Is karma ooit onverdiend?
De vreemde misvatting is ontstaan dat er onverdiend karma zou kunnen zijn. Deze is waarschijnlijk het gevolg van het verkeerd begrijpen van uitspraken van HPB en W.Q. Judge dat alle schepselen onverdiend lijden ondergaan, niet alleen mensen maar ook dieren en mogelijk zelfs goden. Bij dit onderwerp en het feit dat alle karma verdiend is, spelen verschillende gedachten een rol.
Ten eerste is het heelal onvolmaakt omdat het uit onvolmaakte entiteiten bestaat die evolueren – in feite is het heelal deze entiteiten. Dat betekent dat het een lichtzijde heeft die bestaat uit de verder gevorderde entiteiten en een donkere zijde die bestaat uit de minder ontwikkelde. Kwaad, of de donkere zijde van de natuur, is dus onvolmaaktheid; in de natuur bestaat niet zoiets als absoluut kwaad.
Omdat we ons in het heelal bevinden en evoluerende wezens zijn, weten we dat we van elkaar leren, elkaar beïnvloeden en op elkaar reageren. Goede daden verheffen ons en helpen daardoor niet alleen onszelf maar ook anderen om vooruit te gaan. De Heer Boeddha zei, als we kwaad denken, volgen leed en pijn, precies zoals het wiel van de wagen de poot van de os volgt die hem trekt. Iedere hiërarchie bevindt zich binnen de levenssfeer van een grotere hiërarchie; zo bevindt ook een atoom in het lichaam van een mens zich binnen de hiërarchie van atomen van zijn fysieke constitutie. Het gevolg is dat we in zekere zin lijden door wat de goden doen, want we hebben ons bestaan in hun hiërarchie; net zoals de atomen van ons lichaam onderworpen zijn aan alle dingen die het lichaam doet. En als de menselijke wil dit lichaam iets verkeerds laat doen, ondergaan de atomen daarvan noodzakelijkerwijs een overeenkomstige invloed.
Laten we een stap verder gaan. Omdat elke entiteit in substantie en essentie, in energie, bestemming en oorsprong identiek is met de hiërarchie waartoe ze behoort, bezit ze alle eigenschappen, krachten, vermogens en substanties van deze hiërarchie en dus van het heelal. De mens heeft een vrije wil omdat het heelal die heeft. Omdat iedere monade aan het hart van het heelal ontspringt, heeft ze haar eigen dosis vrije wil en is daarom individueel verantwoordelijk voor wat ze doet.
Het is interessant vast te stellen dat het kwaad ontstaat uit een conflict tussen uitingen van de vrije wil van verschillende entiteiten: de goden werken samen om het heelal in evenwicht te houden; alle lagere hiërarchieën werken samen om hun deel van het heelal op orde te houden; mensen die een lagere hiërarchie vormen, werken gezamenlijk aan hun individuele bestemming. Wat er ook met een mens gebeurt, wanneer en waar ook, is altijd karma, het resultaat van een voorafgaande oorzaak.
We zijn dus onderworpen aan het karma van het heelal; aan de wetten die het zonnestelsel beheersen en aan de wetten die onze planeet beheersen. We zijn onderworpen aan de wetten die ons allen beïnvloeden omdat we tot de mensheid behoren; aan de regering van ons land omdat we daar geboren zijn; en eveneens aan ons eigen familie-karma. En individueel lijdt ieder mens in lichaam of geest overeenkomstig zijn eigen gedachten en daden.
Laten we het nu hebben over het vraagstuk van onverdiend lijden, onverdiende pijn en ellende; we moeten dit gescheiden zien van het algemene feit dat alles wat ons overkomt karma is. Zoals we eerder zeiden, is er in feite geen onverdiend karma, maar er is onverdiend lijden voor verschillende delen van onze constitutie. Ter illustratie: ik heb een vrije wil. Ik begin een nieuwe weg in het leven omdat iets mij inspireert; het is als een openbaring voor mijn ziel. Ik verander mijn hele gedrag. Kan ik dat doen zonder reacties te krijgen? Natuurlijk niet. Ik zal zeker mijn gezin en vrienden beïnvloeden. Ik zal ook mezelf sterk beïnvloeden, vooral mijn denken en mijn lichaam; maar veel van die gevolgen zijn niet opzettelijk door mij gepland en in dit opzicht lijdt het lichaam onverdiend. Zelfs het brein kan leed ondervinden dat het als voertuig van het denken niet verdiende. Zo gezien lijden we altijd onverdiend. Maar door dit alles leren we, worden we sterker en evolueren we sneller.
Inderdaad ondergaan we onverdiend lijden en pijn, maar na verloop van tijd herkennen we het als karma, omdat de ‘openbaring’ waarover hierboven werd gesproken, plaatsvond toen we het punt in onze evolutie hadden bereikt waarop de innerlijke god ons denken kon verlichten en ons een nieuwe weg wees. Sommige mensen, bijvoorbeeld, bezorgen zich weloverwogen leed en pijn om de wereld te helpen. Ze hebben dit leed niet verdiend als vergelding voor verkeerde daden in het verleden, maar ze nemen het besluit dat ze, wat het ook mag kosten, de wereld voortaan zullen helpen. En hierin ligt de verklaring van het mysterie dat christenen het offer van Jezus noemen.
Iedere boeddha doet hetzelfde, iedere chela eveneens: hij kiest weloverwogen een pad dat tot de goden leidt, maar doet dat ter wille van de wereld. Hij beïnvloedt zijn medemensen sterk door dit nieuwe pad in te slaan. Hij verheft de hele mensheid door de kracht van zijn karakter, door de verheven en mooie gedachten die hij op zijn medemensen overbrengt. Dit is niet een geval van onverdiend lijden maar van onverdiende vreugde, die anderen ontvangen omdat één mens dat pad koos! We zien dus dat er onverdiend geluk en vreugde bestaan, evenals er onverdiend lijden en pijn zijn – maar verdiend of onverdiend, wat een mens overkomt, wanneer dan ook, is karma.
De natuur wordt op uiterst subtiele wijze in evenwicht gehouden, en er gebeurt niets per ongeluk of toevallig. De dieren, planten en mineralen zijn onze jongere broeders en daarom zullen wij als mensen, als zelfbewuste, morele – of helaas immorele – wezens die invloed uitoefenen op deze aarde, strikt verantwoordelijk worden gehouden voor alles wat we denken en doen. Zelfs het lijden van dieren, of dat te wijten is aan menselijke wreedheid of verwaarlozing of aan andere oorzaken, zoals het tot prooi dienen voor andere dieren, is karma. Maar hoe kan een dier verantwoordelijk worden gesteld voor zijn daden als het geen werkelijk zelfbewustzijn heeft? Hoewel het lijden van dieren karma is, komt het voor een groot deel niet voort uit hun innerlijke aard; ze zijn niet moreel verantwoordelijk, zoals mensen. Daarom is er voor hen geen morele vergelding, hoewel ze vallen onder het algemene karma van de rassen van wezens op aarde, wat we het karma van de aarde zouden kunnen noemen.
In oorsprong zijn de dieren voortgekomen uit de mens, en ze zijn zelfs nu nog diep geworteld in het astrale leven van de mensheid, omdat hun innerlijke constitutie hoofdzakelijk is opgebouwd uit de levensatomen die de mens voortdurend uitstoot. Hun karma is voor een groot deel schijnbaar onrechtvaardig, omdat ze, moreel gesproken, het leed dat ze ondergaan niet hebben verdiend. In zekere zin zijn ze slachtoffers, omdat ze zelfs fysiek zijn samengesteld uit de levensatomen die hun oorsprong hebben in de mens, die daardoor in hoge mate, spiritueel en moreel, verantwoordelijk is voor het leed in het dierenrijk. Dat is een karma dat de mens zal moeten uitwerken, niet de dieren.
Niettemin zijn de dieren niet geheel en al vrij van karmische verantwoordelijkheid, want iedere psychoastrale monade – het centrum waaromheen het dierenlichaam is opgebouwd – is de weerspiegeling van een spirituele monade, die voortkomt uit vervlogen manvantarische eeuwigheden waarin die spirituele monade voor zichzelf karma maakte, dat nog niet was uitgewerkt toen die manvantara’s eindigden. En daardoor zijn deze monaden in het huidige manvantara gekomen met deze oude karmische smetten afgedrukt op het weefsel van hun wezen. Dezelfde opmerking geldt voor de planten- en mineralenrijken.
Evenals in de mens straalt in ieder dier het zichtbare maar zwakke licht van een innerlijke god. In de dieren toont deze schoonheid zich slechts als een zeer zwak schijnsel. Ze zijn op weg naar het menszijn, zoals wij op weg zijn om goden te worden.
Ik kan hieraan toevoegen dat het onverdiende lijden van de dieren op twee oorzaken kan worden teruggevoerd: ten eerste, de daden die ze in dit of in een vroeger leven hebben gedaan; en ten tweede, de dingen die ze in een vroeger zonnemanvantara hebben gedaan. Want ze leidden toen een leven dat veel lijkt op het onze. Zoals het reïncarnerende ego van de mens enige tijd zijn verheven zelfbewustzijn moet verliezen tijdens zijn embryonale stadium voor het weer een mens kan worden, zo zijn ook de dieren volgroeide, zelfbewuste entiteiten geweest, in een vroeger manvantara, dat veel minder geëvolueerd was dan dit, op een lager kosmisch gebied. Zo gaan ook wij mensen op dit huidige kosmische gebied door een periode in onze evolutie die veel lager is dan wat we hadden bereikt in een vroeger solair manvantara toen we goden waren.
We zien hoe moeilijk het onderwerp karma is. Het is nauw verwikkeld met verschillende andere leringen. Zoals HPB zegt, er is geen ongeluksdag in ons leven, geen verdriet of pijn, of omgekeerd, geen vreugde of plezier, die niet kunnen worden herleid tot onze gedachten en daden in dit of in een vroeger leven.
Het is waar dat de huidige persoonlijkheid op geen enkele manier verantwoordelijk is voor de daden van een vroegere persoonlijkheid, omdat die iets heel nieuws is en in elk opzicht verschilt van alle die aan haar voorafgingen in de karmische keten van levens. Omdat dit zo is, is er inderdaad schijnbare onrechtvaardigheid in het lijden dat elke persoonlijkheid ongetwijfeld ervaart, in die zin dat ze het hoofd moet bieden aan de gevolgen van de verkeerde handelingen van haar voorganger, die zijzelf niet heeft verricht. Dat is één kant van de zaak. En de andere kant is dat er geen onderbreking is in de keten van gevolgen, geen breuk in de continuïteit van de karmische lijn van gevolgen: de ene persoonlijkheid volgt de onmiddellijk eraan voorafgaande even onvermijdelijk, even beslist, op, als het ene uur volgt op het andere – dat ervan verschilt en toch hetzelfde is.
Niettemin is iedere persoonlijkheid een nieuw mens met een nieuw stel hersenen in een nieuwe tijd, die een nieuwe taal spreekt en niets weet over wat dit of dat gevolg over hem heeft gebracht; daarom ondergaat hij schijnbare onrechtvaardigheden of heeft hij schijnbaar geluk, afhankelijk van de zogenaamde grillen van het lot of noodlot. Verschilt de man van de jongen? Er is een absoluut verschil – in vorm, eigenschappen, vermogens, levensopvatting; maar de achtergrond van beiden is dezelfde. Door alles loopt de stroom van de individualiteit die niet verandert. Vanuit dit standpunt is hij in het geheel niet verschillend. De man is slechts het gevolg van de jongen. Er is geen onderbreking in de keten van oorzaken; het is in werkelijkheid karmisch niet onrechtvaardig dat de man verantwoordelijk moet worden gesteld voor wat de jongen deed, of dit nu goed of slecht was.
Er bestaat geen blijvende, eeuwigdurende ziel die van leven tot leven gaat, en als het ware in voor haar vreemde, menselijke lichamen afdaalt. Die gedachte is een product van de verbeelding. Maar wel is er bewustzijn dat zich in velerlei vormen uitdrukt, en elke incarnatie is slechts het karma, de vrucht van de onmiddellijk daaraan voorafgaande. Dat bedoelde Gautama Boeddha met zijn leer dat het een illusie is dat er in de mens een eeuwige, onsterfelijke ziel bestaat, die na zijn dood eeuwig in de hemel verblijft; want het enige wat er van een mens bij zijn dood overblijft, is zijn karma. Wat een mens is op het ogenblik van zijn fysieke ontbinding is hijzelf, dat wil zeggen, zijn karma, het resultaat van wat hij het voorafgaande ogenblik was. Niet een van ons is in ieder opzicht precies dezelfde die we een seconde daarvoor waren; in nog mindere mate zijn we nu wat we een jaar geleden waren.
Het onderwerp ‘onverdiend lijden’ heeft nog een andere kant. Ik herinner me HPB’s uitspraak in De sleutel tot de theosofie (blz. 149), waar ze zegt dat het reïncarnerende ego na de dood slechts de compensatie voor het onverdiende lijden ontvangt dat het in het pas geëindigde leven heeft ondergaan. Het is het karma van de mens omdat het hem overkomt, en er is niet zoiets als onverdiend karma indien we bedoelen dat het niet, ooit in het verleden, werd veroorzaakt door degene die dit overkomt. Wanneer ze toch zijn lijden onverdiend noemt, spreekt ze hier alleen met betrekking tot de devachanische rust en de compensatie die hij zou ontvangen voor het verdriet en de beproevingen die hij in zijn leven op aarde had ervaren.
In het Onze Vader komt de zin voor: ‘Breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad’. Een zeer vreemde uitspraak vanuit het christelijke standpunt, die nog nooit door een theoloog is verklaard. Maar hier ligt nu precies de kern van de betekenis van dat waar HPB op doelt. De christos of de boeddha in een mens, met andere woorden het hogere deel van het reïncarnerende ego, zal het onvolmaakte menselijke ego, de hogere astrale monade, soms in verzoeking brengen. Als het menselijke ego bezwijkt voor de verleiding, lijdt het. Het lijden is karmisch. Maar dat menselijke ego had in het begin niet het weloverwogen plan die daden te verrichten die het lijden veroorzaakten. In devachan krijgt dit ego compensatie, maar het verantwoordelijke centrum – in andere levens of in dit leven – is het reïncarnerende ego.
De mens leeft gewoonlijk in het kama-manas, dat niet het reïncarnerende ego is, want dat is buddhi-manas. Dit zijn twee verschillende monaden: de ene is de spirituele monade of het reïncarnerende ego, en de andere is de menselijke monade of de hogere astrale monade, die een zeer onvolmaakt ontwikkelde entiteit is. Ze brengt uit haar vorige leven een bepaalde hoeveelheid karmische verantwoordelijkheid mee, maar alleen voor zover haar beperkte vermogens hebben gewerkt. Het reïncarnerende ego daarentegen brengt uit vroegere levens een veel zwaardere last van verantwoordelijkheid mee; het ‘verleidt’ het menselijke ego herhaaldelijk tot handelwijzen, sommige voor zijn bestwil die vreugde brengen, andere voor zijn bestwil die het menselijke ego als lijden beschouwt, omdat het heel weinig gevoel voor humor heeft. Veel van onze moeilijkheden worden niet alleen draaglijk, maar zelfs aangenaam wanneer we onze houding ertegenover veranderen.
Men moet echter niet de verkeerde opvatting hebben dat karma wil zeggen dat we steeds passief moeten blijven of geen mededogen moeten hebben wanneer anderen lijden of in gevaar verkeren, onder het volkomen onjuiste voorwendsel: ‘Het is niet anders dan zijn karma, hij verdient het, laat hij het maar uitwerken, hij zal ervan leren en sterker worden.’ Hoewel dit in beginsel waar is, is het duivels dit in tijd van nood als excuus voor passiviteit aan te voeren, en het vloeit rechtstreeks voort uit de boosaardige influisteringen van de dugpa’s van de mensheid, want hun leringen schieten gemakkelijk wortel in het denken van zelfzuchtige en harteloze mensen. De leer van alle boeddha’s van mededogen staat lijnrecht daartegenover, en komt prachtig tot uitdrukking in de woorden van HPB in De stem van de stilte (blz. 28): ‘Door het niet-verrichten van een barmhartige daad, verricht men een daad die neerkomt op een doodzonde.’ Karma zal inderdaad elk atoom van vergelding opeisen voor de passieve houding van iemand die werkloos toeziet als een ander hulp nodig heeft.