Het aurische ei en de beginselen van de mens
Het volgende fragment uit HPB’s ES Instructions 3 (CW 12:607-9) handelt niet alleen over onze menselijke beginselen en wat zij hun vergankelijke aspecten noemt, maar ook over het aurische ei:
Metafysisch en filosofisch, en strikt esoterisch gezien, bestaat de mens als volledige eenheid uit vier grondbeginselen en hun drie aspecten op deze aarde. In de halfesoterische leringen zijn deze vier en drie de zeven beginselen genoemd, . . .
DE EEUWIGE GRONDBEGINSELEN DOOR DE BEGINSELEN VOORTGEBRACHTE VERGANKELIJKE ASPECTEN 1. Atman of jiva, ‘het ene leven’, dat het monadische trio doordringt. (Een in drie en drie in Een.) 1. Prana, de levensadem, hetzelfde als nephesh. Bij de dood van een levend wezen wordt prana opnieuw jiva.* 2. Aurisch omhulsel; want de grondslag van de aura rond de mens is het universeel verspreide oorspronkelijke en zuivere akasa, het eerste waas op de grenzeloze en oeverloze uitgestrektheid van jiva, de onveranderlijke wortel van alles. 2. Lingasarira, de astrale vorm, de vergankelijke emanatie van het aurische ei. Deze vorm gaat aan de vorming van het levende lichaam vooraf, blijft zich na de dood eraan hechten, en valt pas uiteen bij het verdwijnen van het laatste atoom van het lichaam (met uitzondering van het skelet). 3. Buddhi; want buddhi is een straal van de universele spirituele ziel (alaya). 3. Lagere manas, de dierlijke ziel, de weerspiegeling of schaduw van buddhi-manas, dat de potentiële vermogens van beide bezit, maar door zich te verbinden met de kamische elementen gewoonlijk wordt overmeesterd. 4. Manas (het hogere ego); want het komt voort uit mahat, het eerste voortbrengsel of de eerste emanatie van pradhana, die in aanleg alle guna’s (eigenschappen) bevat. Mahat is kosmische intelligentie, het ‘verheven beginsel’ genoemd.** Omdat de lagere mens het samengestelde product is van twee aspecten – fysiek van zijn astrale vorm, en psychofysiologisch van kama-manas – wordt hij zelfs niet als een aspect beschouwd, maar als een illusie. *Prana is dus, in ieder geval op aarde, slechts een vorm van leven, een voortdurende cyclische beweging van binnen naar buiten en weer terug, een uitademen en inademen van het ene leven, of jiva, het synoniem voor de absolute en onkenbare godheid. Prana is niet abstract leven, of jiva, maar het aspect ervan in een wereld van begoocheling. In The Theosophist van mei 1888 wordt op blz. 478 gezegd dat prana ‘één graad fijner is dan de grove stof van de aarde’. – HPB
**Bedenk dat onze reïncarnerende ego’s in De geheime leer manasaputra’s worden genoemd, ‘zonen van manas’ (of mahat), of denkvermogen, wijsheid. – HPBHet aurische ei moet op grond van zijn aard en talrijke functies goed worden bestudeerd. Zoals hiranyagarbha, de gouden schoot of het gouden ei, Brahma omvat, het collectieve symbool van de zeven universele krachten, zo omvat het aurische ei zowel de goddelijke als de fysieke mens en staat met beiden rechtstreeks in verband. Zoals gezegd, is het in essentie eeuwig; in zijn voortdurende wisselwerkingen en transformaties tijdens het proces van vooruitgang van het reïncarnerende ego op deze aarde is het een soort perpetuum mobile.
Zoals in De geheime leer is gezegd, zijn de ego’s of kumara’s, die aan het einde van het derde wortelras in de mens incarneerden, geen menselijke ego’s van deze aarde of dit gebied, maar worden ze dat pas vanaf het moment dat ze de dierlijke mens bezielen en hem zo zijn hogere denkvermogen schenken. Ieder van hen is een ‘adem’ of beginsel, die de menselijke ziel, of manas, het denkvermogen, wordt genoemd. Zoals de leringen zeggen: ‘Ieder is een zuil van licht. Na zijn voertuig te hebben gekozen, zette het uit en omgaf het het menselijke dier met een akasische aura, terwijl het goddelijke (manasische) beginsel, zich in die menselijke vorm vestigde.’
De oude wijsheid leert ons bovendien dat de maanpitri’s, die uit hun chhaya’s of schaduwen mensen hadden gevormd, vanaf deze eerste incarnatie in deze aurische essentie worden opgenomen, en dat nu voor elke toekomstige persoonlijkheid van de reeks reïncarnaties van elk ego een afzonderlijke astrale vorm wordt voortgebracht.
Het aurische ei, dat alle gedachten, woorden en daden van de mens weerspiegelt, is dus:
(a) De bewaarder van alle karmische optekeningen.
(b) De voorraadschuur van alle goede en kwade krachten van de mens die, als hij dat wil – ja, er zelfs maar aan denkt – iedere latente kracht ontvangt en afstaat, die onmiddellijk een actief vermogen wordt: deze aura is de spiegel waarin sensitieven en helderzienden de werkelijke mens voelen en waarnemen, en hem zien zoals hij is, niet zoals hij schijnt te zijn.
(c) Zoals het de mens voorziet van zijn astrale vorm, waaromheen de fysieke entiteit zich vormt, eerst als foetus, dan als kind en volwassene, terwijl het astrale met de mens meegroeit, zo voorziet het hem tijdens het leven, als hij een adept is, van zijn mayavirupa of illusielichaam, dat niet zijn vitaal-astrale lichaam is; en na de dood voorziet het hem van zijn devachanische entiteit en kamarupa of begeertelichaam (de schim).*
*Het is onjuist het vijfde menselijke beginsel ‘kamarupa’ te noemen. Vóór de dood is het helemaal geen rupa of vorm, maar bestaat het uit de kamische elementen in de mens, zijn dierlijke begeerten en hartstochten, zoals boosheid, wellust, afgunst, wraakzucht, enz., enz., de voortbrengselen van zelfzucht en de stof. – HPB
Wat bovengenoemde devachanische entiteit betreft, moet het ego, om als het ‘ik’ van zijn onmiddellijk voorafgaande incarnatie een toestand van gelukzaligheid te kunnen ingaan, worden bekleed (in figuurlijke zin) met de spirituele elementen van de denkbeelden, aspiraties en gedachten van de nu ontlichaamde persoonlijkheid; want wat zou anders de gelukzaligheid en beloning genieten? Beslist niet het onpersoonlijke ego, de goddelijke individualiteit. Het moeten dus de goede karmische optekeningen van de overleden persoon zijn die, afgedrukt op de aurische substantie, de menselijke ziel voorzien van voldoende spirituele elementen van de vroegere persoonlijkheid om haar in staat te stellen te geloven dat ze nog dat lichaam is waarvan ze zojuist is gescheiden, en om gedurende een kortere of langere periode van ‘spirituele zwangerschap’ haar oogst binnen te halen. Want devachan is een ‘spirituele zwangerschap’ in een ideële baarmoedertoestand, die eindigt met de nieuwe geboorte van het ego in de wereld van gevolgen, en deze ideële subjectieve geboorte gaat vooraf aan zijn volgende aardse geboorte in de wereld van oorzaken, een geboorte die door zijn slechte karma wordt bepaald.*
*Hier is de wereld van gevolgen de devachanische toestand, en de wereld van oorzaken het aardse leven. – HPB
We merken op dat in dit fragment slechts vier grondbeginselen worden genoemd: atman, zijn aurische omhulsel, buddhi, en manas – dit laatste is in feite het hogere manas; en drie vergankelijke aspecten: prana, lingasarira, en het lagere manas of de dierlijke ziel. Sommige studenten hebben zich hierover verwonderd en hebben zich ook afgevraagd waarom het tweede beginsel wordt vermeld als het aurische omhulsel; en verder waarom kama niet wordt genoemd.
Ten eerste is kama een intrinsiek deel van elk van deze vier grondbeginselen en hun drie aspecten, omdat het, in de menselijke constitutie, de kosmische kama vertegenwoordigt – het universele en fundamentele beginsel-kenmerk dat de innerlijke kracht of energie van het heelal is. Want we moeten steeds voor ogen houden dat elk van de zeven beginselen in de mens, of het nu een grondbeginsel of een aspect is, zelf zevenvoudig is.
Deze vier beginselen worden als ‘grondbeginsel’ beschouwd omdat ze de hoogste en dus de krachtigste en duurzaamste in de hele menselijke constitutie zijn. Zij overleven het grootse drama dat bij de dood plaatsvindt en dat leidt tot het uiteenvallen van het lagere viertal, of wat HPB de drie aspecten plus het fysieke voertuig noemt – deze drie lagere aspecten worden pas vóór en tijdens de volgende reïncarnatie herenigd. Dit geldt evenzeer en in gelijke mate voor de constitutie en de ‘dood’ van een kosmische entiteit, zoals een planeet of een melkwegstelsel.
Door de beginselen in parallelle kolommen te plaatsen wijst HPB erop dat elk zijn eigen overeenkomstige aspect op aarde heeft tijdens de levensduur van een volledig zevenvoudig mens. Ter illustratie: verschillende prana’s in de mens corresponderen met de atman; want wanneer men teruggaat naar hun uiteindelijke oorsprong, blijkt dat de prana’s emanaties zijn van de atmische monade. Op gelijke wijze hangt het lingasarira samen met het ‘aurische omhulsel’ dat de atman omgeeft als zijn spirituele aura; en zo is het derde aspect of het lagere manas, de dierlijke ziel, in de belichaamde mens de weerspiegeling van zijn buddhi. We kunnen deze analogie nog een stap verder voeren door erop te wijzen dat, zoals manas het brandpunt is van de egoïsche menselijke individualiteit, zo correspondeert het op aarde met het sthulasarira, dat het brandpunt is van de krachten en vermogens die de fysieke mens tot een individu maken, gescheiden van anderen.
Al deze beginselen en aspecten, en in feite alles in de menselijke constitutie, liggen besloten in het aurische ei dat tegelijkertijd het totaal van de fluïden van alle verschillende monaden is en, als gevolg daarvan, de gezamenlijke krachten en energieën van de zevenvoudige belichaamde mens vertegenwoordigt. Maar als de dood intreedt, lost het laagste deel van het aurische ei, omdat het grotendeels is opgebouwd uit de emanaties vanuit de aspecten, op in dat deel van het astrale licht dat de kamaloka van de aarde wordt genoemd; hoewel zelfs hier de meer etherische levensatomen of bijbehorende krachten en substanties naar een latente toestand worden opgetrokken om de tanhische* elementalen te worden in de hogere delen van het aurische ei, dat de door HPB genoemde blijvende grondbeginselen omsluit. Omdat het aurische ei voortdurend functioneert en eeuwig duurt, is het in één opzicht het belangrijkste van alle beginselen of delen van de menselijke constitutie. Verder is het het terrein of samengestelde terrein van de verschillende facetten van het menselijk bewustzijn op al zijn zevenvoudige gebieden. Bij iedere nieuwe incarnatie worden dus de verschillende ‘aspecten’ gevormd uit de substanties en krachten van het aurische ei – zelfs het fysieke lichaam of sthulasarira, dat bij wijze van spreken het bezinksel of de neerslag is van het aurische ei via en door middel van het lingasarira, dat zelf een verdichte emanatie is van de onderste lagen van het aurische ei.
*Tanha, een boeddhistische term die ‘dorst naar leven’ betekent.
Verder wijst HPB erop dat het mayavirupa, of het gedachte- en gevoelslichaam dat de adept, als hij dat wil, kan projecteren, bestaat uit de substanties en energieën van de betreffende lagen van het aurische ei; en omdat al dergelijke projecties van de aurische substantie een tijdelijk doel hebben, draagt het mayavirupa de naam ‘illusielichaam’.
Uit het aurische ei wordt het feitelijke rupa of voertuig gevormd dat de devachanische entiteit omhult, zodat we terecht over dit deel van het aurische ei, dat vibreert als gevolg van het betrekkelijk spirituele bewustzijn van de devachani, kunnen spreken als het werkterrein van zijn bewustzijn. Deze lagen van het aurische ei die we, misschien tamelijk aanschouwelijk voorgesteld, het ‘lichaam’ van de devachani kunnen noemen, geven het devachanische ego de illusie dat het zich in een mooi spiritueel voertuig bevindt. Het kamarupa wordt na de dood, hetzij voordat of nadat het de schim wordt, eveneens gevormd uit de daarvoor geëigende substanties die aan de onderste lagen van het aurische ei worden ontleend.
Uit het voorafgaande zien we hoe belangrijk de rol is die het aurische ei in de menselijke constitutie speelt, want het is niet alleen het terrein voor alle verschillende bewustzijnsgebieden van de belichaamde mens, maar het is tevens de etherische en astrale en zelfs spirituele substantie of het aurische omhulsel waaruit elk van de voertuigen van de menselijke entiteit wordt gevormd, waaronder zijn lingasarira, zijn mayavirupa, zijn devachanische aurische omhulsel en zijn kamarupa na de dood.
Er zijn twee fundamentele manieren om de mens te beschouwen: volgens de ene bestaat hij uit de zeven kosmische elementen, zoals HPB die in het begin gaf; en volgens de andere bestaat hij uit een samenstel van onderling op elkaar inwerkende monaden of bewustzijnscentra, die in en door en met behulp van de zeven kosmische elementen werken die de mens zijn zeven beginselen geven.
Wat is dan het verschil tussen de diverse monaden in de mens en de zeven beginselen, en wat zijn hun respectieve functies? Deze vraag lag ten grondslag aan het geschil tussen HPB en Subba Row. Subba Row volgde de leer van de brahmaanse esoterische school door de aandacht te richten op de monaden, en het heelal te zien als een enorme verzameling individualiteiten; HPB vond het voor dat moment in de geschiedenis van de wereld echter noodzakelijk aan de zoekende westerse geest, die toen een materialistisch wetenschappelijke inslag had, duidelijk te maken wat de samenstelling van het heelal als entiteit is – wat zijn ‘bouwstof’ is en wat de mens is als een onlosmakelijk deel ervan. De zeven beginselen zijn de zeven soorten ‘bouwstof’ van het heelal. Het hoogste deel van elke soort is zijn bewustzijnskant; het laagste deel van elk is de lichamelijke kant door middel waarvan zijn eigen bewustzijn zich uitdrukt. Toch kan ieder mathematisch punt in de onbegrensde Ruimte worden gezien als een monade omdat het heelal, collectief gezien, belichaamd bewustzijn is; en individueel gezien, belichaamde bewustzijnen of monaden.
De wetenschappers zeggen dat het heelal uit ongeveer honderd scheikundige elementen bestaat, die samen de bouwstof van het heelal vormen, onderverdeeld in vele verschillende stoffen. Zoals de scheikundige elementen het lichaam van het heelal vormen, dat niettemin het omhulsel vormt van menigten bewuste wezens, waaronder de mens, zo zijn op precies dezelfde manier de zeven beginselen van de kosmos en van de mens – die uiteindelijk zijn terug te voeren tot één oorzakelijke beginsel-geest – de zevenvoudige stof waaruit het hele universum is opgebouwd.
Wat zijn deze zeven (of tien) beginselen? Het was in HPB’s tijd heel belangrijk om dat punt naar voren te brengen. Op de achtergrond het goddelijke dat zich met geest bekleedt, en deze brengen het licht van het denken tot geboorte; en het licht van het denken, in samenwerking met de andere tot dan ontwikkelde beginselen en elementen, brengt de kosmische begeerte voort; en zo verder omlaag tot we het sthulasarira bereiken. (Dit woord betekent, tussen twee haakjes, niet fysiek lichaam, maar eerder substantieel of verdicht lichaam, op welk gebied ook, fysiek, spiritueel of goddelijk; sthula betekent eenvoudig verdicht of grof). Omdat het heelal bestaat uit stralingen, licht en energie, kunnen deze stralingen, die zich volgens de indelingen van een schaal manifesteren, vanuit één gezichtspunt als krachten worden beschouwd; maar wanneer ze zich in hoge mate verdichten, worden ze grove stof, waar de hogere vormen van straling niettemin voortdurend doorheen werken.
Ieder mathematisch punt van de ruimte is een monade, een bewustzijnspunt, omdat de hele oneindigheid oneindig bewustzijn is. Daarom moet ieder punt van de oneindigheid een bewustzijnscentrum zijn, een zevenvoudige monade, die zijn atman, buddhi, manas, enz., heeft, omdat het heelal is opgebouwd uit deze zeven ‘stoffen’ die te herleiden zijn tot één oorzakelijke ‘stof’ – geest, bewustzijn, atman. Ik leg de nadruk op dit punt omdat we niet de verkeerde gedachte moeten koesteren dat de zeven beginselen één ding zijn en de monaden die door de beginselen werken iets anders en daarvan gescheiden zijn. Dat is onjuist.
Elk van de zeven beginselen of elementen van een monade kan een van de kosmische gebieden vertegenwoordigen en is zelf zevenvoudig. Er is bijvoorbeeld een atman van de kama, een buddhi van de kama, enz., langs het hele scala van beginsel-elementen of ‘stoffen’. Waardoor verschilt de ene mens van een ander mens, of een mens van een dier? De verschillen liggen niet in hun respectieve zeven beginselen, want deze maken deel uit en vormen de samengestelde constitutie van alle entiteiten, maar ontstaan door de relatieve graad van evolutie van de individuele monaden. De menselijke monade is veel verder geëvolueerd dan die van een dier of een plant, of dan de in hoge mate als een eenheid optredende monaden die, als gevolg van hun relatieve stadia van ontwikkeling, graniet van marmer of van zandsteen doen verschillen.
De zeven beginselen die de mens samenstellen – atman, buddhi, manas, kama, prana, lingasarira, sthulasarira – zijn identiek met de beginselen die onze zonnekosmos samenstellen, en de zeven beginselen van de mens zijn min of meer op dezelfde wijze onderling verweven en werken op eenzelfde manier op elkaar in als de kosmische beginselen. Zoals het astrale licht van onze aarde haar fluïdische astrale dubbel is, zo is in de mens het lingasarira het astrale dubbel van het menselijk lichaam; en zoals de verschillende kosmische prana’s de samengestelde levenskracht van onze bol vormen, zo is de samengestelde prana van de menselijke constitutie het levensbeginsel in de mens.
Voor studiedoeleinden kan de constitutie van de mens op verschillende manieren worden beschouwd. Als we de toestand na de dood bestuderen, kunnen we de constitutie van de mens verdelen in een lagere triade, bestaande uit zijn fysieke lichaam, zijn fluïdische dubbel en de pranische vitaliteit; een tussenliggende duade, gevormd door manas en kama die in wisselwerking met elkaar staan; en vervolgens een spirituele duade, gevormd door atman, gehuld in zijn eigen bewustzijnskleed, buddhi. Zelfs ons fysieke lichaam heeft zijn eigen zevenvoudige samenstelling, die bijna geheel bestaat uit de zeven klassen van elementalen die op het fysieke gebied werken, en deze zeven klassen of graden zijn voortgekomen uit de fundamentele elementen van de natuur. Het lingasarira bestaat ook uit deze zelfde zeven klassen van elementalen, verdeeld in hun zeven verschillende soorten; en de pranische elementen van de mens bestaan uit de zeven klassen van elementalen met hun eigen pranische eigenschappen. Alle voertuig-aspecten van elk van de zevenvoudige beginselen van de mens worden in feite op eenzelfde manier gevormd. Verder is ieder beginsel of element van de mens in meerdere of mindere mate afhankelijk van het onmiddellijk daarboven staande, en wordt tevens in meerdere of mindere mate geleid of bestuurd door het hoogste, terwijl alle hogere beginselen zich door dat beginsel proberen te manifesteren.