Brief 13
Beste Jasper:
We zijn nu overgegaan van alleen maar de gewone
en wereldlijke relaties tussen leraar en leerling naar de relatie met
wat we voorlopig de loge zullen noemen.
Deze loge moet niet in de tang van kritiek worden
genomen en worden geanalyseerd of vastgepind. Ze is tegelijk overal
en nergens. Ze bevat binnen haar grenzen alle werkelijke meesters, leerlingen,
gidsen en goeroes, van welk ras of geloof ook of zonder geloof. Er is
hierover gezegd:
‘Voorbij de Hal van Lering is de loge. Ze
omvat het geheel van alle wijzen in de hele wereld. Ze kan zelfs niet
worden beschreven door hen die ertoe behoren, maar de leerling wordt
niet verboden zich een voorstelling te maken van haar karakter.’
Dus daarom zal iedere van haar werkelijke leraren
of leerlingen graag op ieder moment elke andere leraar of leerling helpen.
Maar we moeten daaruit niet concluderen dat, omdat ze allen proberen
de waarheid te verspreiden en de wereld te onderrichten, wij die onszelf
aspirant-chela’s noemen of bekende chela’s van een bepaalde
persoon die we goeroe noemen, onszelf op datzelfde moment kunnen plaatsen
onder de directe leiding van meer dan één goeroe.
Iedereen die innerlijk heeft besloten het pad te
betreden heeft een goeroe. Maar de tijd tussen dat besluit en het moment
waarop hij de meester werkelijk zal kennen kan inderdaad lang zijn;
in sommige gevallen is het heel kort.
We moeten nu een ogenblik enige aandacht besteden
aan verdelingen.
Zoals de minste soldaat in het leger een generaal
heeft die het geheel leidt maar die hij niet kan bereiken dan via de
anderen die officieren zijn, zo vinden we in deze orde verdelingen van
goeroes en ook verdelingen van discipelen.
Er is de grote goeroe, die dat is voor velen die
hem nooit kennen of zien. Dan zijn er anderen die hem kennen, en die
goeroes zijn voor een aantal chela’s, en zo verder tot we ons
een chela kunnen voorstellen die een bekende goeroe is van een andere
chela lager dan hij.
Dan kunnen er ook chela’s zijn die als goeroe
optreden – niet erkend, omdat ze tijdelijk in functie zijn –
voor een of meer andere chela’s.
Hij die het bovengenoemde besluit neemt, maakt daardoor
een verbinding die op de hoogste Wet berust. Het is niet iets dat men
lichtvaardig moet doen, omdat de gevolgen ervan van ernstige aard zijn.
Niet ernstig in de zin van rampen of verschrikkelijke kwellingen of
zoiets, maar ernstig met betrekking tot de helderheid en de zuiverheid
van die stralen van waarheid waarvan we wensen dat ze ons zullen bereiken.
We hebben onszelf daardoor in zekere zin –
de graad ervan wordt bepaald door de ernst en de kracht van ons motief
– losgemaakt uit de gewone, omvangrijke, bewegende kudde van mensen
die – in dit opzicht – leven als stomme dieren, en hebben
geklopt op een deur. Als we eerbied hebben gehad voor onze leraar zullen
we nu eerbied hebben voor onze onbekende goeroe. We moeten innerlijk
een loyale houding aannemen. Want we hebben een beroep gedaan op het
machtige karma, en omdat de goeroe karma is in de zin dat hij
nooit tegen karma ingaat, moeten we ons vertrouwen geen ogenblik verliezen.
Want dit vertrouwen laat daar de lucht opklaren, en stelt ons in staat
vanuit alle hoeken hulp te krijgen.
Dan zal deze vastbesloten persoon of kandidaat of
neofiet misschien voor zichzelf beslissen dat hij enige tijd als leraar
of gids een andere chela zal aannemen van wie de leringen hem aanspreken.
Het is niet nodig dat beiden openlijk enige woorden wisselen.
Maar nadat dit is gebeurd, zelfs in gedachten, zou
hij zichzelf ijverig moeten toeleggen op de leer van die leraar,
en niet veranderen totdat hij werkelijk ontdekt dat hij een andere leraar
heeft of naar een andere klas is gegaan. Want als hij de ene leer alleen
aanneemt om te twisten en te bestrijden – hetzij uiterlijk of
innerlijk – dan ontstaat daardoor het gevaar dat hij zijn eigen
denken volkomen verduistert.
Als hij merkt dat hij de dingen niet helder begrijpt,
dan moet hij vol vertrouwen proberen ze te begrijpen, want als hij door
liefde en vertrouwen doordringt tot de diepere bedoeling van zijn leraar,
verheft zijn denken zich daardoor, en zo wordt een grotere vooruitgang
geboekt.
We komen nu bij het mogelijke geval van een aspirant
met dat koninklijke vertrouwen die op een of andere manier werkelijk
iemand heeft gevonden die ver is gevorderd op het Pad. Bij
deze persoon heeft hij aangeklopt en gezegd: ‘Kan ik worden aangenomen,
en kan ik chela worden hetzij van u of van een ander?’
De persoon bij wie werd aangeklopt zegt dan misschien:
‘Niet bij mij; maar ik verwijs je naar een ander van dezelfde
groep als jijzelf, en vertrouw je aan hem toe om zijn chela te zijn:
wees hem van dienst.’ Daarmee gaat de aspirant bijvoorbeeld naar
de aangeduide persoon, en beiden stemmen welbewust ermee in.
Hier is een geval waar de werkelijke meester de
aspirant heeft aanbevolen aan een medewerker die mogelijk van een hogere
graad is dan onze neofiet, en laatstgenoemde verkeert nu in een andere
positie dan de vele anderen die in stilte streven en werken, en leren
van welke leraar dan ook, maar die niet speciaal voor zichzelf een goeroe
hebben. Deze neofiet en zijn ‘kleine goeroe’ zijn verbonden
door een duidelijke en heilige band, of anders zijn beiden slechts liegende
kinderen, die spelen en geen aandacht waard zijn. Als de ‘kleine
goeroe’ zijn verantwoordelijkheid neemt voor degene die aan hem
is toevertrouwd, houdt hij zich met hoofd en hart daarmee bezig, en
beschouwt de chela tijdelijk als vertegenwoordiger van de mensheid.
We hebben gesteld dat deze ‘kleine goeroe’
verder was gevorderd dan de chela. Het kan dan gebeuren dat hij iets
zegt dat soms niet duidelijk is voor zijn chela. Dit zal temeer het
geval zijn als het onderwerp nieuw is voor zijn chela. Maar de chela
heeft nadrukkelijk die goeroe gekozen, en moet proberen de leer
van die leraar te begrijpen.
De juiste functie van de goeroe is om bij te stellen,
en niet om enorme hoeveelheden kennis in heldere en gemakkelijk te begrijpen
termen te gieten. Dit laatste zou dwaasheid zijn, hoe aangenaam ook,
en geen steek hoger zijn dan een willekeurig goedgeschreven boek voor
zijn lezer zou betekenen.
De trouw en de liefde die tussen hen bestaan werken
als een stimulans voor beiden, en als een zuiveraar voor het denken
van de chela.
Maar als de chela, na enige tijd, iemand anders
ontmoet die evenveel schijnt te weten als zijn ‘kleine goeroe’
en dat in heel eenvoudige bewoordingen kan uitdrukken, en de chela besluit
om hem als een leraar aan te nemen, dan begaat hij een fout. Hij kan
naar zijn onderricht luisteren en het bewonderen en er voordeel van
hebben, maar zodra hij in zijn denken besluit en dan met woorden de
ander vraagt zijn leraar te zijn, begint hij de band die juist was gevormd
te verbreken, en kan mogelijk de hulp van beiden geheel verliezen. Echter
niet noodzakelijk; maar als hij zijn ‘kleine goeroe’ niet
op de hoogte brengt van het aannemen van de nieuwe leraar, zal er veel
verwarring zijn op dat gebied van het zijn waarin beiden hun werkelijke
‘werk’ verrichten; en wanneer hij zijn ‘kleine goeroe’
op de hoogte stelt van het feit van de nieuwe door hem aangenomen leraar,
zal die oudere goeroe zich terugtrekken.
Niets van dit alles is bestemd voor die mensen die
deze zaken niet als heilig beschouwen. Een goeroe is in die zin een
heilig wezen. Natuurlijk niet in algemene zin – maar zelfs als
hij zo wordt gezien wanneer hij waardig is, is dat beter voor
de chela – maar voor alles wat het spirituele en werkelijke leven
betreft. Voor de hooggestemde ziel is dit een kwestie van aannemen;
een heel heilige en waardevolle zaak, die niet licht wordt opgevat of
licht wordt opgegeven. Want de goeroe wordt tijdelijk de geestelijke
vader van de chela; diegene die bestemd is om hem tot het leven
te brengen of om hem te verwijzen naar Hem die dat zal doen.
Omdat de goeroe in werkelijkheid iemand is die bijstelt,
schenkt de chela niet slaafs aandacht aan elk woord – tenzij bekend
is dat de goeroe een grote wijze is of waar de chela dit van nature
doet. Hij hoort het woord en probeert de achterliggende betekenis ervan
in zich op te nemen; en als hij het niet kan begrijpen legt hij het
opzij voor een geschikter moment, terwijl hij nu probeert te begrijpen
wat hij kan. En zelfs als hij – zoals vaak het geval is in India
– het helemaal niet kan begrijpen, is hij tevreden om dichtbij
de goeroe te zijn en dat te doen wat voor hem juist is om te doen; want
zelfs dan zal zijn aanhoudende vertrouwen uiteindelijk zijn denken helder
maken; hiervan zijn vele voorbeelden, en hoe toepasselijk is in dat
opzicht de volgende versregel:
‘Zij die alleen maar staan en wachten, ook
zij dienen.’
Z.
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 65-70
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag