Brieven die me hebben geholpen / William Q. Judge

Deel 1 bevat brieven die werden gepubliceerd in The Path, december 1888 – maart 1890. Deze verschenen voor het eerst in boekvorm in 1891.

Vertaling van Letters That Have Helped Me, 1943

isbn 9789070328580, paperback, bestel boek

Eerste druk 2001

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2001  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

   
      Inhoudsopgave     

 

Brief 14


Beste Jasper:

Wat ik in mijn laatste brief schreef is wat met recht kan worden gezegd tegen ernstige onderzoekers die door hun doorzettingsvermogen laten zien dat ze niet alleen maar luie nieuwtjesjagers zijn, die de eentonigheid van het leven willen verdrijven met nieuwe experimenten en ervaringen. Niet wat er wordt gedaan, maar de geest waarin het geringste wordt gedaan voor Hen die alles zijn, telt.

Je vraagt de namen van de zeven stralen of loges. De namen zouden niet mogen worden bekendgemaakt als ik ze zou kennen. In deze zaken zijn namen altijd werkelijkheden, en dus zou het geven van de naam betekenen dat men de zaak zelf onthult. Bovendien, als de namen werden gegeven zouden gewone mensen die deze horen ze niet begrijpen. Precies als wanneer ik zou zeggen dat de naam van de eerste X is, wat de toehoorder helemaal niets zegt. Het enige wat kan worden gezegd is dat die zeven stralen, gebieden, of verdelingen, bestaan, zoals we zeggen dat er in een stad wetgevers, kooplieden, leraren, en bedienden zijn. Het verschil is dat we in dit geval alles over de stad weten, en precies weten wat die namen betekenen. De naam verwijst het denken alleen naar het idee of het essentiële kenmerk.

Nu moet ik weer gaan. Maar broeders worden nooit gescheiden zolang ze alleen voor het Ware leven.

Z.

_____

De voorgaande brieven wijzen duidelijk op één conclusie over die edele theosofe, Mw. Blavatsky, al wordt ze niet genoemd en wordt daar misschien niet aan haar gedacht. Omdat zij alles opofferde – hoewel ze het zelf niet zo noemde – wat de mensheid dierbaar is om het blijde nieuws van theosofie naar het westen te brengen, waarbij dat westen, en vooral de Theosophical Society, tot haar staat zoals een chela tot zijn goeroe, in zoverre het theosofie aanvaardt. Haar relatie tot deze theosofen is geworteld in de hoogste wet, en kan niet worden uitgewist of genegeerd. Dus zij die op haar persoonlijkheid letten, en daarbij vinden dat die niet overeenstemt met die van hen, proberen de meesters via andere middelen te bereiken terwijl ze haar hoge verdiensten negeren of met minachting onderschatten, doen een regel geweld aan die, omdat deze niet door mensen is gemaakt, niet ongestraft kan worden overtreden. Dankbaarheid en het gewone gevoel van mensen voor elkaar zou hen dit hebben moeten leren, zonder enige occulte leringen. Zulke mensen hebben niet dat evolutiestadium bereikt waarin ze de hogere waarheden kunnen leren. Zij die de pijn van de beproeving aanvaardt in de kwellingen van een lichaam waarvan de levenskracht wordt ondermijnd door sterke energiestromen die overvloedig op haar hoge doel worden gericht; zij die het gelach en de woede van twee continenten heeft getrotseerd, en alle zichtbare of onzichtbare menigten van de duisternis; zij die nu verder leeft, alleen opdat zij het karma van de Society op zich kan nemen, en zo het welzijn ervan kan veiligstellen, heeft geen behoefte aan de lof van wie dan ook; maar zelfs zij heeft rechtvaardigheid nodig, omdat ze weet dat we zonder dat gevoel in ons hart en in onze ziel voor haar in deze incarnatie moeten mislukken. Zoals de baby met de moeder, zoals de oogst met de aarde, zo zijn al degenen met haar verbonden die genieten van de vruchten van haar leven. Laten we proberen die occulte verbanden te begrijpen die zijn totstandgekomen door de werkingen van karma, en deze van invloed laten zijn op zowel onze dagelijkse bezigheden als ons theosofische leven. Mw. Blavatsky is voor ons de volgende hogere schakel in die grote keten, waarvan geen schakel kan worden gemist of overgeslagen.

Om deze brief verder toe te lichten zou ik het geval kunnen noemen van een vriend van mij die toen hij voor het eerst over theosofie hoorde onmiddellijk erdoor was gegrepen en vurig wenste een chela te worden. Hij had deze waarheden ongetwijfeld in andere levens gekend, want ze kwamen hem allemaal heel bekend voor, en, hoewel hij ‘een man van de wereld’ was, nam hij de filosofie aan, en voelde intuïtief enkele van haar mogelijkheden aan, en terwijl hij nauwgezet zijn plicht deed om geen wrijving te veroorzaken, richtte hij zijn leven zo in, vooral zijn innerlijke leven, dat het overeenstemde met deze opvattingen. Het onderwerp chelaschap nam in zijn denken een belangrijke plaats in. Hij kende geen chela’s; wist niet waar hij moest aankloppen of wie hij zou moeten vragen. Door na te denken kwam hij tot de overtuiging dat werkelijk chelaschap bestond uit de innerlijke houding van de kandidaat; hij herinnerde zich wetten van het magnetisme en van energie, en hij zei tegen zichzelf dat hij zichzelf als hij dat wilde kon vormen tot een chela van de Wet, tenminste voorzover zijn eigen houding dat toeliet, en als dit hem niet bevredigde, was dat een bewijs dat hij een persoonlijke beloning verlangde, bevrediging, of invloed in de zaken, en dat zijn motief niet zuiver was. Hij formuleerde zijn verlangens langzaam, zelfs voor zijn eigen denken, want hij wilde niet lichtvaardig een beroep doen op de Wet; maar hij besloot tenslotte zijn motieven te beproeven; zichzelf te toetsen en te kijken of hij de houding van een trouwe chela zou kunnen volhouden, niet herkend en ogenschijnlijk ongehoord. Hij verplichtte zich toen in zijn eigen denken om de waarheid en de Wet te dienen zoals een chela dat zou moeten doen, en altijd naar licht te zoeken en zo mogelijk naar verdere hulp, terwijl hij intussen inzag dat de verplichting alleen bij hem lag, en dat hij geen aanspraak kon maken op meesters, maar alleen die aanspraak die hijzelf door de kracht van zijn eigen voornemens kon maken op de Wet. Waar hij maar iets kon horen over chela’s en hun plichten luisterde of las hij; hij probeerde zich in gedachte te verplaatsen in de positie van een aangenomen chela, en voorzover hem dat mogelijk was de plichten van die positie te vervullen, en te leven overeenkomstig al het licht waarover hij beschikte. Want hij was van mening dat een discipel altijd zou moeten denken en handelen overeenkomstig de hoogste mogelijkheden, of hij deze al had bereikt of niet, en zich niet alleen beperken tot die handelwijze die passend zou worden gevonden voor zijn lagere positie of geestelijke staat. Hij geloofde dat het hart, en alleen het hart, de schepper is van alle werkelijke banden. Om zichzelf te verheffen door eigen inspanning was dus zijn taak. Hij nam zich voor deze houding zo nodig leven na leven vol te houden, tot zijn geboorterecht tenslotte zou zijn verzekerd en zijn claim door de Wet zou worden erkend.

Hij kreeg te maken met beproevingen, met onvriendelijkheid van hen die zijn veranderde houding eerder voelden dan begrepen; hij kreeg te maken met alle vreselijke schokken waar anderen ook op stuiten wanneer ze tegen de draaikolk van het bestaan ingaan en pogen hun weg terug te vinden naar de ware stromen van het leven. Groot verdriet en eenzaamheid daagden al snel zijn ontembare wil uit. Maar hij vond werk om te doen; en hierin was hij heel gelukkig, want werken voor anderen is een bron van vreugde voor de discipel, zijn aandeel in het goddelijke leven, een eerste eerbetoon waardoor hij zou kunnen weten dat zijn diensten worden geaccepteerd. Deze man had in diepste vertrouwen een beroep gedaan op de Wet, en hij kreeg antwoord. Karma zond hem een vriend, en al snel begon hij nieuwe kennis te verkrijgen, en na enige tijd hoorde hij over een plaats of een persoon waar hij zich zou kunnen aanmelden om een chela op proef te worden. Deze kennis werd hem niet gegeven zoals informatie gewoonlijk wordt overgedragen; er werd hem niets van dien aard verteld; maar met zijn groeiende kennis en ontluikende vermogens begon er een overtuiging te dagen dat hij die en die werkwijze zou kunnen volgen. Dat deed hij en zijn gebed werd verhoord. Hij zei later tegen me dat hij nooit wist of hij niet grotere geestkracht zou hebben getoond door zich volledig te baseren op de werkelijkheid van zijn onzichtbare, onbevestigde claim, tot het moment zou komen waarop de meesters hem zouden accepteren en tot zich roepen. Want natuurlijk hield hij de hele tijd het ideaal van de meesters helder voor ogen. Misschien liet zijn aanmelding zien dat hij zwakker was dan hij had gedacht, in zoverre dat hij behoefte bleek te hebben aan tastbaar bewijs van een feit waarin zijn hogere natuur hem zonder bewijs wilde laten geloven. Misschien was het aan de andere kant alleen maar natuurlijk en juist dat hij na enige tijd van stille dienstbaarheid zich meldde bij de eerste gelegenheid die karma hem bood.

Hij meldde zich toen. Het is mij toegestaan een deel van het antwoord dat hij ontving te geven, en dat hem duidelijk maakte dat hij al tot op zekere hoogte was geaccepteerd voor hij zich daarvoor had aangemeld, zoals zijn intuïtie hem had verteld. Het antwoord kan van onnoemelijke waarde zijn voor anderen, zowel omdat het duidelijk de gevaren uiteenzet om zich met geweld een weg te banen voor zijn ras uit, en ook door zijn advies, waarschuwingen, en bewijzen dat de Groten van het oosten heel openhartig en vriendelijk omgaan met mensen die zich aanmelden. Ook kan het een werkwijze aanduiden voor hen die het wijze plan volgen om zichzelf in stilte te toetsen voordat ze een beroep doen op de Wet. Want dit verhoogt onmiddellijk hun magnetische trillingen, hun evolutionaire motivatie; hun vlam brandt helderder en trekt allerlei gedaanten en invloeden binnen zijn bereik, zodat het vuur rondom hem heet is. En niet alleen voor hem: andere levens die met hem in contact komen voelen deze intense energie; ze ontwikkelen sneller en, als ze een zwakke of slechte plek in hun natuur hebben, dan wordt deze snel ontdekt en overweldigt hen enige tijd. Dit is het gevaar van het toetreden tot ‘de kring van asceten’; een mens moet inderdaad sterk zijn die zich zo naar binnen worstelt; het is als regel beter de houding aan te nemen van een discipel en aan zichzelf de beproevingen op te leggen: dan wordt er minder tegenstand uitgelokt. Want krachten die zijn tegengehouden door de adept kunnen zich op de neofiet werpen die niet kan worden beschermd tenzij karma dat toestaat, en er zijn altijd die tegenwerkende krachten van de duisternis die wachten om de gelederen van de dienaren van de goede Wet uit te dunnen.

Tot op dit punt kunnen we dus deze student volgen, en dan verliezen we hem uit het oog; en we weten niet of hij vorderingen maakte of mislukte, of dat hij nog steeds dienstbaar is en wacht, want die dingen worden niet bekendgemaakt. Om zoveel mee te delen als nu is zeldzaam, en, omdat het is toegestaan, moet dat zijn omdat er veel ernstige leerlingen in dit land zijn die zulke steun en informatie nodig hebben. Aan hen kan ik zeggen dat, als ze zichzelf maken tot trouwe, onzelfzuchtige discipelen, de grote Wet zal weten dat ze dat zijn, zolang ze zich in hun diepste gedachten en in de kleinste handeling trouw aan de geloften van hun eigen hart houden.

Antwoord aan Y. De meester zegt:

‘Is Y. volledig voorbereid voor het werk dat omhoog voert? De weg naar het doel dat hij nastreeft is vol doornen en leidt door slijkerige moerassen. De chela moet aan allerlei leed het hoofd bieden; nog talrijker zijn de gevaren die hij zal ontmoeten en moet overwinnen.

Laat hij het goed overdenken en pas na diep beraad een beslissing nemen. Geen enkele meester op wie een beroep is gedaan door een oprechte ziel die naar licht en kennis verlangt, heeft ooit zijn gelaat afgewend van degene die zich aanmeldt. Maar het is de plicht van hen die werkers zoeken en deze voor hun velden nodig hebben, om degenen die zich in waarheid en vertrouwen voor het moeizame werk aanbieden, te wijzen op de valkuilen in het terrein als de moeilijkheden van de taak.

Als Y. onverschrokken volhardt in zijn besluit, kan hij zichzelf aangenomen beschouwen als ––. Laat hij zichzelf in dat geval plaatsen onder de leiding van een oudere chela. Door hem oprecht en toegewijd te helpen zijn zware last te dragen, zal hij de weg vrijmaken om op zijn beurt te worden geholpen.’

(Hier volgen privé-instructies.)

‘Inderdaad, als de kandidaat vertrouwt op de Wet, als hij geduld, vertrouwen en intuïtie heeft, zal hij niet te lang hoeven wachten. Door de grote schaduw van verbittering en verdriet die de tegenwerkende machten met plezier over de pelgrim werpen die op weg is naar de poorten van licht, ziet de kandidaat dat stralende licht heel snel in zijn eigen ziel, en hij hoeft het slechts te volgen. Laat hij echter oppassen dat hij niet het toevallige dwaallichtje van de psychische zintuigen aanziet voor de weerspiegeling van het grote spirituele licht; dat licht dat niet sterft, en toch nooit leeft, noch kan het elders schijnen dan op de zuivere spiegel van de geest. . . .

Maar Y. moet zijn eigen intuïties gebruiken. Men moet de innerlijke duisternis verdrijven en overwinnen vóór men kan proberen in de duisternis daarbuiten te zien; en zijn eigen zelf leren kennen voordat men de dingen kan kennen die buiten de zintuigen liggen.’

En nu, mogen de machten waar mijn vriend Y. een beroep op heeft gedaan door nog grotere en veel hogere machten worden toegestaan om hem te helpen. Dit is de oprechte en ernstige wens van zijn getrouwe en broederlijke

____

Deze brief laat tussen haakjes ook zien hoe de ene adept een andere die nog hoger is kan dienen door zijn antwoord weer te geven of over te brengen.

AAN ASPIRANTEN VOOR HET CHELASCHAP

Oprechte belangstelling voor theosofische waarheid wordt vaak gevolgd door oprechte aspiratie naar een theosofisch leven, en de vraag komt steeds terug: Wat zijn de voorwaarden voor chelaschap en welke stappen moet men daarvoor doen; aan wie moet men de aanmelding richten; hoe komt de aspirant te weten dat zijn verzoek is ingewilligd?

Over de voorwaarden en de discipline voor het chelaschap is heel wat onthuld in The Theosophist, Man, Esoteric Buddhism, en andere werken over theosofie; en sommige van de vereisten, moeilijkheden, en gevaren zijn heel uitdrukkelijk uiteengezet door Mw. Blavatsky in haar artikel over ‘Theosofische mahatma’s’ in The Path van december 1886. Iedereen die zelfs maar een vaag verlangen koestert naar nauwere relaties met de methode van ontwikkeling door middel waarvan meesters worden voortgebracht, wordt ernstig aanbevolen dit artikel aandachtig te bestuderen. Het zal verschillende misvattingen wegnemen, het gevoel van ernst van zo’n poging verdiepen, en – wat beter is vóór dan nadat de poort is gepasseerd – een gezond wantrouwen ten aanzien van zichzelf opwekken.

Het is echter heel goed mogelijk dat het onderzoeken van het verlangen en de kracht waartoe dat artikel opwekt, alleen maar zal leiden tot een nog grotere oprechtheid, en dat niet weinig lezers op grond daarvan in hun voornemens zullen worden gesterkt en een grotere vastberadenheid zullen hebben. Zelfs waar er geen duidelijke intentie is om het chelaschap te bereiken, kan er een vurig verlangen zijn naar een grotere nabijheid van de meesters, naar een duidelijke verzekering van leiding en van hulp. In beide gevallen komt bij de aspirant direct de vraag op: Wie moet de aanmelding ontvangen, en hoe weten we of deze is geaccepteerd?

De heel natuurlijke, en inderdaad de instinctieve stap van zo’n aspirant is om te schrijven aan een bestuurslid van de Theosophical Society. Dit is echter een fout. Want de Theosophical Society is een exoterisch lichaam, de loge van de meesters volledig esoterisch. De eerstgenoemde is een vrijwillige groep onderzoekers en filantropen, met voor iedereen bekende doelstellingen, een gedrukte constitutie, en bestuursleden waarvan de namen openbaar zijn bekend-gemaakt, en die bovendien uitdrukkelijk ontkennen de macht te hebben om als een Society met de meesters in contact te staan; laatstgenoemde is een occulte loge, waarvan het adres, de leden, de verrichtingen en de functies niet bekend zijn. Hieruit volgt dus dat er geen persoon, geen plaats, geen adres is waar de aspirant zich kan aanmelden.

Laten we echter aannemen dat die vraag wordt voorgelegd aan een persoon die is gevorderd in de occulte studie, en goed bekend is met de methoden en beproevingen en vereisten ervan. Zonder twijfel zou zijn antwoord onmiddellijk als volgt luiden:–

‘Als u nu geschikt zou zijn om als chela te worden aangenomen, zou u uit uzelf weten hoe, waar en bij wie u zich zou kunnen melden. Want een chela worden bestaat in werkelijkheid uit een evolutie of ontwikkeling van bepaalde spirituele beginselen die in ieder mens latent zijn, en in grote mate onbekend zijn voor uw huidige bewustzijn. Totdat deze beginselen tot op zekere hoogte bewust door u zijn ontwikkeld, beschikt u in de praktijk niet over de middelen om de eerste rudimenten van die kennis die u nu zo aantrekkelijk lijkt te verwerven. Of het door uw verstand of door uw hart wordt verlangd is weer een ander belangrijk vraagstuk, dat niet kan worden opgelost door iemand die de sleutel tot het Zelf nog niet bezit.

Het is waar dat deze eigenschappen kunnen worden ontwikkeld (of geforceerd) met de hulp van een adept. En de meeste kandidaten voor het chelaschap worden gedreven door een verlangen om rechtstreeks instructies te krijgen van de meesters. Ze vragen zich niet af wat ze hebben gedaan om een zo zeldzaam voorrecht te verdienen. Evenmin bedenken ze dat omdat alle adepten dienaren zijn van de wet van karma, daaruit moet volgen dat als de kandidaat nu hun zichtbare hulp zou verdienen, hij daarover al zou beschikken en niet daarnaar op zoek zou kunnen zijn. De aanwijzingen voor het vervullen van de Wet zijn in feite het gedeeltelijke ontvouwen van die vermogens waarnaar hierboven werd verwezen.

U moet dus een ander punt bereiken dan dat waar u zich nu bevindt, voordat u zelfs kunt vragen om te worden aangenomen als een chela op proef. Alle kandidaten gaan de onzichtbare loge op deze manier binnen, en dit wordt beheerst door wetten die in zichzelf hun eigen vervulling dragen en geen enkele officiële bemiddelaar nodig hebben. Evenmin moet u zich voorstellen dat zo’n aspirant werkt onder de constante en bekende leiding van hetzij een adept of een andere chela. Integendeel, hij wordt tenminste zeven jaar beproefd en getest en misschien veel langer, voordat het punt wordt bereikt waarop hij òf wordt geaccepteerd (en voorbereid voor de eerste van een reeks inwijdingen die vaak een aantal incarnaties beslaan), òf verworpen. En dit verwerpen gebeurt niet door een groep mensen al naar hun voorkeur, maar is de natuurlijke verwerping door de natuur. De aspirant kan tijdens deze proefperiode al of niet van zijn leraar horen; meestal zal hij niets van hem vernemen. Hij kan tenslotte worden verworpen en het niet weten, zoals sommige mensen op proef zijn geweest en het niet wisten totdat ze plotseling geaccepteerd bleken te zijn. Zulke mensen zijn die individuen die zich hebben ontwikkeld en na vele incarnaties dat punt in de natuurlijke orde hebben bereikt, waar hun toegenomen vermogens hen het recht hebben gegeven op toegang tot de Hal van Lering of de geestelijke loge daarachter. En alles wat ik zeg over mannen geldt eveneens voor vrouwen.

Wanneer iemand een officieel geaccepteerde chela op proef is, luidt de eerste en enige opdracht die hij (voorlopig) ontvangt om onzelfzuchtig voor de mensheid te werken – waarbij hij soms een oudere chela helpt en door deze wordt bijgestaan – terwijl hij ernaar streeft de kracht van het persoonlijke element kwijt te raken. De manier om dit te doen wordt geheel aan zijn eigen intuïtie overgelaten, omdat het doel is om die intuïtie tot ontwikkeling te brengen en hem tot zelf-kennis te brengen. Doordat hij tot op zekere hoogte over deze vermogens beschikt, wordt hij als kandidaat aangenomen, zodat het meer dan waarschijnlijk is dat u ze nog niet bezit behalve als latente mogelijkheden. Om op zijn beurt enig recht op hulp te hebben, moet hij voor anderen werken, maar dat moet niet het motief zijn voor zijn werk. Hij die zich niet onweerstaanbaar gedreven voelt om de mensheid te dienen, of hij slaagt of niet, wordt sterk gebonden door zijn eigen persoonlijkheid en kan niet vooruitkomen tot hij heeft geleerd dat hijzelf de mensheid is en niet dat lichaam dat hij nu bewoont. De reden voor deze noodzaak van een zuiver motief werd recent in Lucifer gegeven, namelijk dat ‘tenzij de intentie geheel puur is, het geestelijke zich zal omvormen tot het psychische, en op het astrale gebied zal werken, en dat kan afschrikwekkende gevolgen hebben. De vermogens en krachten van de dierlijke natuur kunnen evengoed worden gebruikt door de zelfzuchtigen en de wraakzuchtigen als door onzelfzuchtige en allesvergevende mensen; de vermogens en krachten van de geest zijn alleen geschikt voor de volmaakt zuiveren van hart.’

Er kan echter worden opgemerkt dat zelfs die natuurkrachten niet kunnen worden ontdekt door iemand die niet het vermogen heeft verworven om zich tot op zekere hoogte te ontdoen van zijn persoonlijkheid. Dat een emotioneel verlangen om anderen te helpen niet deze vrijheid van de persoonlijkheid betekent, kan worden gezien in het feit dat als u nu volmaakt zou zijn in onzelfzuchtigheid in de ware betekenis, u een bewust bestaan zou hebben gescheiden van dat van het lichaam en u het lichaam naar wens zou kunnen verlaten: met andere woorden, vrij te zijn van elk gevoel van zelf betekent een adept te zijn, want de beperkingen van het zelf belemmeren vooruitgang.

Luister ook naar de woorden van de meester, aangehaald uit Sinnetts The Occult World. ‘Misschien zult u onze bedoeling beter begrijpen wanneer u werd verteld dat volgens ons de hoogste aspiraties voor het welzijn van de mensheid door zelfzucht worden besmeurd als er in het denken van de filantroop een schaduw blijft hangen van een verlangen naar eigenbelang of een neiging om onrecht te doen, zelfs wanneer deze onbewust voor hemzelf bestaan.’

Terwijl deze feiten worden uiteengezet, evenals de gevaren en moeilijkheden – zowel die feiten die zijn vastgelegd door de wetten van de loge en de meer talrijke feiten die door karma zijn beschikt en door de inspanningen van de neofiet zijn versneld – moet er ook worden gezegd dat de meesters niemand ervan wensen af te houden het pad te betreden. Ze zijn zich echter goed ervan bewust, op grond van de herhaalde beproevingen en verslagen van eeuwen, en op grond van hun kennis van de moeilijkheden van ons ras, hoe weinig mensen er zijn die enig idee hebben van hun werkelijke aard, en dat is de vijand die ze proberen te overwinnen zodra ze leerlingen van het occulte worden. Daarom proberen Zij, voorzover karma dat toelaat, ongeschikte kandidaten ervan af te houden zich overhaast ergens op te storten, waarvan de gevolgen zouden terugslaan op hun onevenwichtige levens en hen tot wanhoop zouden drijven. De krachten van het kwaad, die door de onwetende mens op gebrekkige manier worden weerstaan, wreken zich op hem zowel als op zijn vrienden, en niet op hen die boven het bereik daarvan staan. Hoewel deze krachten geen afzichtelijke objectieve vormen zijn die een tastbare gestalte aannemen, bestaan ze niettemin werkelijk en zijn gevaarlijk. Hun aanval kan in zulke gevallen niet worden voorkomen; het is karma.

Om elk gevoel van zelf te verliezen betekent dan het verlies van alles wat gewone mensen in zichzelf het meest waarderen. Het is daarom nodig dat u deze punten ernstig overdenkt:

Ten eerste. Wat is uw motief om een chela te willen zijn? U denkt dat het motief u goed bekend is, terwijl het diep in uw binnenste is verborgen, en door dat verborgen motief zult u worden beoordeeld. Het is opgeflitst uit onzichtbare gebieden in mensen die zeker van zichzelf waren, is naar buiten gekomen in een of andere afgrijselijke gedachte of daad waartoe zij zichzelf niet in staat hadden geacht, en heeft hun leven en verstand overhoop gegooid. Test daarom uzelf voordat karma u beproeft.

Ten tweede. Wat de plaats en de plichten van een ware neofiet zijn.

Wanneer u beide gedurende eenentwintig dagen ernstig heeft overdacht, en als uw verlangen standvastig blijft, kies dan een bepaalde weg die voor u openstaat. Deze is als volgt.

Hoewel u niet weet waar u uzelf kunt aanbieden aan de meesters als een chela op proef, heeft u toch, door dat verlangen te hebben in uw hart en het te bevestigen (als u dat doet) na de nodige overweging van deze punten, tot op zekere hoogte een beroep gedaan op de Wet, en het ligt binnen uw vermogen om uzelf tot een discipel te maken, voorzover dat in u ligt, door de zuiverheid van uw motief en inspanning als beide voldoende worden volgehouden. Niemand kan een bepaalde periode vaststellen waarin deze poging vruchten zal dragen, en als uw geduld en geloof niet sterk genoeg zijn om door u gedurende een (voorzover u weet) onbeperkte periode van onzelfzuchtig werk voor de mensheid vol te houden, zou u beter uw huidige droombeeld kunnen opgeven, want het is dan niet meer dan dat. Maar in het andere geval zult u werken voor de spirituele verlichting van de mensheid in en door de Theosophical Society (die zulke werkers hard nodig heeft), en op alle andere manieren en gebieden naar beste kunnen, waarbij u zich de woorden van de meester herinnert: ‘Hij die doet wat hij kan en alles wat hij kan, en alles waarvan hij weet hoe het moet, doet voor ons genoeg’. Deze taak omvat het zichzelf ontdoen van al het persoonlijke door innerlijke inspanning, omdat dat werk, als het in de juiste geest wordt gedaan, zelfs belangrijker is voor de mensheid dan enig uiterlijk werk dat we kunnen doen. Omdat u nu op het uiterlijke gebied leeft, moet u uw werk daar verrichten en moet het daar worden gedaan totdat uw groei u geschikt zal maken om dat gebied volledig te verlaten.

Door deze gedragslijn te volgen werkt u naar een vast punt dat de aandacht heeft – zoals inderdaad geldt voor de hele theosofische beweging, die nu als geheel een chela van de meesters is – maar zich onderscheidend van andere leden in de zin dat uw welomlijnde doel en vertrouwen worden begrepen en overwogen door de onzichtbare grondleggers en de Wet. De Theosophical Society verhoudt zich dus tijdelijk tot u zoals een oudere chela die voor u zou zijn aangewezen om hem te helpen, en onder hem te werken. U bent niet, begrijp dat goed, een chela op proef, omdat niemand zonder autoriteit zo’n privilege kan schenken of aankondigen. Maar als u erin slaagt uzelf en anderen geestelijk te verheffen, dan zal dat bekend zijn, ongeacht welke uiterlijke stilte er misschien schijnt te zijn, en u zult volledig krijgen wat u toekomt van diegenen die de eerlijke schuldenaren en dienaren zijn van de rechtvaardige en volmaakte Wet. U moet bereid zijn in stilte te werken, te wachten, en te aspireren, zoals allen doen die hun ogen op dit doel hebben gericht. Bedenk dat uw trouwste raadgever binnenin uzelf is te vinden en daar voortdurend moet worden gezocht. Alleen door ervaring kunt u leren zijn stem te onderscheiden van die van het gewone instinct of van louter logica, en dit vermogen te versterken, op basis waarvan de meesters zijn geworden wat ze zijn.

Uw keuze voor of uw verwerpen van deze weg is de eerste test van uzelf. Andere zullen volgen, of u zich ervan bewust bent of niet, want het eerste en enige recht van de neofiet is – om te worden beproefd. Vandaar dat stilte en lijden volgen nadat hij is aangenomen in plaats van het aanbod van onmiddellijke hulp waarnaar hij uitziet. Maar zelfs die zal niet ontbreken; die beproevingen en tegenslagen zullen alleen van de Wet komen waarop u een beroep heeft gedaan.’

J.N.

 

 


Brieven die me hebben geholpen, blz. 70-85

© 2001  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag