Brief 10
Mijn beste vriend (compañero),
Je lange brief en boodschap ontvangen. Het enige
dat ik kan zeggen is dat deze bijzonder goed is, verbazend nauwkeurig.
En laat me dan deze boodschap naar je terugsturen . . . dat dit aan
jou moet bewijzen dat je niet stilstaat. . . . Het is allemaal heel
goed om je in gevaar te begeven zoals je zegt dat dat voor mij het geval
is, maar hoe zit het wanneer ikzelf een boodschap zoals die van jou
niet hoor? Dank je. Ze is een hoornsignaal uit het verleden. Misschien
heb ik je die in een ander tijdperk geleerd en nu geef je die aan mij
terug. Toen ik in mijn brief zei dat in kaliyuga in dezelfde tijd meer
kon worden gedaan dan in enig ander tijdperk, beweerde ik hetzelfde
als wat jij zegt maar ik besefte het niet. Nu schijnt je heldere licht
erop en begrijp ik het goed. Maar wees niet bang. Je werd mij zo vertrouwd
dat ik mijzelf toestond enkele dingen uit te spreken die ik nu en dan
voel. Maar ik zweer je dat ik ze mij niet altijd zo snel laat ontvallen.
Je hebt werkelijk bewezen dat jouw plaats is ‘waar de lange zwerftocht
jou heeft gebracht’.
Begin je nu niet meer en meer zaken te zien? Voel
je geen dingen die je weet zonder dat iemand ze je heeft verteld?
Mijn vriend Urban heeft me een brief laten zien
van –– waarin de laatste zich somber voelt als gevolg van
verschillende oorzaken, en geen licht ziet. Dit is alleen maar de diepste
wanhoop, vertel ik hem. We weten dat het licht vóór ons
is, en de ervaring van anderen laat zien dat het donkerste uur vlak
voor de dageraad is. Ik vertel hem ook dat sterke zielen onvermijdelijk
zo worden beproefd omdat ze voortsnellen langs de weg naar het licht.
In het Finse Epos wordt gezegd dat een bepaalde plaats wordt
bewaakt door afzichtelijke slangen en glinsterende speren. En zo is
het inderdaad.
Maar hoewel dat waar is, moet ik hem ook vertellen
dat hij zoveel mogelijk de omstandigheden zou moeten verbeteren. Ik
zal duidelijk maken wat ik bedoel. Hij leeft nu, zoals je weet, onder
mensen van een ander geloof. Rond hen zijn er elementalen die als ze
dat konden achterdocht en wantrouwen zouden wekken over hen die hij
vereert, of, als ze daarin niet slagen, zullen proberen fysieke ziekten
te veroorzaken of bestaande te verergeren. In zijn geval zijn deze gedeeltelijk
erin geslaagd somberheid te veroorzaken. . . . Nu wordt ––,
maar niet alleen in dat geval, terwijl hij niet sterk is, omringd door
mensen die innerlijk zijn opvattingen betreuren . . . en dus zijn de
elementalen daar en ze twisten met die van –– en leiden
tot wanhoop, verminderen kracht, enz. Ik zeg –– dat die
omstandigheden af en toe zouden moeten verbeteren; want ik weet dat
hij, als hij naar een gunstiger plaats zou verhuizen, onmiddellijk beter
zou worden. En dus heb ik hem geschreven zo snel mogelijk te verhuizen.
Het is heel belangrijk dat er niet wordt gereageerd
op die aanvallen. Laat de mensen zich wijden aan het werk en de aanvallen
negeren. De tegenwerkende krachten spannen zich tot het uiterste in
om iemand of ons allen te irriteren zodat we geprikkeld zullen reageren
en meer dwaasheden begaan. Denk er alleen aan hoe het oude werk kan
worden verbeterd, start nieuw werk en beziel het werk met energie. Anders
zullen de weldadige invloeden die voor alle leden van de TS waren bedoeld
worden tenietgedaan.
Vrolijk –– op, en leg hem vanuit jouw
gezichtspunt uit hoe je onderscheid kunt maken tussen het intellect
en het geestelijke bewustzijn. Vertel hem hoe hij zijn geestelijke wil
kan ontdekken en enigszins de mentale houding kan negeren die hij aanneemt.
Wijs niet op bepaalde gevallen waarin hijzelf faalde maar geef details
van je eigen ervaring. Het zal hem goed doen.
Upanishads. ‘In stand blijven’
betekent hier niet dat het zelf bestaat op grond van voedsel,
maar dat het zelf als een manifestatie, als een oorzaak waardoor het
lichaam zichtbaar wordt en handelt, in die staat in stand blijft door
middel van het voedsel dat wordt gebruikt. Het is werkelijk een omgekeerde
vertaling en zou – volgens mij – moeten luiden: ‘Het
zelf bestaat in nauwe nabijheid van het hart en veroorzaakt dat het
lichaam bestaat door het voedsel dat het tot zich neemt voor zijn levensonderhoud’.
Dat wil zeggen dat er voortdurend wordt verwezen naar de leer dat als
het zelf er niet was, het lichaam niet zou bestaan. Ja: het betekent
ook dat het zelf aan het voedsel levenskrachten onttrekt die door toedoen
van het ene leven in het lichaam worden opgenomen. Want schenk aandacht
aan wat je weet, namelijk dat als we geen voedsel tot ons zouden nemen
de materiële eenheid van de drieëenheid zou sterven en het
zelf zou worden teleurgesteld, en het zou dan een ander lichaam nemen
om het opnieuw te proberen. Want is het niet aan iedereen toegestaan
om in die materiële eenheid een gewoonte aan te nemen waardoor
wij als geïncarneerde wezens het zelf kunnen leren kennen? Wanneer
dat wordt gedaan, leven we daarna niet als de anderen; maar in ieder
geval moet het zelf zelfs dan, zolang het gemanifesteerd is, om zo te
zeggen, in stand blijven door middel van voedsel, ongeacht of dat voedsel
van een andere soort is die overeenkomt met de nieuwe staat. Zelfs de
deva’s blijven in stand door voedsel. Je weet ‘dat ze die
kleur, of dat geluid, of die smaak binnengaan bij het offer, en ze staan
op in die kleur, of klank, enz., en daardoor leven ze’. Let op
woorden, beste ––; het zijn valkuilen. Vang ideeën
op, en uit de context zal ik begrijpen dat je je niet beperkt tot de
gewone betekenissen.
Ik word overstroomd door werk, maar ik ben vol goede
moed, en ik voel de hulp die vanuit de juiste plek wordt gezonden.
Laten we verdergaan van plaats naar plaats en van
jaar tot jaar; ongeacht wie of wat ons uiterlijk opeist, we zijn ieder
het eigendom van het zelf.
Zoals voor altijd en daarna.
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 137-140
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag