Brief 14
Beste Jasper:
Wat ik in mijn laatste brief schreef is wat met
recht kan worden gezegd tegen ernstige onderzoekers die door hun doorzettingsvermogen
laten zien dat ze niet alleen maar luie nieuwtjesjagers zijn, die de
eentonigheid van het leven willen verdrijven met nieuwe experimenten
en ervaringen. Niet wat er wordt gedaan, maar de geest waarin
het geringste wordt gedaan voor Hen die alles zijn, telt.
Je vraagt de namen van de zeven stralen of loges.
De namen zouden niet mogen worden bekendgemaakt als ik ze zou kennen.
In deze zaken zijn namen altijd werkelijkheden, en dus zou het geven
van de naam betekenen dat men de zaak zelf onthult. Bovendien, als de
namen werden gegeven zouden gewone mensen die deze horen ze niet begrijpen.
Precies als wanneer ik zou zeggen dat de naam van de eerste X is, wat
de toehoorder helemaal niets zegt. Het enige wat kan worden gezegd is
dat die zeven stralen, gebieden, of verdelingen, bestaan, zoals we zeggen
dat er in een stad wetgevers, kooplieden, leraren, en bedienden zijn.
Het verschil is dat we in dit geval alles over de stad weten, en precies
weten wat die namen betekenen. De naam verwijst het denken alleen naar
het idee of het essentiële kenmerk.
Nu moet ik weer gaan. Maar broeders worden nooit
gescheiden zolang ze alleen voor het Ware leven.
Z.
_____
De voorgaande brieven wijzen duidelijk op één
conclusie over die edele theosofe, Mw. Blavatsky, al wordt ze niet genoemd
en wordt daar misschien niet aan haar gedacht. Omdat zij alles opofferde
– hoewel ze het zelf niet zo noemde – wat de mensheid dierbaar
is om het blijde nieuws van theosofie naar het westen te brengen, waarbij
dat westen, en vooral de Theosophical Society, tot haar staat zoals
een chela tot zijn goeroe, in zoverre het theosofie aanvaardt. Haar
relatie tot deze theosofen is geworteld in de hoogste wet, en kan niet
worden uitgewist of genegeerd. Dus zij die op haar persoonlijkheid letten,
en daarbij vinden dat die niet overeenstemt met die van hen, proberen
de meesters via andere middelen te bereiken terwijl ze haar hoge
verdiensten negeren of met minachting onderschatten, doen een regel
geweld aan die, omdat deze niet door mensen is gemaakt, niet ongestraft
kan worden overtreden. Dankbaarheid en het gewone gevoel van mensen
voor elkaar zou hen dit hebben moeten leren, zonder enige occulte leringen.
Zulke mensen hebben niet dat evolutiestadium bereikt waarin ze de hogere
waarheden kunnen leren. Zij die de pijn van de beproeving aanvaardt
in de kwellingen van een lichaam waarvan de levenskracht wordt ondermijnd
door sterke energiestromen die overvloedig op haar hoge doel worden
gericht; zij die het gelach en de woede van twee continenten heeft getrotseerd,
en alle zichtbare of onzichtbare menigten van de duisternis; zij die
nu verder leeft, alleen opdat zij het karma van de Society op zich kan
nemen, en zo het welzijn ervan kan veiligstellen, heeft geen behoefte
aan de lof van wie dan ook; maar zelfs zij heeft rechtvaardigheid nodig,
omdat ze weet dat we zonder dat gevoel in ons hart en in onze ziel voor
haar in deze incarnatie moeten mislukken. Zoals de baby met de moeder,
zoals de oogst met de aarde, zo zijn al degenen met haar verbonden die
genieten van de vruchten van haar leven. Laten we proberen die occulte
verbanden te begrijpen die zijn totstandgekomen door de werkingen van
karma, en deze van invloed laten zijn op zowel onze dagelijkse bezigheden
als ons theosofische leven. Mw. Blavatsky is voor ons de volgende hogere
schakel in die grote keten, waarvan geen schakel kan worden gemist of
overgeslagen.
Om deze brief verder toe te lichten zou ik het geval
kunnen noemen van een vriend van mij die toen hij voor het eerst over
theosofie hoorde onmiddellijk erdoor was gegrepen en vurig wenste een
chela te worden. Hij had deze waarheden ongetwijfeld in andere levens
gekend, want ze kwamen hem allemaal heel bekend voor, en, hoewel hij
‘een man van de wereld’ was, nam hij de filosofie aan, en
voelde intuïtief enkele van haar mogelijkheden aan, en terwijl
hij nauwgezet zijn plicht deed om geen wrijving te veroorzaken, richtte
hij zijn leven zo in, vooral zijn innerlijke leven, dat het overeenstemde
met deze opvattingen. Het onderwerp chelaschap nam in zijn denken een
belangrijke plaats in. Hij kende geen chela’s; wist niet waar
hij moest aankloppen of wie hij zou moeten vragen. Door na te denken
kwam hij tot de overtuiging dat werkelijk chelaschap bestond uit de
innerlijke houding van de kandidaat; hij herinnerde zich wetten van
het magnetisme en van energie, en hij zei tegen zichzelf dat hij zichzelf
als hij dat wilde kon vormen tot een chela van de Wet, tenminste voorzover
zijn eigen houding dat toeliet, en als dit hem niet bevredigde, was
dat een bewijs dat hij een persoonlijke beloning verlangde, bevrediging,
of invloed in de zaken, en dat zijn motief niet zuiver was. Hij formuleerde
zijn verlangens langzaam, zelfs voor zijn eigen denken, want hij wilde
niet lichtvaardig een beroep doen op de Wet; maar hij besloot tenslotte
zijn motieven te beproeven; zichzelf te toetsen en te kijken of hij
de houding van een trouwe chela zou kunnen volhouden, niet herkend en
ogenschijnlijk ongehoord. Hij verplichtte zich toen in zijn eigen denken
om de waarheid en de Wet te dienen zoals een chela dat zou moeten doen,
en altijd naar licht te zoeken en zo mogelijk naar verdere hulp, terwijl
hij intussen inzag dat de verplichting alleen bij hem lag, en dat hij
geen aanspraak kon maken op meesters, maar alleen die aanspraak die
hijzelf door de kracht van zijn eigen voornemens kon maken op de Wet.
Waar hij maar iets kon horen over chela’s en hun plichten luisterde
of las hij; hij probeerde zich in gedachte te verplaatsen in de positie
van een aangenomen chela, en voorzover hem dat mogelijk was de plichten
van die positie te vervullen, en te leven overeenkomstig al het licht
waarover hij beschikte. Want hij was van mening dat een discipel altijd
zou moeten denken en handelen overeenkomstig de hoogste mogelijkheden,
of hij deze al had bereikt of niet, en zich niet alleen beperken tot
die handelwijze die passend zou worden gevonden voor zijn lagere positie
of geestelijke staat. Hij geloofde dat het hart, en alleen het hart,
de schepper is van alle werkelijke banden. Om zichzelf te verheffen
door eigen inspanning was dus zijn taak. Hij nam zich voor deze houding
zo nodig leven na leven vol te houden, tot zijn geboorterecht tenslotte
zou zijn verzekerd en zijn claim door de Wet zou worden erkend.
Hij kreeg te maken met beproevingen, met onvriendelijkheid
van hen die zijn veranderde houding eerder voelden dan begrepen; hij
kreeg te maken met alle vreselijke schokken waar anderen ook op stuiten
wanneer ze tegen de draaikolk van het bestaan ingaan en pogen hun weg
terug te vinden naar de ware stromen van het leven. Groot verdriet en
eenzaamheid daagden al snel zijn ontembare wil uit. Maar hij vond werk
om te doen; en hierin was hij heel gelukkig, want werken voor anderen
is een bron van vreugde voor de discipel, zijn aandeel in het goddelijke
leven, een eerste eerbetoon waardoor hij zou kunnen weten dat zijn diensten
worden geaccepteerd. Deze man had in diepste vertrouwen een beroep gedaan
op de Wet, en hij kreeg antwoord. Karma zond hem een vriend, en al snel
begon hij nieuwe kennis te verkrijgen, en na enige tijd hoorde hij over
een plaats of een persoon waar hij zich zou kunnen aanmelden om een
chela op proef te worden. Deze kennis werd hem niet gegeven zoals informatie
gewoonlijk wordt overgedragen; er werd hem niets van dien aard verteld;
maar met zijn groeiende kennis en ontluikende vermogens begon er een
overtuiging te dagen dat hij die en die werkwijze zou kunnen volgen.
Dat deed hij en zijn gebed werd verhoord. Hij zei later tegen me dat
hij nooit wist of hij niet grotere geestkracht zou hebben getoond door
zich volledig te baseren op de werkelijkheid van zijn onzichtbare, onbevestigde
claim, tot het moment zou komen waarop de meesters hem zouden accepteren
en tot zich roepen. Want natuurlijk hield hij de hele tijd het ideaal
van de meesters helder voor ogen. Misschien liet zijn aanmelding zien
dat hij zwakker was dan hij had gedacht, in zoverre dat hij behoefte
bleek te hebben aan tastbaar bewijs van een feit waarin zijn hogere
natuur hem zonder bewijs wilde laten geloven. Misschien was het aan
de andere kant alleen maar natuurlijk en juist dat hij na enige tijd
van stille dienstbaarheid zich meldde bij de eerste gelegenheid die
karma hem bood.
Hij meldde zich toen. Het is mij toegestaan een
deel van het antwoord dat hij ontving te geven, en dat hem duidelijk
maakte dat hij al tot op zekere hoogte was geaccepteerd voor hij zich
daarvoor had aangemeld, zoals zijn intuïtie hem had verteld. Het
antwoord kan van onnoemelijke waarde zijn voor anderen, zowel omdat
het duidelijk de gevaren uiteenzet om zich met geweld een weg te banen
voor zijn ras uit, en ook door zijn advies, waarschuwingen, en bewijzen
dat de Groten van het oosten heel openhartig en vriendelijk omgaan met
mensen die zich aanmelden. Ook kan het een werkwijze aanduiden voor
hen die het wijze plan volgen om zichzelf in stilte te toetsen voordat
ze een beroep doen op de Wet. Want dit verhoogt onmiddellijk hun magnetische
trillingen, hun evolutionaire motivatie; hun vlam brandt helderder en
trekt allerlei gedaanten en invloeden binnen zijn bereik, zodat het
vuur rondom hem heet is. En niet alleen voor hem: andere levens die
met hem in contact komen voelen deze intense energie; ze ontwikkelen
sneller en, als ze een zwakke of slechte plek in hun natuur hebben,
dan wordt deze snel ontdekt en overweldigt hen enige tijd. Dit is het
gevaar van het toetreden tot ‘de kring van asceten’; een
mens moet inderdaad sterk zijn die zich zo naar binnen worstelt; het
is als regel beter de houding aan te nemen van een discipel en aan zichzelf
de beproevingen op te leggen: dan wordt er minder tegenstand uitgelokt.
Want krachten die zijn tegengehouden door de adept kunnen zich op de
neofiet werpen die niet kan worden beschermd tenzij karma dat toestaat,
en er zijn altijd die tegenwerkende krachten van de duisternis die wachten
om de gelederen van de dienaren van de goede Wet uit te dunnen.
Tot op dit punt kunnen we dus deze student volgen,
en dan verliezen we hem uit het oog; en we weten niet of hij vorderingen
maakte of mislukte, of dat hij nog steeds dienstbaar is en wacht, want
die dingen worden niet bekendgemaakt. Om zoveel mee te delen als nu
is zeldzaam, en, omdat het is toegestaan, moet dat zijn omdat er veel
ernstige leerlingen in dit land zijn die zulke steun en informatie nodig
hebben. Aan hen kan ik zeggen dat, als ze zichzelf maken tot trouwe,
onzelfzuchtige discipelen, de grote Wet zal weten dat ze dat zijn, zolang
ze zich in hun diepste gedachten en in de kleinste handeling trouw aan
de geloften van hun eigen hart houden.
Antwoord aan Y. De
meester zegt:
‘Is Y. volledig voorbereid voor het werk dat
omhoog voert? De weg naar het doel dat hij nastreeft is vol doornen
en leidt door slijkerige moerassen. De chela moet aan allerlei leed
het hoofd bieden; nog talrijker zijn de gevaren die hij zal ontmoeten
en moet overwinnen.
Laat hij het goed overdenken en pas na diep beraad
een beslissing nemen. Geen enkele meester op wie een beroep is gedaan
door een oprechte ziel die naar licht en kennis verlangt, heeft ooit
zijn gelaat afgewend van degene die zich aanmeldt. Maar het is de plicht
van hen die werkers zoeken en deze voor hun velden nodig hebben, om
degenen die zich in waarheid en vertrouwen voor het moeizame werk aanbieden,
te wijzen op de valkuilen in het terrein als de moeilijkheden van de
taak.
Als Y. onverschrokken volhardt in zijn besluit,
kan hij zichzelf aangenomen beschouwen als ––. Laat hij
zichzelf in dat geval plaatsen onder de leiding van een oudere chela.
Door hem oprecht en toegewijd te helpen zijn zware last te dragen, zal
hij de weg vrijmaken om op zijn beurt te worden geholpen.’
(Hier volgen privé-instructies.)
‘Inderdaad, als de kandidaat vertrouwt op
de Wet, als hij geduld, vertrouwen en intuïtie heeft, zal hij niet
te lang hoeven wachten. Door de grote schaduw van verbittering en verdriet
die de tegenwerkende machten met plezier over de pelgrim werpen die
op weg is naar de poorten van licht, ziet de kandidaat dat stralende
licht heel snel in zijn eigen ziel, en hij hoeft het slechts te volgen.
Laat hij echter oppassen dat hij niet het toevallige dwaallichtje van
de psychische zintuigen aanziet voor de weerspiegeling van het grote
spirituele licht; dat licht dat niet sterft, en toch nooit leeft, noch
kan het elders schijnen dan op de zuivere spiegel van de geest. . .
.
Maar Y. moet zijn eigen intuïties gebruiken.
Men moet de innerlijke duisternis verdrijven en overwinnen vóór
men kan proberen in de duisternis daarbuiten te zien; en zijn eigen
zelf leren kennen voordat men de dingen kan kennen die buiten de zintuigen
liggen.’
En nu, mogen de machten waar mijn vriend Y. een
beroep op heeft gedaan door nog grotere en veel hogere machten worden
toegestaan om hem te helpen. Dit is de oprechte en ernstige wens
van zijn getrouwe en broederlijke △
____
Deze brief laat tussen haakjes ook zien hoe de ene
adept een andere die nog hoger is kan dienen door zijn antwoord weer
te geven of over te brengen.
AAN ASPIRANTEN VOOR HET CHELASCHAP
Oprechte belangstelling voor theosofische waarheid
wordt vaak gevolgd door oprechte aspiratie naar een theosofisch leven,
en de vraag komt steeds terug: Wat zijn de voorwaarden voor chelaschap
en welke stappen moet men daarvoor doen; aan wie moet men de aanmelding
richten; hoe komt de aspirant te weten dat zijn verzoek is ingewilligd?
Over de voorwaarden en de discipline voor het chelaschap
is heel wat onthuld in The Theosophist, Man, Esoteric
Buddhism, en andere werken over theosofie; en sommige van de vereisten,
moeilijkheden, en gevaren zijn heel uitdrukkelijk uiteengezet door Mw.
Blavatsky in haar artikel over ‘Theosofische mahatma’s’
in The Path van december 1886. Iedereen die zelfs maar een
vaag verlangen koestert naar nauwere relaties met de methode van ontwikkeling
door middel waarvan meesters worden voortgebracht, wordt ernstig aanbevolen
dit artikel aandachtig te bestuderen. Het zal verschillende misvattingen
wegnemen, het gevoel van ernst van zo’n poging verdiepen, en –
wat beter is vóór dan nadat de poort is gepasseerd –
een gezond wantrouwen ten aanzien van zichzelf opwekken.
Het is echter heel goed mogelijk dat het onderzoeken
van het verlangen en de kracht waartoe dat artikel opwekt, alleen maar
zal leiden tot een nog grotere oprechtheid, en dat niet weinig lezers
op grond daarvan in hun voornemens zullen worden gesterkt en een grotere
vastberadenheid zullen hebben. Zelfs waar er geen duidelijke intentie
is om het chelaschap te bereiken, kan er een vurig verlangen zijn naar
een grotere nabijheid van de meesters, naar een duidelijke verzekering
van leiding en van hulp. In beide gevallen komt bij de aspirant direct
de vraag op: Wie moet de aanmelding ontvangen, en hoe weten we of deze
is geaccepteerd?
De heel natuurlijke, en inderdaad de instinctieve
stap van zo’n aspirant is om te schrijven aan een bestuurslid
van de Theosophical Society. Dit is echter een fout. Want de Theosophical
Society is een exoterisch lichaam, de loge van de meesters
volledig esoterisch. De eerstgenoemde is een vrijwillige groep
onderzoekers en filantropen, met voor iedereen bekende doelstellingen,
een gedrukte constitutie, en bestuursleden waarvan de namen openbaar
zijn bekend-gemaakt, en die bovendien uitdrukkelijk ontkennen de macht
te hebben om als een Society met de meesters in contact te staan; laatstgenoemde
is een occulte loge, waarvan het adres, de leden, de verrichtingen en
de functies niet bekend zijn. Hieruit volgt dus dat er geen persoon,
geen plaats, geen adres is waar de aspirant zich kan aanmelden.
Laten we echter aannemen dat die vraag wordt voorgelegd
aan een persoon die is gevorderd in de occulte studie, en goed bekend
is met de methoden en beproevingen en vereisten ervan. Zonder twijfel
zou zijn antwoord onmiddellijk als volgt luiden:–
‘Als u nu geschikt zou zijn om als chela te
worden aangenomen, zou u uit uzelf weten hoe, waar en bij wie u zich
zou kunnen melden. Want een chela worden bestaat in werkelijkheid
uit een evolutie of ontwikkeling van bepaalde spirituele beginselen
die in ieder mens latent zijn, en in grote mate onbekend zijn voor uw
huidige bewustzijn. Totdat deze beginselen tot op zekere hoogte bewust
door u zijn ontwikkeld, beschikt u in de praktijk niet over de middelen
om de eerste rudimenten van die kennis die u nu zo aantrekkelijk lijkt
te verwerven. Of het door uw verstand of door uw hart wordt verlangd
is weer een ander belangrijk vraagstuk, dat niet kan worden opgelost
door iemand die de sleutel tot het Zelf nog niet bezit.
Het is waar dat deze eigenschappen kunnen worden
ontwikkeld (of geforceerd) met de hulp van een adept. En de meeste kandidaten
voor het chelaschap worden gedreven door een verlangen om rechtstreeks
instructies te krijgen van de meesters. Ze vragen zich niet af wat ze
hebben gedaan om een zo zeldzaam voorrecht te verdienen. Evenmin bedenken
ze dat omdat alle adepten dienaren zijn van de wet van karma, daaruit
moet volgen dat als de kandidaat nu hun zichtbare hulp zou verdienen,
hij daarover al zou beschikken en niet daarnaar op zoek zou kunnen zijn.
De aanwijzingen voor het vervullen van de Wet zijn in feite het gedeeltelijke
ontvouwen van die vermogens waarnaar hierboven werd verwezen.
U moet dus een ander punt bereiken dan dat waar
u zich nu bevindt, voordat u zelfs kunt vragen om te worden aangenomen
als een chela op proef. Alle kandidaten gaan de onzichtbare loge op
deze manier binnen, en dit wordt beheerst door wetten die in zichzelf
hun eigen vervulling dragen en geen enkele officiële bemiddelaar
nodig hebben. Evenmin moet u zich voorstellen dat zo’n aspirant
werkt onder de constante en bekende leiding van hetzij een adept of
een andere chela. Integendeel, hij wordt tenminste zeven jaar beproefd
en getest en misschien veel langer, voordat het punt wordt bereikt waarop
hij òf wordt geaccepteerd (en voorbereid voor de eerste van een
reeks inwijdingen die vaak een aantal incarnaties beslaan), òf
verworpen. En dit verwerpen gebeurt niet door een groep mensen al naar
hun voorkeur, maar is de natuurlijke verwerping door de natuur. De aspirant
kan tijdens deze proefperiode al of niet van zijn leraar horen; meestal
zal hij niets van hem vernemen. Hij kan tenslotte worden verworpen en
het niet weten, zoals sommige mensen op proef zijn geweest en het niet
wisten totdat ze plotseling geaccepteerd bleken te zijn. Zulke mensen
zijn die individuen die zich hebben ontwikkeld en na vele incarnaties
dat punt in de natuurlijke orde hebben bereikt, waar hun toegenomen
vermogens hen het recht hebben gegeven op toegang tot de Hal van Lering
of de geestelijke loge daarachter. En alles wat ik zeg over mannen geldt
eveneens voor vrouwen.
Wanneer iemand een officieel geaccepteerde chela
op proef is, luidt de eerste en enige opdracht die hij (voorlopig) ontvangt
om onzelfzuchtig voor de mensheid te werken – waarbij hij soms
een oudere chela helpt en door deze wordt bijgestaan – terwijl
hij ernaar streeft de kracht van het persoonlijke element kwijt te raken.
De manier om dit te doen wordt geheel aan zijn eigen intuïtie overgelaten,
omdat het doel is om die intuïtie tot ontwikkeling te
brengen en hem tot zelf-kennis te brengen. Doordat hij tot
op zekere hoogte over deze vermogens beschikt, wordt hij als kandidaat
aangenomen, zodat het meer dan waarschijnlijk is dat u ze nog niet bezit
behalve als latente mogelijkheden. Om op zijn beurt enig recht op hulp
te hebben, moet hij voor anderen werken, maar dat moet niet het motief
zijn voor zijn werk. Hij die zich niet onweerstaanbaar gedreven voelt
om de mensheid te dienen, of hij slaagt of niet, wordt sterk gebonden
door zijn eigen persoonlijkheid en kan niet vooruitkomen tot hij heeft
geleerd dat hijzelf de mensheid is en niet dat lichaam dat
hij nu bewoont. De reden voor deze noodzaak van een zuiver motief werd
recent in Lucifer gegeven, namelijk dat ‘tenzij de intentie
geheel puur is, het geestelijke zich zal omvormen tot het psychische,
en op het astrale gebied zal werken, en dat kan afschrikwekkende gevolgen
hebben. De vermogens en krachten van de dierlijke natuur kunnen evengoed
worden gebruikt door de zelfzuchtigen en de wraakzuchtigen als door
onzelfzuchtige en allesvergevende mensen; de vermogens en krachten van
de geest zijn alleen geschikt voor de volmaakt zuiveren van hart.’
Er kan echter worden opgemerkt dat zelfs die natuurkrachten
niet kunnen worden ontdekt door iemand die niet het vermogen heeft verworven
om zich tot op zekere hoogte te ontdoen van zijn persoonlijkheid. Dat
een emotioneel verlangen om anderen te helpen niet deze vrijheid van
de persoonlijkheid betekent, kan worden gezien in het feit dat als u
nu volmaakt zou zijn in onzelfzuchtigheid in de ware betekenis,
u een bewust bestaan zou hebben gescheiden van dat van het lichaam en
u het lichaam naar wens zou kunnen verlaten: met andere woorden, vrij
te zijn van elk gevoel van zelf betekent een adept te zijn, want de
beperkingen van het zelf belemmeren vooruitgang.
Luister ook naar de woorden van de meester, aangehaald
uit Sinnetts The Occult World. ‘Misschien zult u onze
bedoeling beter begrijpen wanneer u werd verteld dat volgens ons de
hoogste aspiraties voor het welzijn van de mensheid door zelfzucht worden
besmeurd als er in het denken van de filantroop een schaduw blijft hangen
van een verlangen naar eigenbelang of een neiging om onrecht te doen,
zelfs wanneer deze onbewust voor hemzelf bestaan.’
Terwijl deze feiten worden uiteengezet, evenals
de gevaren en moeilijkheden – zowel die feiten die zijn vastgelegd
door de wetten van de loge en de meer talrijke feiten die door karma
zijn beschikt en door de inspanningen van de neofiet zijn versneld –
moet er ook worden gezegd dat de meesters niemand ervan wensen af te
houden het pad te betreden. Ze zijn zich echter goed ervan bewust, op
grond van de herhaalde beproevingen en verslagen van eeuwen, en op grond
van hun kennis van de moeilijkheden van ons ras, hoe weinig mensen er
zijn die enig idee hebben van hun werkelijke aard, en dat is de vijand
die ze proberen te overwinnen zodra ze leerlingen van het occulte worden.
Daarom proberen Zij, voorzover karma dat toelaat, ongeschikte kandidaten
ervan af te houden zich overhaast ergens op te storten, waarvan de gevolgen
zouden terugslaan op hun onevenwichtige levens en hen tot wanhoop zouden
drijven. De krachten van het kwaad, die door de onwetende mens op gebrekkige
manier worden weerstaan, wreken zich op hem zowel als op zijn vrienden,
en niet op hen die boven het bereik daarvan staan. Hoewel deze krachten
geen afzichtelijke objectieve vormen zijn die een tastbare gestalte
aannemen, bestaan ze niettemin werkelijk en zijn gevaarlijk. Hun aanval
kan in zulke gevallen niet worden voorkomen; het is karma.
Om elk gevoel van zelf te verliezen betekent dan
het verlies van alles wat gewone mensen in zichzelf het meest waarderen.
Het is daarom nodig dat u deze punten ernstig overdenkt:
Ten eerste. Wat is uw motief om een chela te willen
zijn? U denkt dat het motief u goed bekend is, terwijl het diep in uw
binnenste is verborgen, en door dat verborgen motief zult u worden beoordeeld.
Het is opgeflitst uit onzichtbare gebieden in mensen die zeker van zichzelf
waren, is naar buiten gekomen in een of andere afgrijselijke gedachte
of daad waartoe zij zichzelf niet in staat hadden geacht, en heeft hun
leven en verstand overhoop gegooid. Test daarom uzelf voordat karma
u beproeft.
Ten tweede. Wat de plaats en de plichten van een
ware neofiet zijn.
Wanneer u beide gedurende eenentwintig dagen ernstig
heeft overdacht, en als uw verlangen standvastig blijft, kies dan een
bepaalde weg die voor u openstaat. Deze is als volgt.
Hoewel u niet weet waar u uzelf kunt aanbieden aan
de meesters als een chela op proef, heeft u toch, door dat verlangen
te hebben in uw hart en het te bevestigen (als u dat doet) na de nodige
overweging van deze punten, tot op zekere hoogte een beroep gedaan op
de Wet, en het ligt binnen uw vermogen om uzelf tot een discipel te
maken, voorzover dat in u ligt, door de zuiverheid van uw motief en
inspanning als beide voldoende worden volgehouden. Niemand
kan een bepaalde periode vaststellen waarin deze poging vruchten zal
dragen, en als uw geduld en geloof niet sterk genoeg zijn om door u
gedurende een (voorzover u weet) onbeperkte periode van onzelfzuchtig
werk voor de mensheid vol te houden, zou u beter uw huidige droombeeld
kunnen opgeven, want het is dan niet meer dan dat. Maar in het andere
geval zult u werken voor de spirituele verlichting van de mensheid in
en door de Theosophical Society (die zulke werkers hard nodig heeft),
en op alle andere manieren en gebieden naar beste kunnen, waarbij u
zich de woorden van de meester herinnert: ‘Hij die doet wat hij
kan en alles wat hij kan, en alles waarvan hij weet hoe het moet, doet
voor ons genoeg’. Deze taak omvat het zichzelf ontdoen van al
het persoonlijke door innerlijke inspanning, omdat dat werk, als het
in de juiste geest wordt gedaan, zelfs belangrijker is voor de mensheid
dan enig uiterlijk werk dat we kunnen doen. Omdat u nu op het uiterlijke
gebied leeft, moet u uw werk daar verrichten en moet het daar worden
gedaan totdat uw groei u geschikt zal maken om dat gebied volledig te
verlaten.
Door deze gedragslijn te volgen werkt u naar een
vast punt dat de aandacht heeft – zoals inderdaad geldt voor de
hele theosofische beweging, die nu als geheel een chela van
de meesters is – maar zich onderscheidend van andere leden in
de zin dat uw welomlijnde doel en vertrouwen worden begrepen en overwogen
door de onzichtbare grondleggers en de Wet. De Theosophical Society
verhoudt zich dus tijdelijk tot u zoals een oudere chela die voor u
zou zijn aangewezen om hem te helpen, en onder hem te werken. U
bent niet, begrijp dat goed, een chela op proef, omdat niemand
zonder autoriteit zo’n privilege kan schenken of aankondigen.
Maar als u erin slaagt uzelf en anderen geestelijk te verheffen, dan
zal dat bekend zijn, ongeacht welke uiterlijke stilte er misschien
schijnt te zijn, en u zult volledig krijgen wat u toekomt van diegenen
die de eerlijke schuldenaren en dienaren zijn van de rechtvaardige en
volmaakte Wet. U moet bereid zijn in stilte te werken, te wachten,
en te aspireren, zoals allen doen die hun ogen op dit doel hebben gericht.
Bedenk dat uw trouwste raadgever binnenin uzelf is te vinden
en daar voortdurend moet worden gezocht. Alleen door ervaring kunt u
leren zijn stem te onderscheiden van die van het gewone instinct of
van louter logica, en dit vermogen te versterken, op basis waarvan de
meesters zijn geworden wat ze zijn.
Uw keuze voor of uw verwerpen van deze weg is de
eerste test van uzelf. Andere zullen volgen, of u zich ervan bewust
bent of niet, want het eerste en enige recht van de neofiet is –
om te worden beproefd. Vandaar dat stilte en lijden volgen
nadat hij is aangenomen in plaats van het aanbod van onmiddellijke hulp
waarnaar hij uitziet. Maar zelfs die zal niet ontbreken; die beproevingen
en tegenslagen zullen alleen van de Wet komen waarop u een beroep heeft
gedaan.’
J.N.
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 70-85
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag