Brief 8
Beste Jasper:
Ik neem even tijd om de ontvangst van je brief te
bevestigen. Dit is een periode van wachten, van stilte. Niets schijnt
te leven. Alle orakels zijn stil. Maar de grote klok van het heelal
gaat nog steeds verder, onverstoorbaar. Op zondag was ik bezig met meditatie
en ondervond daarvan enige verlichting. Kon ik je maar opzoeken en erover
praten. Toch zijn deze dingen te verheven om onder woorden te worden
gebracht, en als we de onderwerpen benaderen zijn we niet in staat onze
gedachten tot uitdrukking te brengen. We brengen de hoogste mogelijkheden
van onze ziel niet in praktijk. Het enige dat ons ervan weerhoudt om
ons tot de hoge aspiraties van het verre verleden te verheffen is onze
eigen zwakheid, en het is niet het werk van iets anders. Hoe onbetekenend
lijken de zorgen van deze aarde als we ons overgeven aan diepe overpeinzing;
ze worden dan gezien zoals ze zijn, en later worden ze uitgewist. Het
is waar dat de weg naar de goden duister en moeilijk is, en, zoals je
zegt, we ontvangen niets van hen bij het eerste beroep dat we op hen
doen: we moeten herhaaldelijk roepen. Maar we kunnen onderweg stoppen
om vooruit te kijken, want hoe somber of hoe zwak we zelf ook zijn,
de Toeschouwer ziet dit alles en wenkt ons, en fluistert, ‘Houd
goede moed, want ik heb een plaats bereid voor jou waar je voor altijd
bij mij zult zijn.’ Hij is het grote Zelf; Hij is onszelf.
De leiders van de wereld proberen ons altijd te
helpen. Konden we maar voorbij de wolken gaan en hen voor altijd zien.
Alle belemmeringen hebben we zelf veroorzaakt. Al onze kracht is de
voorraad die in het verleden is opgebouwd. Die voorraad moeten we allemaal
hebben; wie in dit leven voelt dat deze nabij is, heeft in dit leven
zijn gedachten op het juiste kanaal gericht. Dat anderen haar niet voelen
komt omdat ze slechts als blinden hebben geleefd. Dat jij haar niet
vaker voelt en ziet komt omdat je nog niet al je mentale energie erop
hebt gericht. Deze grote bron van karmische energie kan worden aangeboord
door het vuur van ons denkvermogen daarop te concentreren. Zich richten
op liefde is natuurlijk de juiste weg; de liefde voor het goddelijke
en voor alle wezens. Als we voelen dat we eigenlijk nog geen ‘grote
zielen’ zijn die deelhebben aan het geheel van die ‘zielen
die de goden dienen’, dan hoeft dat ons niet te bedrukken: we
wachten vol hoop op ons moment. Laten we geduldig wachten, in de stilte
die volgt op iedere inspanning, omdat we weten dat de natuur op die
manier werkt, want in haar perioden van verduistering doet ze niets
waar die verduistering heerst, terwijl zij en ook wij ongetwijfeld dan
op andere gebieden aan het werk zijn.
Wat je hebt beschreven is niet de ziel; het is maar
een gedeeltelijke ervaring. Als je de Ziel zou kennen, kon je zelf al
die vragen beantwoorden, want daarin ligt alle kennis. In de ziel is
ieder wezen en ook iedere gedachte gelijk. Om je gedachten dichter bij
de kern te brengen is een oefening. Het kan worden gedaan en we kunnen
het niet verklaren; we kunnen alleen zeggen ‘doe het’. Maar
verlang niet naar deze dingen. De eerste stap bij het worden
is overgave. Overgave is de zekere, ware en koninklijke weg. Onze subtiele
motieven die telkens veranderen, ontglippen ons als we ernaar zoeken.
Je bent dicht bij die weg; dit vraagt veel aandacht. Maar hoewel het
lichaam misschien tijd nodig heeft om de gevolgen ervan volledig te
ondervinden, kunnen we de houding van het denkvermogen ogenblikkelijk
veranderen. Na overgave, komen (in hun eigen volgorde) bevrediging,
tevredenheid, kennis. Angst om die dingen te doen maakt de weg onduidelijk
en houdt je ervan af. Probeer dus een houding van geduldige overgave
te verkrijgen. De les die het karma van dit huidige leven je heeft te
leren is het hogere geduld. Ik kan je niets zeggen over dit
onderwerp; het is een zaak voor het zelf en voor oefening. Werp elke
wens om macht te verkrijgen van je af, en probeer slechts jezelf te
begrijpen. Leg de nadruk op onbezorgdheid. Verzeker jezelf ervan dat
het er niet in het minst toe doet wat je gisteren was, maar streef ieder
ogenblik naar dat moment; de gevolgen zullen vanzelf komen.
Het verleden! Wat is dat? Niets. Voorbij! Zet het
uit je gedachten. Je bent het verleden van jezelf. Daarom is het als
zodanig niet van belang voor je. Het betreft je alleen zoals je nu bent.
In jou, zoals je nu bestaat, ligt het hele verleden. Volg daarom
het hindoegezegde: ‘Betreur niets; heb nooit berouw; en vel alle
twijfel met het zwaard van geestelijke kennis.’ Berouw leidt alleen
tot fouten. Het kan me niet schelen wat ik was, of wat iemand
anders was. Ik kijk alleen naar wat ik elk ogenblik ben. Want omdat
ieder ogenblik is en onmiddellijk niet is, volgt daaruit dat als we
aan het verleden denken, we het heden vergeten, en terwijl we dit vergeten,
vliegen de momenten voorbij en scheppen nog meer verleden. Betreur daarom
niets, zelfs niet de grootste dwaasheden van je leven, want ze zijn
voorbij, en je moet in het heden werken dat tegelijkertijd het verleden
en de toekomst is. Met die absolute kennis dat al je beperkingen zijn
toe te schrijven aan karma, uit het verleden of in dit leven, en met
een vast vertrouwen dat altijd nu op karma als enige rechter is gericht,
dat goed of slecht zal zijn al naar je het zelf hebt gemaakt, kan je
dan alles wat je kan overkomen doorstaan en je rust bewaren ondanks
de vertwijfeling die we allen af en toe voelen, maar die door het licht
van de waarheid altijd wordt verdreven. Dit vers geeft voor alles altijd
de oplossing:
‘Hoeveel ruimte voor misleiding en voor verdriet
kan er zijn in iemand die weet dat alle geestelijke wezens in de kern
hetzelfde zijn als het hoogste wezen, als hij nadenkt over de eenheid
van geest?’
In al deze innerlijke ervaringen zijn er getijden
evenals in de oceaan. We komen op en vallen terug. Dadelijk dalen de
goden af, en dan keren ze terug naar de hemel. Denk niet dat
je ze kan laten afdalen, maar streef ernaar om jezelf te verheffen
op de weg waarlangs zij periodiek terugkeren, en kom zo nader tot hen,
zodat je in feite hun invloeden sneller zult ondergaan dan tevoren.
Adios. Ik hoop dat je altijd het golven van de uitgestrekte
diepten zult voelen die achter het kleine getij van het hart liggen.
Misschien komen onze vrienden naderbij. Wie weet? Maar zelfs als dat
niet het geval is, zullen we wachten; de zon moet eens door de wolken
breken. Dit zal ons sterk houden terwijl we, in het gezelschap van de
wachter op de drempel, noodgedwongen een tijdje moeten staren en de
schijn ophouden.
Z.
_____
Het ‘hogere geduld’ waarnaar wordt verwezen
vergt ook serieuze aandacht. Het is de dunne scheidslijn tussen trots
en nederigheid. Beide zijn uitersten en fout; weifelen tussen die twee
is maar nauwelijks beter. Hoe kunnen we trots zijn als we zo klein zijn?
Hoe durven we nederig te zijn als we zo verheven zijn? In beide opzichten
doen we onszelf onrecht aan. Maar er is die stabiele plaats tussen die
twee; dat is de plek die ‘noch te hoog noch te laag’ is
en Krishna zei aan Arjuna om daar te gaan zitten; een eigen
plek. Het is de stabiele plaats die we door onze trouw op de wereld
hebben veroverd. Daar staan we altijd kalm, niet overschaduwd door enige
mens hoe groot ook, omdat elk van ons de potentiële mogelijkheden
van iedere ander in zich heeft. ‘Niet overschaduwd’ betekent
niet dat we geen eerbied moeten betonen aan degenen in wie de ziel spreekt.
We hebben eerbied voor de grote ziel, niet voor het sterfelijke lichaam.
We moeten alles aandachtig onderzoeken wat zulke mensen ons te zeggen
hebben, en alle dingen die tot ons komen uit elke bron die de kenmerken
van waarheid dragen, en proberen nauwkeurig te zien in welk opzicht
deze waar kunnen zijn, en deze terzijde leggen als we daarin niet slagen,
als vruchten die voor ons nog niet rijp zijn. We moeten onze intuïties
niet opgeven ten gunste van enig wezen, zolang we altijd in hoge mate
aan ons oordeel twijfelen. We moeten niet zonder innerlijke overtuiging
handelen, maar we moeten niet onwetend blijven van de ernstige moeilijkheid
om deze intuïtieve stem te scheiden van het geklets en gepraat
van de fantasie, het verlangen of de trots. Als we eerlijk tegenover
onszelf zijn, zullen we de balans in evenwicht houden. Hoe kunnen we
rechtvaardig zijn voor een ander als we niet rechtvaardig zijn voor
onszelf? Binnen het raamwerk van de Wet lijdt een mens evenveel door
onrecht hemzelf aangedaan als door onrecht dat de ander wordt aangedaan;
het doet er niet toe in wiens belang hij de universele stroom heeft
tegengewerkt; de Wet weet alleen dat hij heeft geprobeerd deze om te
buigen door een onrechtvaardigheid. Zij schenkt geen aandacht aan personen
en zelfs niet aan onwetendheid over de Wet. Ze is een onpartijdige,
onpersoonlijke kracht, die alleen kan worden begrepen met behulp van
het hogere geduld, dat tegelijk alles aandurft en alles doorstaat.
‘Betreur nooit iets.’ Het betreuren
is een gedachte, en dus een energie. Als we de stroom ervan op het verleden
richten, werkt het in op de zaden van dat verleden en brengt die weer
tot leven; het veroorzaakt dat ze ontkiemen en gaan groeien in de grond
van het denken: het is maar één stap verder om ze tot
uitdrukking te brengen. Een kind zei eens tegen me toen ik het woord
‘spoken’ gebruikte: ‘Sst! Denk niet aan ze. Waar we
aan denken, gebeurt altijd.’ Er zijn geen onpartijdige waarnemers
zoals kinderen die niet aan zichzelf denken.
J.N.
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 25-30
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag