Brief 9
Ik weet niet wat ik moet schrijven, want ik ben zo druk geweest met
mensen. Ik maak me druk om mijn lezingen; ze zijn nog steeds niet klaar.
Ik kan niet op een natuurlijke manier antwoorden op veel van je punten,
omdat ik het gevoel heb dat ik me wat wil terugtrekken, en zal dus niet
antwoorden. Ja, ik denk er vaak aan hoe fijn het zou zijn om niet te
spreken of te schrijven. Ik ben helemaal niet goed in die mooie zinnen
waarvan de mensen houden. Natuurlijk verandert dat niet mijn werkelijke
gevoelens, maar kinderen zijn kinderen en denken vaak onzin. Ik wil
al die kinderen en kinderachtige handelingen vergeten en vergeven. Laten
we dit doen, en proberen zoveel mogelijk werkelijke broeders te zijn,
en daardoor dichter bij de waarheid komen. En door te werken zullen
we de vijand van de meester verslaan: door nog stilzwijgend te werken.
Ik hoop nog altijd dat je vroeg of laat veel beter
en veel sterker weer tevoorschijn zult komen. Ik weet dat je dat zult
doen en zie je nog lang niet dood. Je hebt minder hoop voor jezelf dan
voor anderen. Maar je hebt de wil en het vuur om door te vechten tot
op het bot en tot het laatste moment. Ik wenste alleen dat ik jullie
allen kon opzoeken en je wat meer kon opbeuren: dat wil zeggen, om met
je te praten, want je hebt niet veel bemoediging nodig. . . .
Ik hoor nu vaak van Hem. Dat verschrikkelijke gedoe
heeft me helderder gemaakt. Hij zegt dat veel haast moet worden vermeden.
En dat ik me niet door het getij moet laten meeslepen. Hij vraagt me
je te zeggen dat je een natuurlijke snelheid van handelen hebt die moet
worden geleid door jezelf en de beste manier is om na een brief te wachten
en over een plan een nachtje te slapen. Hij zegt ook dat . . . (ik ben
me hiervan niet bewust, maar Hij zal wel gelijk hebben), dat je een
subtiel verlangen hebt om de eerste te zijn om een goed plan te maken,
een voorstel te doen, of een goede daad te verrichten. Laat je hierdoor
niet meeslepen, maar wees daarmee niet zo snel. Het is een goed advies,
denk ik, ook omdat men zo nu en dan een plan kan overnemen uit het hoofd
van een ander.
Ik zie dat de groepen zijn bijeengekomen. Houd het
vol en let er zoveel mogelijk op dat partijdigheid geen hoogtij viert
en dat alleen goede standvastige loyaliteit en werk het hoofdmotief
vormen. En verstoot niemand uit je hart.
Ik moet vragen om een kalmer tempo op dit moment.
Dat is absoluut nodig.
Een paar woorden als groet aan ––? Ik
heb die gestuurd. Ik zond er vele. Ik stuurde ze niet alleen zichtbaar,
maar ook op de andere manier. Wat kon ik zeggen? Ik weet het niet. En
ik heb heel mijn hart gelegd in wat ik zond. Staat –– niet
voor altijd achter mij en steunt mij? Hoe kan ik woorden gebruiken wanneer
het diepst van mijn hart daarbij betrokken is? En wat voor zin heeft
mijn filosofie als ik me, toen het feitelijke vertrek van ––
zo nabij leek, alleen in woorden hulde? Dat kan ik niet doen. Als ik
het probeer, dan zijn de woorden alleen maar waardeloos, leugens en
onwerkelijk, omdat ik niet in staat ben dit te doen, ongeacht hoeveel
anderen dat kunnen. Ons werkelijke leven ligt niet in woorden van liefde
en haat of koude maar in de vurige diepten van het hart. En in die diepten
was en is ––. Zou ik meer kunnen zeggen? Nee; onmogelijk.
En zelfs dat is weinig en slecht gezegd.
Het is waar dat dag in dag uit het effect van mijn
filosofie voor mijzelf duidelijker wordt, zoals die van jou dat voor
jou is en zal zijn, en zo geldt dat voor ons allen. Ik zie het nu zelf,
laat staan alles wat ik erover van anderen hoor. Wat een wereld en wat
een leven! Toch worden we alleen geboren en moeten we alleen sterven,
behalve dat in de eeuwige ruimte allen één zijn, en de
ene werkelijkheid sterft nooit.
Als ambitie langzaam steeds meer de kop opsteekt,
zal deze alle dingen vernietigen, want de basis zal zwak zijn. Tenslotte
zal de meester overwinnen, dus laten we diep ademhalen en standhouden,
zoals we zijn. En laten we niets overhaasten. De eeuwigheid is hier
de hele tijd. Ik kan je niet zeggen hoeveel mijn hart naar jullie allen
uitgaat. Je weet dit, maar een enkel woord zal dat vertolken. Vertrouw!
Dat was wat H.P.B. zei. Nietwaar? Wie is edeler dan onze oude en moedige
‘oude dame’? O, als ze hier zou zijn, wat een slachting!
Ik vraag me in ieder geval af hoe zij, of hij, of het de zaak beschouwt?
Glimlachend, denk ik, over al onze worstelingen.
Nogmaals, bij storm en zonneschijn, in hitte en
koude, dichtbij of ver weg, te midden van vrienden of vijanden, dezelfde
in één Werk.
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 135-137
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag