnen of aurische oorzaken die als hun gevolgen in het fysieke lichaam de overeenkomstige centra of organen voortbrengen.
Op die manier ontvangt het fysieke lichaam de zeven of tien prana’s van het aurische ei, dat ze op zijn beurt ontvangt van de monadische centra in de menselijke constitutie – die zich uitstrekt van de atman tot aan het fysieke lichaam. Als gevolg van de onafgebroken activiteit van de krachten of energieën die in de mens werken, vloeien deze krachten vanuit de verschillende monadische brandpunten van zijn constitutie als stromen van levenskracht, d.w.z. stromen van levensatomen, naar de verschillende lagen van het aurische ei. Deze stromen van levenskracht vormen in feite het aurische ei met zijn samengestelde levensfluïden en hun karakteristieke aurische eigenschappen of svabhava’s; vanuit de diverse lagen van het aurische ei weerspiegelen deze pranische aura’s zich in de verschillende organen of centra of chakra’s van het fysieke lichaam.
De volledige mens, gezien als een objectieve entiteit, vertoont gedurende zijn incarnatie een schitterend beeld van op elkaar inwerkende en voortdurend sprankelende stromen van pranische vitaliteit, die in de hogere gebieden op stromen bewegend licht lijken, en in hun lagere gebieden op stromen quasi-stoffelijke vitaliteit.* Wat wij magnetisme en elektriciteit noemen, en de één is het alter ego van de ander, zijn slechts pranische of vitale psychomagnetische stromen van leven. In de gemanifesteerde kosmos zijn het twee aspecten van de vitale werkzaamheid van onze zonnehiërarch, die samenvloeien en zich verenigen met het vitale magnetisme en de elektriciteit van onze planeetketen, en ook met het magnetisme en de elektriciteit van onze aardbol – deze kosmische krachten vertegenwoordigen in het zonnestelsel wat de verschillende prana’s in de menselijke constitutie zijn.
*Er wordt in de theosofische literatuur vaak gesproken over de ‘zenuwfluïden’ van het fysieke lichaam. Er zijn in feite evenveel zenuwfluïden in het fysieke gestel van de mens als prana’s, want dit is slechts een andere naam voor de zeven of tien prana’s die in en door het zenuwstelsel werken. Het zijn de prana’s die door hun samenspel de algemene stroom van zenuwenergie, of kracht, of zenuwvitaliteit voortbrengen.
Daarom wordt de mens op aarde, evenals andere wezens op andere planeten, niet alleen omringd door alle prana’s van het zonnestelsel en van de planeetketens, maar eveneens door de twaalf soorten kosmisch magnetisme of kosmische elektriciteit die het zonnestelsel binnenstromen vanuit de sterrenbeelden van de dierenriem die het omringen. Wanneer we dit in gedachten houden en ons herinneren welke planeten worden bestuurd door welke huizen van de zodiak – moderne westerse astrologen zeggen ten onrechte dat de planeten de tekens beheersen – kan de student de svabhava’s van de diverse prana’s van een mens niet alleen rechtstreeks in verband brengen met de svabhava’s van de planeten, maar ook met de pranische svabhava’s van de huizen of sterrenbeelden van de dierenriem.
Tijdens het leven van een mens zijn al deze prana’s min of meer werkzaam in zijn constitutie. (In één opzicht is het enige verschil tussen een mahatma en een gemiddeld mens, dat de mahatma zijn bewustzijn concentreert in zijn hogere prana’s, en het aan de andere prana’s overlaat hun quasi-automatische arbeid in de lagere delen van zijn constitutie te verrichten.) Daarom is de geïncarneerde mens een zuil van verblindend licht, waarvan het bovenste deel schijnt op te gaan in de kleurloze luister van de oneindigheid, terwijl de tussenliggende en lagere delen zich geleidelijk verdichten en een duidelijker kleur gaan vertonen, totdat de prana’s, wanneer het lichaam wordt bereikt, grof en zwaar worden en de gecombineerde svabhava van de belichaamde dierlijke monade verschaffen.
Wanneer een mens sterft, worden deze prana’s achtereenvolgens en geleidelijk van beneden naar boven ingetrokken, tot het menselijke ego de tweede dood in de kamaloka ervaart, in zijn droom- of svapna-toestand wegzakt, en devachan binnentreedt in de schoot van de spirituele monade. De prana’s die zover hebben kunnen opstijgen, gaan dan de monaden weer binnen die hen oorspronkelijk geboren deden worden, toen het ego indertijd uit devachan afdaalde en incarneerde. Dat wordt bedoeld met de uitspraak dat de prana’s naar hun respectieve bronnen in de natuur terugkeren.
Ten slotte kan men zeggen dat zelfs de meest verheven activiteiten van een mens, zoals de werkingen van het bewustzijn, het begripsvermogen, de intuïtie, enz., niets anders zijn dan verschillende manieren om de svabhava’s te beschrijven van de goddelijke en spirituele pranische krachten die uitgaan van de monaden in de menselijke constitutie die zich op zijn hogere gebieden bevinden. Dat betekent dat alles in de natuur slechts belichaamd leven is, anders gezegd, belichaamd bewustzijn, denken, intelligentie. Het hoogste brengt het laagste voort; zodat de levensstromen of fluïden op de gemanifesteerde gebieden, en dus in en door het fysieke lichaam, slechts de uitdrukking zijn van de hogere levenskracht die zich op de lagere en laagste gebieden manifesteert.