Brief 12
Beste Jasper:
Er zijn zo velen die vragen stellen over het chelaschap*
dat je brief heel goed aansluit bij mijn eigen ervaringen. Je zegt dat
deze aanvragers een of ander antwoord moeten krijgen, en ik ben het
daarmee eens. En of ze nu daarvoor gereed zijn of niet, we moeten hen
iets kunnen zeggen. Maar in het algemeen zijn ze niet gereed, en evenmin
zijn ze bereid de eerste stap te doen die is vereist. Ik zal de zaak
met je bespreken zodat je in de toekomst raad kunt geven bij het beantwoorden
van zulke vragen; en misschien ook om mijn eigen gedachten helder te
maken.
*Chela betekent discipel. Het is een Sanskrietwoord.
– J.N.
Het eerste wat iemand zich zou moeten afvragen is:
‘Wanneer en hoe kreeg ik een verlangen om iets over het chelaschap
te weten te komen en om een chela te worden?’; en ten tweede,
‘Wat is een chela, en wat is chelaschap?’
Er zijn vele soorten chela’s. Er zijn lekenchela’s
en chela’s op proef; aangenomen chela’s en zij die proberen
zich gereed te maken om zelfs maar lekenchela’s te worden. Iedereen
kan zich opwerpen als lekenchela, en ervan overtuigd zijn dat hij in
dit leven misschien nooit bewust van zijn gids zal horen. Dan is er
voor chela’s op proef een onveranderlijke regel dat zij
een zevenjarige periode van beproeving zullen doormaken. Deze ‘beproevingen’
hebben geen betrekking op vaste en omschreven tests, maar op alle gebeurtenissen
in het leven en hoe de persoon die wordt beproefd die ondergaat. Aanvragers
kunnen niet worden verwezen naar een plaats waar ze hun verzoek
kunnen indienen, omdat deze zaken niet betrekking hebben op plaatsen
en functionarissen; dit is een zaak van de innerlijke natuur. We worden
chela’s; in werkelijkheid verkrijgen we die positie omdat onze
innerlijke natuur zover is geopend dat ze deze kennis tot zich kan en
zal nemen: we ontvangen de beloning door de Wet.
In een bepaald opzicht is ieder oprecht lid van
de Theosophical Society op weg om een chela te worden, omdat de meesters
een deel van hun werk met en voor de mensheid door middel van deze Society
doen, die door hen is gekozen als hun instrument. En omdat al
hun werk en aspiratie dienen om de mensheid te helpen, kan geen van
hun chela’s hopen dat te blijven (of te worden), zolang er enig
zelfzuchtig verlangen naar persoonlijk bezit van geestelijke rijkdom
het motief vormt om te proberen een chela te worden. Zo’n motief
zou bij iemand die al een chela is, onmiddellijk ertoe leiden dat hij
uit hun gelederen wordt gestoten, of hij zich bewust is van zijn achteruitgang
of niet, en in het geval van iemand die probeert chela te worden werkt
het als een belemmering. Evenmin zal een werkelijke chela overal
bekendmaken dat hij een chela is. Want deze loge is niet zoals de exoterische
verenigingen die zich baseren op gunsten of louter uiterlijke schijn.
Ze is iets dat werkelijk bestaat met een levende geest – met mensen
aan het hoofd ervan, en wordt geleid door wetten die in zichzelf hun
eigen rechters bevatten, en die geen rechtbank nodig hebben, noch beschuldigingen,
noch vonnissen, noch wat voor informatie ook.
In het algemeen heeft iemand van Europese of Amerikaanse
geboorte te kampen met grote problemen. Hij heeft geen psychische ontwikkeling
geërfd om zich op te beroepen; geen bekende verzameling meesters
of hun chela’s binnen zijn bereik. De moeilijkheden op grond van
zijn ras beletten hem gemakkelijk in zichzelf te zien; hij is niet introspectief
van aard. Maar zelfs hij kan veel doen als hij zijn motief zuivert,
en van nature een vurig en onwankelbaar geloof en toewijding bezit of
ontwikkelt. Een geloof waardoor hij standvastig overtuigd blijft van
het bestaan van meesters, zelfs tijdens een jarenlange periode waarin
geen communicatie plaatsvindt. Ze zijn grootmoedige en eerlijke schuldenaren
en zullen altijd terugbetalen. Hoe ze terugbetalen, en wanneer, moeten
wij niet vragen. Mensen kunnen zeggen dat dit een even blinde toewijding
vereist als ooit door enige kerk werd verlangd. Dat is ook zo,
maar het is een blinde toewijding aan meesters die de waarheid zelf
zijn; aan de mensheid en aan jezelf, aan je eigen intuïties en
idealen. Deze toewijding aan een ideaal berust op nog iets anders, en
dat is dat een mens nauwelijks gereed is om een chela te zijn tenzij
hij op zichzelf kan staan en niet wordt beïnvloed door
andere mensen of gebeurtenissen, want hij zal op zichzelf moeten
staan, en hij kan dit beter aan het begin weten dan aan het eind.
Er zijn ook bepaalde capaciteiten waarover hij moet
beschikken. Deze zijn te vinden in Man: Fragments of Forgotten History
[door Mohini Mohun Chatterji en Laura Holloway, Londen 1885] aan het
einde van het boek, dus zullen we er hier niet op ingaan.
Nu de vraag over de algemene geschiktheid van aanvragers
is besproken, komen we op een punt van nog grotere betekenis: de relatie
tussen goeroe en chela, of meester en discipel. We willen weten wat
het eigenlijk betekent om een leerling van zo’n leraar te zijn.
De relatie tussen een goeroe en een chela stelt
niets voor als het geen geestelijke band is. Wat alleen maar uiterlijk
of formeel is, zoals de relatie die totstandkomt door alleen maar te
vragen en aan te nemen, is niet geestelijk, maar formeel, en is die
relatie die zich voordoet tussen leraar en leerling.
Maar zelfs deze laatste is in geen enkel opzicht te geringschatten,
want de leraar verhoudt zich tot de leerling, in zoverre de relatie
dat toestaat, op dezelfde manier als de goeroe tot zijn chela. Het is
een verschil in graad; maar dit verschil in graad vormt het onderscheid
tussen het geestelijke en het materiële, want, als we de verschillende
schakeringen doorlopen van de grofste stoffelijkheid tot zover we kunnen
gaan, dan vinden we tenslotte dat materie opgaat in geest. (We spreken
nu natuurlijk over wat gewoonlijk stof wordt genoemd, terwijl
we goed weten dat in feite wat zo wordt aangeduid niet werkelijk materie
is, maar een enorme illusie die op zichzelf geen bestaan heeft. De werkelijke
materie, die door de hindoes mulaprakriti wordt genoemd, is
iets onzichtbaars of een onzichtbare substantie waarvan onze stof een
projectie is. De werkelijke stof is wat de hermetici oorspronkelijke
aarde noemden; een voor ons ongrijpbare vorm van de stof. We kunnen
gemakkelijk gaan geloven dat wat gewoonlijk materie wordt genoemd
dat in feite niet is; er zijn immers helderzienden en gevoelige mensen
die door dikke muren en gesloten deuren kunnen kijken. Als dit materie
zou zijn, dan zouden ze er niet doorheen kunnen zien. Maar wanneer een
gewone helderziende oog in oog komt te staan met oorspronkelijke
materie, kan hij of zij niet erdoorheen zien, maar ontmoet een
dode muur die dichter is dan elke muur die ooit door mensen is gebouwd.)
Dus vanaf de vroegste tijd werd, bij alle behalve
de moderne westerse volkeren, door de leerling de grootste eerbied betuigd
aan de leraar, en de leerling werd vanaf zijn jeugd geleerd om zijn
leermeester wat waardigheid betreft te beschouwen als tweede in rang,
na zijn vader en moeder. Het was bij deze volkeren een grote zonde,
iets dat iemand in zijn morele wezen werkelijk schade toebracht, als
men zelfs in zijn denken geen respect had voor zijn leraar. De reden
hiervoor lag toen, en ligt tegenwoordig niet minder, in het feit dat
er een lange keten van invloed zich uitstrekt vanaf de hoogste geestelijke
gids die bij ieder mens kan behoren, omlaag via enorme aantallen geestelijke
chefs, en tenslotte zelfs eindigt bij de leraar uit onze jeugd. Of,
om het nog eens in omgekeerde volgorde te omschrijven, een keten strekt
zich omhoog uit van onze leraar of leermeesters tot de hoogste geestelijke
chef in wiens straal of neergaande lijn men zich blijkt te bevinden.
En het maakt in dit occulte verband geen enkel verschil dat noch de
leerling noch de laatste gids zich ervan bewust zijn, of toegeven, dat
dit zo is.
Het gebeurt dan dat het kind dat grote eerbied heeft
voor zijn leraar, en zich overeenkomstig vol vertrouwen ijverig toelegt
op zijn taak, geen geweld doet aan deze ongrijpbare maar machtige keten,
en overeenkomstig voordeel geniet, of hij het weet of niet. Evenmin
geeft het dat een kind een leraar heeft die hem een slechte methode
aanbiedt. Dat is zijn karma, en door zijn eerbiedige en ijverige houding
put hij dit uit, en overstijgt al snel die leraar.
Deze keten van invloed wordt de guruparampara-keten
genoemd.
De goeroe is de gids of hij die harmoniseert,
en hoeft dit niet altijd te combineren met de functie van leraar.
Z.
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 61-65
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag