Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Was Cagliostro een ‘charlatan’?

[‘Was Cagliostro a ‘charlatan’?’, Lucifer, januari 1890, blz. 389-95; CW 12:78-88]

Het zonder schadeloosstelling wegsturen van de slachtoffers,
Hoe hooggeplaatst de misdadiger ook is,
En hoe laaggeplaatst de onrechtvaardig behandelden ook zijn,
Is verdorven, slap, en verachtelijk.
Het verlaagt en onteert een koning, en zou hem moeten onttronen.
– Tobias Smollett, The Regicide, 4de bedrijf, 9de toneel

Het noemen van de naam Cagliostro heeft een tweeledig effect. Bij de ene groep mensen komt er uit het schimmige verleden een hele reeks wonderbaarlijke gebeurtenissen op, bij anderen, kinderen van een te realistisch tijdperk, roept de naam Alexander, graaf Cagliostro, verbazing zo niet minachting op. Mensen kunnen niet begrijpen dat deze ‘tovenaar en goochelaar’ (lees ‘charlatan’) ooit met recht zo’n indruk op zijn tijdgenoten kon hebben gemaakt. Dit geeft de sleutel tot de postume reputatie van de Siciliaan bekend als Giuseppe Balsamo – die reputatie die iemand die hem vertrouwde, een broeder vrijmetselaar, ertoe bracht te zeggen dat ‘Cagliostro (net als vorst Bismarck en sommige theosofen) heel goed de meest bespotte en meest gehate man in Europa kan worden genoemd’. Niettemin moet niemand vergeten dat Schiller en Goethe, ondanks de gewoonte om hem met scheldnamen te overladen, tot zijn grote bewonderaars behoorden, en dat bleven ze tot hun dood. Toen Goethe in Sicilië rondreisde, besteedde hij veel tijd aan het verzamelen van informatie over ‘Giuseppe Balsamo’ in zijn vermoedelijke geboorteland, en op basis van deze uitvoerige aantekeningen schreef de auteur van Faust zijn toneelstuk ‘Der Gross-Cophta’.

Cagliostro

Alessandro Cagliostro 1743-1795(?)

Dat deze bewonderenswaardige man in Engeland zo weinig respect geniet, is te danken aan Carlyle. De meest onverschrokken waarheidlievende historicus van zijn tijd – hij die de leugen in welke vorm dan ook verafschuwde – heeft het stempel van zijn eerlijkheid en bekende naam verleend aan het grootste historische onrecht dat iemand ooit door vooroordelen en onverdraagzaamheid is aangedaan, en dit onrecht daarmee bekrachtigd. Dit als gevolg van valse berichten die bijna allemaal afkomstig waren van een groep waaraan hij niet minder een hekel had dan aan onwaarheid, namelijk de jezuïeten, of – de vleesgeworden leugen.

De naam Giuseppe Balsamo – weergegeven volgens kabbalistische methoden betekent deze naam ‘hij die werd gestuurd’, of ‘hij aan wie was gegeven’, en ook ‘heer van de zon’ – toont aan dat deze niet zijn echte familienaam was. Zoals Kenneth R.H. Mackenzie, lid van de TS, opmerkt, hadden bepaalde theosofen tegen het einde van de 18de eeuw de gewoonte om elke naam die occulte broederschappen gaven aan leerlingen die bestemd waren voor het werk in de wereld, om te zetten in een oosterse vorm. Wie ook Cagliostro’s ouders zijn geweest, hun naam was niet ‘Balsamo’. Dat is in ieder geval zeker. En omdat iedereen weet dat hij in zijn jeugd woonde bij, en onderricht werd door, een man die Althotas zou heten, ‘een grote hermetische oosterse wijze’, of met andere woorden een adept, is het niet moeilijk om de overlevering aan te nemen dat laatstgenoemde hem zijn symbolische naam gaf. Maar met nog grotere zekerheid is bekend dat hij bij enkele van de meest gerespecteerde wetenschappers van zijn tijd in hoog aanzien stond.

In Frankrijk zien we dat Cagliostro – nadat hij eerder diende als vertrouwelijke vriend en assistent scheikundige in het laboratorium van Pinto, de grootmeester van de Ridders van Malta – de vriend en beschermeling wordt van de vorst en kardinaal De Rohan. Een adellijke Siciliaanse vorst eerde hem met zijn steun en vriendschap, evenals veel andere edelen. ‘Is het dan mogelijk’, vraagt Mackenzie terecht, ‘dat een man met zulke innemende manieren een liegende bedrieger zou kunnen zijn zoals zijn vijanden proberen te bewijzen?’

De problemen in zijn leven werden in de eerste plaats veroorzaakt door zijn huwelijk met Lorenza Serafina Feliciani, een instrument van de jezuïeten; en ook door zijn bijzondere goedhartigheid, en het blinde vertrouwen dat hij stelde in zijn vrienden, van wie sommigen verraders en zijn bitterste vijanden werden. Geen van de misdaden waarvan hij ten onrechte wordt beschuldigd zou kunnen leiden tot de vernietiging van zijn eer en postume reputatie, maar alles was te wijten aan zijn zwakheid voor een onwaardige vrouw, en het bezit van bepaalde geheimen van de natuur, die hij niet aan de kerk wilde onthullen.

Als Siciliaan werd Cagliostro natuurlijk geboren in een familie van rooms-katholieken, wat hun naam ook was, en werd door de monniken van de ‘Goede Broederschap van Castiglione’ opgevoed, zoals zijn biografen ons vertellen; dus moest hij uit levensbehoud uiterlijk geloof in en respect voor een kerk belijden, waarvan het traditionele beleid altijd is geweest, ‘hij die niet met ons is, is tegen ons’, en om de vijand onmiddellijk in de kiem te vernietigen. En toch wordt Cagliostro alleen hierom zelfs tot op de dag van vandaag ervan beschuldigd een spion van de jezuïeten te zijn geweest, en dit door vrijmetselaars die de laatsten zouden moeten zijn om zo’n beschuldiging te uiten tegen een geleerde broeder die door het Vaticaan zelfs méér werd vervolgd als vrijmetselaar dan als occultist. Als dat het geval was geweest, zouden diezelfde jezuïeten zijn naam dan zelfs tot op de huidige dag belasteren?

Als hij voor hen had gewerkt, zou hij dan niet hebben laten zien dat hij voor hun doeleinden van nut is, want een man met zulke onbetwistbare verstandelijke gaven zou de opdrachten van hen die hij diende niet hebben kunnen verknallen of negeren. Maar wat zien we in plaats daarvan? Cagliostro wordt ervan beschuldigd de meest sluwe en succesvolle bedrieger en charlatan van zijn eeuw te zijn; beschuldigd van lidmaatschap van het kapittel van de jezuïeten van Clermont in Frankrijk; en in Rome te verschijnen in kerkelijke kleding (als bewijs voor zijn band met de jezuïeten). Toch wordt deze ‘sluwe bedrieger’ door de inspanningen van diezelfde jezuïeten berecht en veroordeeld tot een smadelijke dood, die pas later werd omgezet in levenslange gevangenisstraf, als gevolg van een mysterieuze interventie of invloed die werd uitgeoefend op de paus!

Zou het niet welwillender en meer in overeenstemming met de waarheid zijn om te zeggen dat Cagliostro door zijn banden met de oosterse occulte wetenschap, zijn kennis van vele geheimen – die voor de roomse kerk dodelijk zijn – zich eerst de vervolging van de jezuïeten op de hals haalde, en ten slotte de meedogenloosheid van de kerk? Zijn eigen eerlijkheid, die hem verblindde voor de tekortkomingen van hen van wie hij hield, en die hem ertoe bracht vertrouwen te stellen in twee schurken zoals markies Agliato en Ottavio Nicastro, ligt ten grondslag aan alle beschuldigingen van fraude en bedrog waarmee hij nu wordt overladen. En de zonden van deze twee hoge heren – later wegens gigantische zwendel en moord terechtgesteld – betrekt men nu op Cagliostro. Niettemin is bekend dat hij en zijn vrouw (in 1770) beiden berooid achterbleven nadat Agliato er met al hun geld vandoor was gegaan, zodat ze al bedelend door Piedmont en Genève moesten reizen.

Kenneth Mackenzie heeft bewezen dat Cagliostro zich nooit heeft beziggehouden met politieke intriges – de belangrijkste activiteit van de jezuïeten. ‘Hij stond beslist niet als zodanig bekend bij hen die angstvallig waakten over het archief van degenen die voorbereidingen troffen voor de revolutie, en zijn optreden als voorstander van revolutionaire beginselen is niet op feiten gebaseerd.’ Hij was eenvoudig een occultist en een vrijmetselaar, en als zodanig moest hij lijden door toedoen van diegenen die, wat het nog erger maakt, eerst probeerden hem te doden door levenslange opsluiting en vervolgens het gerucht verspreidden dat hij hun laaghartige instrument was geweest. Dit uitgekookte plan was in zijn helse geslepenheid de bedenkers ervan meer dan waardig.

Er zijn in Cagliostro’s biografieën veel punten die aantonen dat hij de oosterse leer van de ‘beginselen’ in de mens onderwees, en dat ‘God’ zich in de mens bevindt – als een werkelijke ontwikkelingsmogelijkheid (het ‘hoger zelf’) – en in elk levend ding en zelfs atoom – als een latente mogelijkheid – en dat hij de meesters van een broederschap diende waarvan hij de naam niet wilde bekendmaken, omdat hij dat op grond van zijn gelofte niet kon doen. Zijn brief aan de nieuwe mystieke maar nogal bonte Broederschap, de (Loge van) Philalethen, vormt hiervoor een bewijs. Deze Loge betrof, zoals alle vrijmetselaars weten, een rite opgericht in Parijs in 1773 in de Loge des Amis Réunis, gebaseerd op de beginselen van het martinisme1, en waarvan de leden in het bijzonder de occulte wetenschappen bestudeerden. De moederloge was een filosofische en theosofische loge, en daarom had Cagliostro gelijk dat hij haar telg, de Loge van Philalethen, wenste te zuiveren. De Royal Masonic Cyclopaedia zegt over dit onderwerp het volgende:

1. De martinisten waren mystici en theosofen die beweerden het geheim te bezitten om met (elementale and planetaire) geesten van de buitenaardse sferen te communiceren. Sommigen van hen waren praktiserende occultisten.

De Loge van Philalethen (of liefhebbers van de waarheid) kwam op 15 februari 1785 plechtig bijeen – met Savalette de Langes, koninklijke penningmeester; Tassin, de bankier, en Tassin, een officier in koninklijke dienst – in een broederlijke conventie in Parijs. . . . Vorsten (Russische, Oostenrijkse, en andere), dienaren van de kerk, raadsleden, ridders, financiers, advocaten, baronnen, theosofen, domheren, kolonels, theürgen, ingenieurs, letterkundigen, artsen, kooplieden, postmeesters, hertogen, ambassadeurs, chirurgen, linguïsten, belastinginspecteurs, en in het bijzonder twee mensen uit Londen – Boosie, een koopman, en Brooks – namen deel aan deze conventie, en aan de lijst kunnen worden toegevoegd graaf Cagliostro en Mesmer, ‘de uitvinder’, zoals Thory hem beschrijft (Acta Latomorum, deel 2, blz. 95), ‘van de leer van het magnetisme’! Ongetwijfeld heeft Frankrijk nooit eerder, en daarna nooit meer, zo’n bekwame groep mensen bij elkaar gezien om de wereld op orde te brengen!1

1. Kenneth R.H. Mackenzie, Royal Masonic Cyclopaedia, 1877, blz. 95.

De klacht van de Loge was dat Cagliostro, die eerst had beloofd de leiding ervan op zich te nemen, zijn aanbod introk, omdat de ‘conventie’ niet de constitutie van de Egyptische Rite wilde aannemen, en evenmin wilden de Philalethen erin toestemmen om hun archief aan de vlammen prijs te geven, en dat waren zijn noodzakelijke voorwaarden. Het is vreemd dat broeder K.R.H. Mackenzie en andere vrijmetselaars dachten dat zijn antwoord aan die Loge afkomstig was ‘uit een jezuïtische bron’. De stijl ervan is juist oosters, en geen enkele Europese vrijmetselaar – en al helemaal geen jezuïet – zou op die manier schrijven.  Het antwoord luidt als volgt:

De onbekende grootmeester van de echte vrijmetselarij heeft zijn oog laten vallen op de Philalethen. . . . Geroerd door hun toewijding en het oprechte nastreven van hun doel, zal hij hun de helpende hand reiken, en stemt ermee in om een straal licht in de duisternis van hun tempel te laten schijnen. Het is de wens van de onbekende grootmeester om aan hen het volgende te bewijzen: het bestaan van één God – de basis van hun geloof; de oorspronkelijke waardigheid van de mens; zijn vermogens en bestemming. . . . Door daden en feiten, door het getuigenis van de zintuigen, zullen ze God, de mens en de spirituele wezens [beginselen] die tussen hen in zijn geschapen, leren kennen; de echte vrijmetselarij geeft daarvoor de symbolen en wijst de echte weg. Laten de Philalethen dan de leringen van deze echte vrijmetselarij in zich opnemen, zich onderwerpen aan de regels van haar hoogste chef, en de constitutie ervan aannemen. Maar bovenal laat het heiligdom gezuiverd zijn, laten de Philalethen weten dat licht alleen kan afdalen naar de tempel van geloof [gebaseerd op kennis], niet naar die van scepsis. Laten ze die nutteloze verzameling van hun archief prijsgeven aan de vlammen, want de tempel van de waarheid kan alleen op de ruïnes van de toren van verwarring worden gevestigd.1

1. Op.cit., blz. 96.

In het occulte taalgebruik van sommige occultisten stond ‘Vader, zoon en engelen’ voor het samengestelde symbool van de fysieke en astro-spirituele mens.1 Johann G. Gichtel (eind 17de eeuw), de vurige vereerder van Böhme, de ziener over wie Saint-Martin vertelt dat hij getrouwd was ‘met de hemelse Sophia’ – de goddelijke wijsheid – maakte gebruik van deze uitdrukking. Daarom valt gemakkelijk te begrijpen wat Cagliostro bedoelde met de Philalethen door met behulp van hun ‘zintuigen’ het bestaan te bewijzen van ‘God, de mens en de tussenliggende [tussen God (atman) en de mens (het ego) in] spirituele wezens’. Noch is het moeilijker om zijn ware bedoeling te begrijpen wanneer hij in zijn afscheidsbrief de broeders verwijt: ‘We hebben u de waarheid aangeboden; u heeft die hooghartig afgewezen. We hebben haar aangeboden omwille van haarzelf, en u heeft haar geweigerd, omdat u houdt van vormen . . . Kunt u uzelf verheffen tot (uw) God en de kennis van uzelf met behulp van een secretaris en een vergadering?’ enz.2

1. Zie de ‘drie beginselen’ en de ‘zeven vormen van de natuur’ door Böhme, en doorgrond hun occulte betekenis, om uzelf hiervan te overtuigen.
2. De verklaring op gezag van Beswick dat Cagliostro onder de naam graaf Grabianca lid was van de Loge des Amis Réunis is niet bewezen. Er was in die tijd in Frankrijk een Poolse graaf met die naam, een mysticus die wordt genoemd in de brieven van Madame De Krüdner, in het bezit van de familie van de schrijfster, en die, zoals Beswick zegt, samen met Mesmer en graaf Saint-Germain, tot de Loge van Philalethen behoorde. Waar zijn de manuscripten en documenten van Savalette de Langes die hij na zijn dood aan de filosofische Schotse Rite heeft nagelaten? Zijn ze verloren gegaan?

Er zijn veel absurde en volkomen tegenstrijdige verklaringen over Joseph Balsamo, de zogenaamde graaf Cagliostro, waarvan een aantal door Alexandre Dumas werden opgenomen in zijn Mémoires d’un médecin, met die vruchtbare afwisseling van waarheid en werkelijkheid die zo kenmerkend is voor de romans van Dumas père. Maar al bezit de wereld over die opmerkelijke en ongelukkige man heel veel gevarieerde informatie die het grootste deel van zijn leven betreft, over de laatste tien jaar en over zijn dood is niets met zekerheid bekend, afgezien van de legende dat hij in de gevangenis van de inquisitie stierf.

Het is waar dat de Italiaanse geleerde Giovanni Sforza onlangs enkele fragmenten heeft gepubliceerd uit de privécorrespondentie van Lorenzo Prospero Bottini, ambassadeur van de Republiek Lucca in Rome aan het einde van de 18de eeuw, en deze hebben dit grote hiaat enigszins aangevuld. Deze correspondentie met Pietro Calandrini, grootkanselier van de genoemde republiek, start in 1784, maar de echt interessante informatie begint pas in 1789 in een brief van 6 juni van dat jaar, en zelfs dan vernemen we niet veel. Deze spreekt over de ‘beroemde graaf Cagliostro, die onlangs met zijn vrouw vanuit Trente via Turijn in Rome is aangekomen. Mensen zeggen dat hij op Sicilië is geboren en heel rijk is, maar niemand weet waar die rijkdom vandaan komt. Hij heeft een introductiebrief van de bisschop van Trente aan Albani. . . . Zijn dagelijkse levenswandel evenals zijn persoonlijke en maatschappelijke standing zijn tot dusver onberispelijk. De vele mensen die contact met hem zoeken, horen uit zijn eigen mond bevestigd wat er over hem wordt gezegd.’1

1. Vgl. Giovanni Sforza, ‘La fine di Cagliostro’, Archivio Storico Italiano, 5de reeks, deel 7, 1891, blz. 144.

Uit een andere brief vernemen we dat Rome een ondankbare bodem voor Cagliostro bleek te zijn. Hij was van plan om zich in Napels te vestigen, maar dat plan kon niet worden uitgevoerd. De Vaticaanse autoriteiten, die de graaf tot dan toe ongemoeid hadden gelaten, wisten plotseling hun zware hand op hem te leggen. In een brief van 2 januari 1790, nog geen jaar na Cagliostro’s komst, staat:

. . . afgelopen zondag vond er een geheime en bijzondere kerkvergadering plaats in het Vaticaan. Deze (kerkvergadering) bestond uit de staatssecretaris en Antonelli, Pallotta en Campanelli, en de vicegerent fungeerde als secretaris. Het doel van die geheime kerkvergadering blijft onbekend, maar openbare geruchten gaan dat ze werd bijeengeroepen naar aanleiding van de plotselinge arrestatie in de nacht van zaterdag op zondag van graaf Cagliostro, zijn vrouw, en een kapucijner monnik, Fra Giuseppe da S. Maurizio. De graaf is opgesloten in kasteel Sant’Angelo, de gravin in het klooster van Santa Apollonia, en de monnik in de gevangenis van Ara Coeli. . . . Die monnik, die zich ‘pater Svizzero’ noemt, wordt beschouwd als een bondgenoot van de beroemde avonturier [Cagliostro]. Tot de misdaden waarvan hij wordt beschuldigd behoort ook die van de verspreiding van een boek van een onbekende schrijver, getiteld Le tre sorelle [De drie zusters], dat veroordeeld is tot openbare verbranding. Het doel van dit werk is ‘om drie adellijke figuren af te breken’.1

1. Vgl. Op.cit., blz. 145-6.

Het werkelijke doel van deze heel opmerkelijke misinterpretatie is gemakkelijk te raden. Het was een boek over alchemie; de ‘drie zusters’ zijn symbolen voor de drie ‘beginselen’ in hun dubbele symboliek. Op het gebied van de occulte scheikunde ‘breken’ ze het drieledige ingrediënt ‘af’ dat wordt gebruikt bij de transmutatie van metalen; op spiritueel gebied breken ze de drie ‘lagere’ persoonlijke ‘beginselen’ in de mens af, een verklaring die iedere theosoof zal begrijpen.

Het proces tegen Cagliostro duurde lang. In een brief van 17 april 1790 schrijft Bottini aan zijn correspondent in Lucca dat de beroemde ‘tovenaar’ voor het eerst voor de heilige inquisitie is verschenen. De werkelijke oorzaak van de traagheid van het proces was dat de inquisitie, met al zijn behendigheid bij het fabriceren van bewijzen geen zwaarwegend bewijs kon vinden om de schuld van Cagliostro aan te tonen. Niettemin werd hij op 7 april 1791 ter dood veroordeeld. Hij werd beschuldigd van veel verschillende misdaden, de belangrijkste daarvan waren dat hij een vrijmetselaar en een ‘illuminist’ was, een ‘tovenaar’ die zich met verboden studies bezighield; hij werd ook ervan beschuldigd de spot te drijven met het heilige geloof, de samenleving te schaden, grote geldbedragen te bezitten die door onbekende middelen waren verkregen, en anderen – ongeacht geslacht, leeftijd, en maatschappelijke positie – aan te moedigen hetzelfde te doen.

Kortom, de ongelukkige occultist werd tot een oneervolle dood veroordeeld voor daden zoals die tegenwoordig dagelijks en in het openbaar door meer dan één grootmeester van de vrijmetselaars worden verricht, evenals door honderdduizenden kabbalisten en vrijmetselaars met een mystieke inslag. Na deze uitspraak werden documenten, diploma’s van buitenlandse hoven en organisaties, vrijmetselaars-insignes en familierelikwieën van de ‘aartsketter’ door de openbare beulen op het Piazza della Minerva in het bijzijn van een enorme mensenmassa plechtig verbrand. Eerst werden zijn boeken en instrumenten door het vuur verslonden. Daaronder was het manuscript over de Egyptische vrijmetselarij, dat dus niet langer als getuige ten gunste van de verguisde man kan dienen. En toen de veroordeelde occultist moest worden overgedragen aan de burgerlijke rechtbank, gebeurde er iets mysterieus.

Een vreemdeling, die niemand ooit eerder in het Vaticaan had gezien, en die daarna nooit meer werd gezien, verscheen en verzocht een persoonlijke audiëntie bij de paus, en zond hem via de kardinaal-secretaris een woord in plaats van een naam. Hij werd onmiddellijk ontvangen, maar bleef slechts enkele minuten bij de paus. Nauwelijks was hij weg of zijne heiligheid gaf opdracht de doodstraf van de graaf om te zetten in een levenslange gevangenisstraf in het fort dat kasteel San Leo wordt genoemd, en de hele zaak moest in het diepste geheim worden uitgevoerd. De monnik Svizzero werd veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, en gravin Cagliostro werd in vrijheid gesteld, maar alleen om na een nieuwe aanklacht wegens ketterij te worden opgesloten in een klooster.

Maar wat was het kasteel San Leo? Het staat nu op de grens van Toscane en behoorde toen tot de Pauselijke Staat, in het hertogdom Urbino. Het is gebouwd op de top van een enorme rots, bijna loodrecht aan alle kanten; om in die tijd in het ‘kasteel’ te komen, moest men plaatsnemen in een soort open mand die door middel van touwen en katrollen omhoog werd gehesen. Een misdadiger werd in een speciale kist geplaatst, waarna de cipiers deze ‘met de snelheid van de wind’ omhoogtrokken. Op 23 april 1791 steeg Giuseppe Balsamo – als we hem zo moeten noemen – in de kist voor misdadigers op naar de hemel, en werd levenslang opgesloten in dat graf voor de levenden.

Fort San Leo

Fort San Leo
Wikipedia

Giuseppe Balsamo wordt voor de laatste keer genoemd in de correspondentie van Bottini in een brief van 10 maart 1792. De ambassadeur spreekt over iets wonderbaarlijks dat Cagliostro in zijn gevangenis tijdens zijn vrije uren heeft verricht. Een lange roestige spijker die door de gevangene uit de vloer was gehaald, werd door hem zonder hulp van gereedschap getransformeerd in een scherpe driehoekige stiletto – zo soepel, magnifiek en scherp alsof deze van het edelste staal was gemaakt. Men zag alleen dat het een oude spijker was door de kop, die de gevangene zo had gelaten om als handvat te dienen. De staatssecretaris gaf opdracht om deze van Cagliostro af te pakken en naar Rome te brengen, en zijn bewaking te verdubbelen.

En nu komt de laatste trap van de ezel tegen de stervende of dode leeuw. Luigi Angiolini, een Toscaanse diplomaat, schrijft het volgende:

Diezelfde Cagliostro, die zovelen liet geloven dat hij een tijdgenoot van Julius Caesar was geweest, die zoveel roem verkreeg en die invloed had op zoveel vrienden, stierf ten slotte op 26 augustus 1795 aan een beroerte. Semproni liet hem begraven in een houtschuur beneden, waaruit boeren regelmatig stalen. De sluwe kapelaan nam terecht aan dat de man die tijdens zijn leven de wereld zo’n bijgelovige angst had ingeboezemd, de mensen na zijn dood met dezelfde angstige gevoelens zou vervullen, en zo de dieven op een afstand zou houden.1

1. Vgl. Op.cit., blz. 150.

Maar toch heb ik een vraag! Was Cagliostro werkelijk dood en begraven in 1795, in San Leo? En zo ja, waarom zouden de beheerders van kasteel Sant’Angelo in Rome naïeve toeristen het kleine vierkante gat laten zien waarin Cagliostro zou zijn opgesloten en ‘gestorven’? Waarom bestaat er zoveel onduidelijkheid of oneerlijkheid, en zoveel meningsverschil hierover? Dan zijn er vrijmetselaars die tot op heden in Italië opmerkelijke verhalen vertellen. Sommigen zeggen dat Cagliostro op onverklaarbare manier uit zijn hooggelegen gevangenis ontsnapte, waardoor zijn cipiers zich gedwongen voelden om het nieuws van zijn dood en begrafenis te verspreiden. Anderen beweren dat hij niet alleen ontsnapte, maar, dankzij het levenselixer, nog steeds leeft, ook al is hij meer dan 130 jaar oud!

‘Waarom is hij,’ vraagt Bottini, ‘als hij werkelijk de vermogens bezat waarop hij aanspraak maakte, niet uit het gezicht van zijn cipiers verdwenen, en op die manier aan de vernederende straf ontsnapt?’

We hebben gehoord van een andere gevangene, die in elk opzicht groter was dan Cagliostro ooit beweerde te zijn. Ook over die gevangene werd spottend gezegd: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet . . . laat hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven.’1

1. Mattheus 27:42.

Hoelang zullen welwillende mensen – met zo’n ongekende onverschilligheid – biografieën van levende mensen blijven schrijven en de reputatie van de doden verwoesten op basis van onbeduidende en vaak volkomen onjuiste roddels van mensen die gewoonlijk de slaaf van vooroordelen zijn!?

We zijn genoodzaakt te denken: zolang ze niets weten over de wet van karma en zijn ijzeren rechtvaardigheid.

HPB


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 150-60
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag