Brief 14
Je hebt er goed aan gedaan mij die brief te sturen.
Natuurlijk spijt het me op die manier van je te horen, maar ik ben blij
dat je hebt geschreven. Laat ik je iets vertellen – zal je het
geloven? Je bevindt je niet half in zo’n slechte situatie als
je denkt, en je brief, die je me openhartig stuurde, laat dat zien.
Kan je dat niet vanuit het gewone standpunt van wereldlijke wijsheid
ook inzien? Want je brief laat het volgende zien: een geest en lagere
natuur die in verwarring verkeren, niet alleen in de gewone betekenis,
maar alsof, figuurlijk gesproken, deze ronddraaide in een kleine kring,
schijnbaar dood, in leven gehouden door zijn eigen beweging. En daarboven
staat de menselijke ziel, die niet gehaast is, maar wacht tot het uur
zal slaan. En ik zeg je dat ik weet dat het zal slaan.
Als je wat je persoonlijke bewustzijn betreft elk
verlangen naar vooruitgang, naar dienstbaarheid, naar het innerlijke
leven hebt verloren – wat heeft dat ermee te maken? Denk je niet
dat anderen dat alles en erger hebben moeten doormaken; misschien een
duidelijke afkeer van alles dat verband houdt met theosofie? Weet je
niet dat iemand een nogal sterk karakter moet hebben om zo laag te zakken,
en dat het feit alleen om de kracht te hebben om zo laag te zakken kan
betekenen dat diezelfde persoon na verloop van tijd misschien naar een
evenredig grotere hoogte zal opstijgen? Dat is niet het hoogste pad
om te gaan maar het is één dat velen moeten gaan. Het
hoogste is dat wat met weinig variatie gepaard gaat, maar slechts enkelen
zijn sterk genoeg om de onophoudelijke spanning vol te houden. Alleen
de tijd kan hen die kracht geven en veel eeuwen van dienen. Maar intussen
is er die andere weg waarlangs kan worden gereisd. Ga die met moed.
Je hebt de ––, in welke hel denk je
dat je verkeert? Probeer dat te ontdekken en zie naar de corresponderende
hemel. Die is heel dichtbij. En ik zeg dit niet om je kunstmatig op
te krikken, want daaraan zou je niets hebben en het zou niet blijvend
zijn, zelfs als ik daarin zou slagen. Ik schrijf over feiten en ik denk
dat je ergens in jouw wezen er heel goed van bewust bent dat ik dat
doe.
Welnu, wat moet er gebeuren: * * * * Volgens mij
zou je jezelf doelgericht als beproeving een jaar moeten geven. Schrijf
me en vertel me aan het eind van dat jaar (en intussen zo vaak als je
je geroepen voelt om dat te doen, wat niet vaak zal zijn) hoe je je
dan voelt, en als je je niet geneigd voelt om verder te gaan maar toch
volhoudt, zal ik je zoveel mogelijk helpen. Maar je moet het zelf doen,
ondanks dat je het niet wilt doen. Je kunt het.
Neem het besluit dat er ergens in een of ander deel
van je natuur dat is wat van nut wenst te zijn voor de wereld. Besef
met je verstand dat die wereld er niet al te best voorstaat en waarschijnlijk
een helpende hand nodig heeft. Zie verstandelijk in dat je er vroeg
of laat voor zou willen werken. Erken voor jezelf dat een ander deel
van je wezen – en zie zo mogelijk in dat dit het lagere deel is
– niet het minst geeft om de wereld of haar toekomst, maar dat
die zorg en belangstelling zou moeten worden ontwikkeld. Dit cultiveren
zal natuurlijk tijd kosten: elke ontwikkeling kost tijd. Begin geleidelijk.
Verzeker jezelf voortdurend ervan dat je van plan bent te werken en
dat je dat zult doen. Houd dat voortdurend vol. Stel daarvoor geen tijdslimiet,
maar neem de houding aan dat je naar dat doel toewerkt. Begin met iedere
dag tien minuten te werken, welk werk dan ook, studie, of het adresseren
van enveloppen, of wat ook, zolang het weloverwogen wordt gedaan en
met het oog op dat doel. Als er een dag komt waarop dit te lastig is,
laat het die dag dan. Geef jezelf drie of vier dagen rust en doe dat
met opzet. Keer dan terug naar je tien minuten werken. Na zes of zeven
weken zul je weten wat je aan die gewoonte moet toevoegen: maar doe
het langzaam, doe niets gehaast, wees doelgericht.
Probeer niet naar deze of die persoon een vriendelijker
gevoel te hebben – meer actief vriendelijk had ik moeten zeggen.
Zulke dingen moeten uit zichzelf opkomen en dat zal na verloop van tijd
gebeuren. Maar wees niet verbaasd als je elk mededogen op een
of andere manier uit je voelt wegvloeien. Ook dat is een oud verhaal.
Het is goed want het houdt niet aan. Wees niet te zeer eropuit om resultaten
te verkrijgen van de oefening die ik hierboven heb beschreven. Zie niet
daarnaar uit: je hoeft je daarover niet druk te maken als je alles doet
als een plicht. En vergeet tenslotte niet, mijn beste vriend, dat de
doden tot leven komen en dat het koudste ding in de wereld door een
beetje wrijving warm kan worden gemaakt. Dus wens ik je geluk, en ik
wenste dat ik meer voor je kon doen. Maar ik zal doen wat ik kan.
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 143-146
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag