Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Gedachten over karma en reïncarnatie

[‘Thoughts on karma and reincarnation’, Lucifer, april 1889, blz. 89-95; CW 11:136-45]

‘De mens heeft aderen, zo dun als een duizend keer gespleten haar, gevuld met blauwe, rode, groene, en gele fluïden.’1 Het ijle omhulsel [de basis of etherische structuur van het astrale lichaam] bevindt zich daarin, en de ideële resten van de ervaringen van de vroegere belichamingen [of incarnaties] hechten zich aan het genoemde ijle omhulsel, en gaan mee wanneer het van lichaam naar lichaam gaat. The Philosophy of the Upanishads2

1. Brihadaranyaka Upanishad, 4:3:20.
2. A.E. Gough, The Philosophy of the Upanishads and Ancient Indian Metaphysics, 1882, blz. 181.

‘Beoordeel iemand liever op basis van de vragen die hij stelt dan op basis van zijn antwoorden’, zegt de scherpe Voltaire. Het advies gaat in ons geval maar voor de helft op. Voor de volledigheid moeten we eraan toevoegen, ‘probeer het motief van de vraagsteller te achterhalen’. Iemand kan een vraag stellen uit een oprechte drang om te leren en te weten. Een ander blijft vragen stellen met geen beter motief dan kritiek te willen leveren, en te bewijzen dat zijn tegenstander ongelijk heeft.

Veel ‘belangstellenden in de theosofie’, zoals ze zich noemen, vallen in laatstgenoemde categorie. Daartoe behoren o.a. materialisten en spiritisten, agnosten en christenen. Sommigen van hen staan, hoewel zelden, ‘open voor andere overtuigingen’, zoals ze zeggen; anderen – die met Cicero denken dat een liberale waarheidszoeker nooit een ander mag beschuldigen van onstandvastigheid omdat hij van mening is veranderd – raken echt overtuigd en sluiten zich bij ons aan. Maar er zijn er ook – en deze vormen de meerderheid – die, terwijl ze zich voordoen als belangstellenden, in feite muggenzifters zijn. In hun bekrompenheid of onbezonnenheid verschansen ze zich achter hun eigen vooroordelen en vaak oppervlakkige meningen en overtuigingen, en ze zullen daarvan niet afwijken. Zo’n ‘zoeker’ is een hopeloos geval, want zijn verlangen om de waarheid te onderzoeken is een schijnvertoning die niets met moed te maken heeft, maar eenvoudig een wassen neus is. Hij heeft noch de vastberadenheid van een echte materialist, noch de serene kilheid van een ‘Sir Oracle’. Maar

. . . je zou net zo goed
De zee kunnen verbieden de maan te gehoorzamen,
Als het bouwwerk van zijn dwaze gedachten
Door een gelofte weg te nemen, of door bewijzen aan het wankelen te brengen . . .1

1. Shakespeare, The Winter’s Tale, 1ste bedrijf, 2de toneel.

Daarom kan zo’n ‘zoeker naar waarheid’ beter volledig met rust worden gelaten. Hij is eigenzinnig, omdat hij een oppervlakkige schijngeleerde, een verwaande theoreticus of een dwaas is. Gewoonlijk spreekt hij over reïncarnatie voordat hij zelfs het verschil heeft geleerd tussen metempsychose – dat wil zeggen de transmigratie van de menselijke ziel naar een dierlijke vorm – en reïncarnatie, of de wedergeboorte van hetzelfde ego in opeenvolgende menselijke lichamen. Omdat hij de echte betekenis van het Griekse woord niet kent, heeft hij zelfs geen idee hoe absurd deze puur exoterische leer van transmigraties in dieren in de filosofie is. Het heeft geen zin om hem te vertellen dat de natuur, voortgestuwd door karma, nooit achteruitgaat, maar in haar werk op het fysieke gebied altijd vooruit streeft; dat ze een menselijke ziel misschien onderbrengt in het lichaam van een mens die moreel tien niveaus lager staat dan elk dier, maar dat ze de volgorde van haar rijken niet zal omdraaien; en terwijl ze de redeloze monade van een dier van een hogere orde zal leiden naar de menselijke vorm in het eerste uur van een manvantara, zal ze dat ego, zodra het een mens is geworden, zelfs van de laagste soort, niet terugvoeren naar lichamen van diersoorten, in ieder geval niet tijdens die cyclus (of kalpa).1

1. De occulte wetenschap onderwijst dat dezelfde volgorde van evolutie voor mens en dier – vanaf de eerste tot en met de zevende planeet van een keten, en van de eerste tot het einde van de zevende ronde – op elke keten van werelden van ons zonnestelsel verloopt van het lagere naar het hogere. Dus moet zowel het hoogste als het laagste ego, van de monaden die geselecteerd zijn om een nieuwe keten in een manvantara te bevolken, wanneer het overgaat van een lagere naar een hogere ‘keten’, natuurlijk elke dierlijke (en zelfs plantaardige) vorm doorlopen. Maar geen enkel menselijk ego zal, wanneer het eenmaal aan zijn cyclus van geboorten is begonnen, dat van een dier worden tijdens een of andere periode van de zeven ronden. Zie De geheime leer.

De lijst van verdachte ‘onderzoekers’ is met deze aimabele zoekers nog lang niet uitgeput. Er zijn nog twee groepen, christenen en spiritisten, waarbij laatstgenoemden in sommige opzichten nog grimmiger zijn dan wie dan ook. Eerstgenoemden zijn geboren en getogen met de Bijbel en geloven in bovennatuurlijke ‘wonderen’ op basis van gezag, d.w.z. op basis van ‘bewijs uit derde of dertigste hand’, om een populaire uitdrukking te gebruiken, en worden vaak gedwongen om het getuigenis uit de eerste hand van hun eigen verstand en zintuigen op te geven; en nu zijn ze vatbaar voor rede en overtuiging. Ze hadden zonder kritisch onderzoek meningen gevormd en raakten daarin verstard zoals een vlieg in een stuk barnsteen. Maar die barnsteen is gespleten, en, als één van de tekenen van de tijd, zijn ze aan een enigszins verlaat maar niettemin oprecht onderzoek begonnen, om ofwel hun eerdere opvattingen te rechtvaardigen, of anders er voorgoed afscheid van te nemen. Nu ze hebben ontdekt dat hun religie – zoals die van de grote meerderheid van hun medemensen – op menselijk niet goddelijk respect was gebaseerd, komen ze bij ons als bij een chirurg, en denken dat de theosofen alle oude spinnenwebben uit hun verwarde hersenen kunnen verwijderen. Soms gebeurt dat inderdaad; als ze eenmaal ervan overtuigd zijn dat het niet goed is om eerst een geloof te aanvaarden en zich ermee te identificeren, en dan pas jaren later op zoek te gaan naar redenen om dit geloof te rechtvaardigen, dan zullen ze vanzelfsprekend proberen te voorkomen om opnieuw in dezelfde fout te vervallen. Ze moesten ooit genoegen nemen met de interpretaties van hun aloude dogma’s voor zover de onjuistheid en vaak ook de absurditeit van laatstgenoemde dit toelieten; maar nu willen ze leren en begrijpen voordat ze iets geloven.

Dit is de juiste en zuiver theosofische manier van denken, en komt goed overeen met het gebod van Boeddha, die leerde dat men nooit alleen op basis van gezaghebbende bronnen moet geloven, maar deze moet toetsen door middel van ons eigen verstand en onze hoogste intuïtie. Alleen dat soort zoekers naar eeuwige waarheid kan profiteren van de lessen van oude oosterse wijsheid.

Het is daarom onze plicht om hen te helpen om hun nieuwe idealen te verdedigen door hen te voorzien van de meest geschikte en doeltreffende wapens. Ze zullen namelijk niet alleen het hoofd moeten bieden aan materialisten en spiritisten, maar ook een lans moeten breken met hun ex-geloofsgenoten. Deze zullen hun hele arsenaal op hen richten, samengesteld uit de proppenschieters van bijbelse casuïstiek en interpretaties op basis van letterlijk opgevatte teksten en verwrongen vertalingen van pseudo-openbaring. Ze moeten worden voorbereid. Ze zullen bijvoorbeeld worden verteld dat er in de Bijbel geen woord staat dat het geloof in reïncarnatie rechtvaardigt, of van meer dan één leven op deze aarde. Biologen en fysiologen zullen om zo’n theorie lachen, en hen verzekeren dat ze wordt tegengesproken door het feit dat niemand ook maar een vage herinnering heeft aan een vorig leven. Oppervlakkige metafysici, en aanhangers van de tolerante kerk-ethiek van deze tijd, zullen ernstig beweren dat een straf in het huidige leven voor daden gepleegd in een vorig leven waarover we niets weten, onrechtvaardig zou zijn. Al deze bezwaren worden uit de weg geruimd en blijken ongeldig te zijn voor iedereen die de esoterische wetenschappen serieus bestudeert.

Maar wat zullen we zeggen van onze felle tegenstanders, de kardecisten, of de reïncarnisten van de Franse school, en de anti-reïncarnisten, dat wil zeggen het merendeel van de spiritisten van de oude school. Het feit dat eerstgenoemden in wedergeboorte geloven, maar op hun eigen primitieve, onfilosofische manier, maakt onze taak alleen maar zwaarder. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat een mens sterft, en zijn ‘geest’, na een paar troostbezoeken aan de stervelingen die hij heeft achtergelaten, kan reïncarneren wanneer en in wie hij maar wil. De devachanische periode van minstens 1000 – en in het algemeen 1500 – jaar, is voor hen een geestelijke kwelling en een doorn in het oog. Ze willen er niets van weten. En de spiritisten evenmin. Deze hebben er bezwaar tegen om de zeer filosofische reden dat ‘het eenvoudig onmogelijk is’. Waarom? Omdat het voor de meesten van hen zo onaangenaam is, vooral voor degenen die zichzelf beschouwen als de persoonlijke avatara, of de reïncarnatie van een historische grote held of heldin die in de laatste paar eeuwen succes heeft gehad (wedergeboorte uit of in het geteisem van Whitechapel is voor hen uitgesloten). En ‘het is zo wreed’, ziet u, om liefhebbende ouders te vertellen dat de gedachte dat een doodgeboren kind, een dochter van hen, die in hun verbeelding is grootgebracht in een weeshuis van het zomerland, en nu volwassen is en hen dagelijks komt opzoeken in de seancekamer van de familie, een absurd geloof is, ongeacht of reïncarnatie waar is of niet. We moeten hun gevoelens niet kwetsen door vol te houden dat elk kind dat overlijdt vóór de leeftijd dat het verstand doorbreekt – pas dan wordt het een verantwoordelijk wezen – onmiddellijk na de dood reïncarneert, want het kan, omdat het door zijn daden geen persoonlijke verdienste of schuld heeft opgebouwd, geen aanspraak maken op devachanische beloning en gelukzaligheid. En ook dat, omdat het kind onverantwoordelijk is tot de leeftijd van zeg zeven jaar, de hele last van de karmische gevolgen die tijdens zijn korte leven worden teweeggebracht direct terechtkomt op de schouders van hen die het hebben opgevoed en begeleid. Ze willen niets weten van zulke filosofische waarheden, gebaseerd op eeuwige rechtvaardigheid en karmische werking. ‘U kwetst onze beste, onze meest liefdevolle gevoelens. Ga weg!’ roepen ze. ‘We zullen uw leringen niet accepteren.’

Eppur si muove!1 Zulke argumenten doen ons denken aan de vreemde bezwaren tegen, en ontkenning van, de bolvorm van de aarde die werden gebruikt door een aantal oude geslepen kerkvaders. ‘Hoe kan de aarde nou rond zijn?’ redeneerden de heilige betweters – de ‘Eerw. Bede’s’ en de manichese Augustinussen. ‘Als dat zo was, dan zouden de mensen daaronder met hun hoofd naar beneden moeten lopen, zoals vliegen op een plafond. Het ergste zou zijn dat ze de Heer in zijn heerlijkheid niet konden zien afdalen op de dag van de tweede komst!’ Zoals deze heel logische argumenten in de eerste eeuwen van onze jaartelling voor de christenen onweerlegbaar leken, evenzo lijken de diepzinnige bezwaren van onze vrienden, de zomerland-theoretici, plausibel in deze eeuw van neo-theosofie.

1. Vertaling: ‘En toch beweegt ze’ (een uitspraak van Galileo over de aarde).

En wat zijn uw bewijzen dat zo’n reeks levens ooit plaatsvindt, of dat reïncarnatie überhaupt bestaat? – wordt ons gevraagd. We antwoorden: (1) het getuigenis van elke ziener, wijze, en profeet, gedurende een eindeloze reeks menselijke cyclussen; (2) een grote hoeveelheid op redenering gebaseerde bewijzen die zelfs niet-ingewijden aanspreken. Het is waar dat dit soort bewijzen – hoewel mensen vaak zijn opgehangen op basis van niet meer dan dat soort afgeleide bewijzen – niet absoluut betrouwbaar is. Want, zoals Locke zegt: ‘Concluderen is niets anders dan op grond van een bewering die als waar wordt geponeerd, een andere als waar aanmerken.’ Maar alles hangt af van de aard en de kracht van die eerste bewering. De aanhangers van de predestinatieleer kunnen hun leer als waar poneren, dat aangename geloof dat aan ieder mens door de wil van onze ‘barmhartige Vader in de hemel’ vooraf óf het eeuwige hellevuur óf de ‘gouden harp’ is toegewezen, volgens het beginsel dat de mens aan zijn lot wordt vastgepind. De bewering waarop dit merkwaardige geloof steunt, en die als waar wordt geponeerd, heeft in dit geval geen betere basis dan één van de vele nachtmerries van Calvijn. Maar het feit dat hij miljoenen volgelingen heeft, geeft de theorie van de totale verdorvenheid, of die van predestinatie, niet het recht om een universeel geloof genoemd te worden. Die volgelingen zijn nog altijd beperkt tot een klein deel van de mensheid, en men had er vóór de tijd van de Franse hervormer nooit van gehoord.

Dit zijn pessimistische leringen voortgekomen uit wanhoop, overtuigingen die kunstmatig zijn geënt op de menselijke natuur, en die dus geen stand kunnen houden. Maar wie heeft de mensheid over transmigratie van de ziel onderwezen? Geloof in opeenvolgende wedergeboorten van het menselijk ego in verschillende lichamen gedurende de cyclussen van het leven is een universeel geloof, een zekerheid die de mens van nature eigen is. Zelfs nu, terwijl theologische dogma’s van menselijke oorsprong deze natuurlijke gedachte in de christelijke geest hebben verstikt en bijna hebben vernietigd, geloven honderden eminente westerse filosofen, schrijvers, kunstenaars, dichters, en diepe denkers nog steeds in reïncarnatie. In de woorden van George Sand, we worden:

in dit leven geworpen, als het ware in een smeltkroes, waarin we, na een vorig leven dat we zijn vergeten, veroordeeld zijn om te worden herschapen, vernieuwd, gehard door lijden, door strijd, door begeerte, door twijfel, door ziekte, door de dood. Al deze kwaden verdragen we om er beter van te worden, voor onze zuivering, en, zogezegd, om ons te vervolmaken. Van eeuw tot eeuw, van generatie op generatie, gaan we langzaam maar zeker vooruit, een vooruitgang waarvan, ondanks wat alle sceptici zeggen, de bewijzen duidelijk aanwezig zijn. Hoewel alle onvolkomenheden van ons wezen en alle ellende van onze omstandigheden ons dreigen te ontmoedigen en schrik aan te jagen, dragen alle edeler vermogens, die ons zijn geschonken om de volmaking te kunnen nastreven, bij tot onze verlossing, en bevrijden ons van angst, ellende, en zelfs de dood. Ja, een goddelijk instinct dat altijd groeit in licht en kracht, helpt ons om te begrijpen dat niets in de hele wereld volledig sterft, en dat we alleen verdwijnen uit onze aardse omstandigheden, om opnieuw te verschijnen onder omstandigheden die gunstiger zijn voor onze eeuwige ontwikkeling.1

1. George Sand, Les sept cordes de la lyre, 1839, blz. 34-5.

_________

Prof. Francis Bowen, die wordt geciteerd in Reincarnation, a Study of Forgotten Truth,1 spreekt een grote waarheid:

De leer van de metempsychose is bijna een natuurlijk of aangeboren geloof in de menselijke geest te noemen, te oordelen naar de vele volkeren op aarde die haar aanhangen en hoe ze door de hele geschiedenis heen heeft standgehouden.

1. 1888, blz. xiv. We raden iedereen die niet in reïncarnatie gelooft, en op zoek is naar bewijzen, aan om dit uitstekende boek van E.D. Walker te lezen. Het is de meest volledige verzameling bewijzen en getuigenissen uit alle tijden die ooit werd gepubliceerd.

De miljoenen mensen in India, Egypte, en China die zijn heengegaan, en de miljoenen die nu in reïncarnatie geloven, zijn bijna ontelbaar. De joden hadden dezelfde leer. En, of men nu tot een persoonlijke godheid bidt, of in stilte een onpersoonlijke godheid of een beginsel en een wet vereert, het getuigt van veel meer eerbied om wél in deze leer te geloven dan niet. In één geloof wordt ‘God’ of ‘wet’ beschouwd als synoniem met rechtvaardigheid, die aan de arme kleine mens meer dan één kans geeft om deugdzaam te leven en om zijn zonden – door iets te doen of na te laten – te verzoenen. Ons ongeloof schrijft aan de onzichtbare macht in plaats van rechtvaardigheid duivelse wreedheid toe. Het maakt er een soort kruising tussen een siderische Jack the Ripper of Nero en een menselijk monster van. Als een heidense leer de godheid eert en een christelijke deze onteert, welke moet dan worden aangenomen? En waarom moet iemand die aan eerstgenoemde de voorkeur geeft als een ongelovige worden beschouwd?

Maar de wereld staat niet stil en is altijd in beweging, en daarmee veranderen ook de ideeën in de hoofden van bekrompen mensen. De vraag is niet of een natuurfeit al of niet past bij een bepaald stokpaardje, maar of het echt een feit is dat ten minste op logisch redeneren is gebaseerd. Degenen die stokpaardjes berijden vertellen ons dat dat niet zo is. Wij antwoorden: bestudeer de punten die u geneigd bent te verwerpen, en probeer onze filosofie te begrijpen, voordat u onze leringen bij voorbaat afkeurt.

Spiritisten klagen, en met zeer goede redenen, over de wetenschappers, die, zoals Huxley, hun verschijnselen volledig verwerpen, terwijl ze daarover bijna niets weten. Waarom doen de spiritisten dan hetzelfde met de beweringen die berusten op de psychische ervaringen van duizenden generaties van zieners en adepten? Weten ze iets over de wetten van karma – de grote wet van vergelding – die mysterieuze, maar in haar gevolgen toch heel duidelijke en voelbare werking van de natuur, die vroeg of laat elke goede of slechte daad van ons op ons laat terugslaan, zoals een stuiterbal die tegen een muur wordt geworpen terugkaatst naar degene die hem werpt? Nee. Ze geloven in een persoonlijke God, die ze begiftigen met intelligentie, en die volgens hun denkbeelden elke handeling in ons leven beloont of straft. Ze aanvaarden deze hybride godheid (eindig, omdat ze deze heel onfilosofisch begiftigen met voorwaardelijke eigenschappen, terwijl ze tegelijkertijd volhouden dat deze oneindig en absoluut is), ongeacht, en blind voor, de duizend-en-een denkfouten en tegenstrijdigheden waarin de theologische leringen over die godheid ons verwikkelen.

Maar wanneer de spiritisten een consistent, filosofisch en heel logisch substituut voor zo’n onvolmaakte God wordt geboden, een volledige oplossing voor de meeste van de onoplosbare problemen en mysteries van het menselijk leven, dan wenden ze zich vol afschuw af. Ze blijven onverschillig ervoor of gekant ertegen, alleen omdat zijn naam karma is in plaats van Jehovah; en omdat het een beginsel is uit de Indiase filosofie – de diepzinnigste van alle filosofieën van de wereld – in plaats van uit het sluwe en verstandelijke Semitische gegoochel, dat een sterrenkundig symbool heeft omgetoverd tot de ‘ene levende God van de goden’. ‘We willen geen onpersoonlijke godheid,’ vertellen ze ons; ‘een symbolische ontkenning zoals ‘niet-zijn’ is onbegrijpelijk voor het zijn.’ Precies. ‘Het licht schijnt in de duisternis; en de duisternis heeft het niet begrepen’ (Joh. 1:5). Daarom zullen ze heel ondoordacht over hun onsterfelijke geesten spreken; en zoals ze een persoonlijke God oneindig noemen en van hem een reusachtige man maken, zo zullen ze een menselijke schim een ‘geest’ noemen – kolonel Cicero Treacle, of ‘geest’ mw. Amanda Jellybag – met een vaag gevoel dat beiden in ieder geval eeuwig leven.

__________

Het heeft daarom geen zin om te proberen die mensen te overtuigen. Als ze niet in staat of bereid zijn om zelfs de algemene weidse gedachte die in de term karma besloten ligt, te bestuderen, hoe kunnen ze dan de nuances begrijpen die in de reïncarnatieleer worden gemaakt, hoewel, zoals onze eerbiedwaardige broeder P. Iyaloo Naidu uit Hyderabad aantoont, karma en reïncarnatie ‘in feite het ABC van de wijsheid-religie’ zijn. Het wordt in de Theosophist van januari heel duidelijk gezegd: ‘Karma is de som van onze daden in dit leven en in vorige levens.’ Nadat hij verklaart dat er drie soorten karma zijn, vervolgt hij:

Samchita karma omvat de verdienste en schuld die de mens in het vorige leven en in alle andere eerdere levens heeft opgebouwd. Dat gedeelte van het samchita karma dat voorbestemd is om het menselijk leven . . . in de huidige incarnatie te beïnvloeden wordt prarabdha genoemd. De derde soort karma is het resultaat van de verdienste of schuld van de huidige handelingen. Agami strekt zich uit over al uw woorden, gedachten, en daden. Wat u denkt, wat u zegt, wat u doet, en ook alle gevolgen die door uw gedachten, woorden, en daden worden teweeggebracht voor uzelf, en voor degenen die erdoor worden beïnvloed, vallen in de categorie van het huidige karma, dat ongetwijfeld de balans van uw leven in uw toekomstige ontwikkeling [of reïncarnatie] ten goede of ten kwade zal laten doorslaan.1

1. ‘Conversation between a theosophist and an enquirer’, The Theosophist, januari 1889, blz. 235.

Karma is dus eenvoudig actie, een opeenvolging van oorzaken en gevolgen. Dat wat elk gevolg aan zijn directe oorzaak aanpast; dat wat onzichtbaar en feilloos deze gevolgen leidt om, als hun werkterrein, de juiste persoon op de juiste plaats te kiezen, noemen we de karmische wet. Wat is dat? Zullen we het de hand van de voorzienigheid noemen? We kunnen dat niet doen omdat de term, vooral in christelijke landen, in verband is gebracht met, en theologisch is geïnterpreteerd als, de vooruitziende blik en het persoonlijke plan van een persoonlijke God; en omdat er in de actieve wetten van karma – absolute rechtvaardigheid – op basis van universele harmonie, geen vooruitziende blik noch verlangen bestaat; en ook omdat onze eigen daden en gedachten die wet leiden, in plaats van erdoor te worden geleid. ‘Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten’ (Gal. 6:7). Alleen een heel onfilosofische en onlogische theologie kan in één adem spreken over de vrije wil, en een genade of verdoemenis die voor ieder mens is voorbestemd sinds (?) de eeuwigheid, alsof de eeuwigheid een begin zou kunnen hebben! Maar met deze vraag komen we te ver op het gebied van de metafysica. Het volstaat om te zeggen dat karma ons tot wedergeboorte brengt, en die wedergeboorte brengt nieuw karma voort terwijl het oude samchita karma wordt afgewerkt. Beide zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Laten we ons bevrijden van karma, als we ons willen bevrijden van de ellende van wedergeboorten of – reïncarnatie.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 3-10
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag