Is theosofie een religie?
[‘Is theosophy a religion?’, Lucifer, november 1888, blz. 177-87; CW 10:159-74]
Religie is de beste wapenrusting die een mens kan dragen, maar het is de slechtste dekmantel. – Bunyan
Het is niet overdreven te beweren dat er – althans in deze eeuw – geen maatschappelijke of religieuze beweging is geweest die zo verkeerd werd begrepen als, of waarover meer misverstanden werden verkondigd dan, THEOSOFIE, zowel theoretisch gezien – als ethisch stelsel – als in praktisch opzicht, in haar objectieve uitdrukkingsvorm, d.w.z. de Society die deze naam draagt.
Onze leden en woordvoerders hebben sinds jaar en dag critici van de theosofische beweging moeten terechtwijzen en min of meer nadrukkelijk moeten protesteren tegen het bestempelen van theosofie als een ‘religie’ en de Theosophical Society als een soort kerk of religieuze organisatie. Erger nog: er wordt even vaak over gesproken als een ‘nieuwe sekte’! Is dit een hardnekkig vooroordeel, een misvatting, of beide? Hoogstwaarschijnlijk het laatste. De meest bekrompen en zelfs notoir onrechtvaardige mensen hebben nog altijd een aannemelijk excuus nodig, een haak, waaraan ze hun kleinzielige onvriendelijke opmerkingen en onnozele lasterpraatjes kunnen ophangen. En welke kapstok is voor dat doel steviger of gemakkelijker dan een ‘isme’ of een ‘sekte’?
De grote meerderheid zou niet graag uit de droom worden geholpen en ten slotte worden gedwongen het feit te erkennen dat theosofie geen van beide is. Deze betiteling komt hun goed uit en ze doen alsof ze zich van de onjuistheid ervan niet bewust zijn. Maar er zijn ook anderen; veel min of meer welwillende mensen, die oprecht in dezelfde waan verkeren. Tegen hen zeggen we: Ongetwijfeld is de wereld tot nu toe genoeg gekweld met verstandelijke dompers bekend als dogmatische geloofsovertuigingen, zonder dat deze de wereld ooit een nieuwe vorm van geloof hebben gebracht. Er zijn al te veel mensen die, zoals Shakespeare het uitdrukt, hun geloof ‘slechts dragen zoals de mode van hun hoed’, hun geloof telkens wijzigen en de nieuwste creatie volgen. Bovendien was de bestaansreden voor de Theosophical Society vanaf het begin nu juist om luid te protesteren en openlijk strijd te voeren tegen alle dogma’s of overtuigingen die op blind geloof zijn gebaseerd.
Het klinkt misschien vreemd en paradoxaal, maar men kan met recht zeggen dat tot nu toe de meeste geschikte werkers in praktische theosofie, haar meest toegewijde leden, juist degenen waren die uit de gelederen van de agnostici en zelfs van de materialisten zijn voortgekomen. Geen echte, geen oprechte zoeker naar waarheid kan ooit onder hen die blind in het ‘goddelijke woord’ geloven, worden gevonden, ongeacht of wordt beweerd dat dit het woord van Allah, Brahma of Jehovah is, of in hun respectieve Koran, Purana of Bijbel staat, want:
Geloven betekent niet dat het verstand actief is, maar juist in rust. – Neil Young
Hij die zijn eigen religie op goed geloof aanneemt, zal die van ieder ander mens als een leugen beschouwen en haten op basis van datzelfde goede geloof. Bovendien is laatstgenoemde, tenzij het het verstand uitschakelt en onze gewaarwordingen van alles buiten ons eigen specifieke geloof volledig afschermt, helemaal geen geloof, maar een tijdelijke opvatting, een waan waarin we op een bepaald moment in ons leven verkeren; of zoals de knappe definitie van Coleridge luidt: ‘blind geloof is slechts een mooie omschrijving van eigenzinnige zelfverzekerdheid, of fanatieke gevoelens’.
Wat is dan theosofie, en hoe moet ze in haar jongste vorm, die van het laatste deel van de 19de eeuw, worden omschreven?
Theosofie, zeggen we, is niet een religie. Toch zijn er, zoals iedereen weet, bepaalde opvattingen, filosofische, religieuze en wetenschappelijke, die de laatste tijd zo nauw met het woord ‘theosofie’ in verband zijn gebracht, dat het grote publiek is gaan denken dat ze theosofie zelf zijn. Bovendien zal men ons vertellen dat deze opvattingen naar voren zijn gebracht, zijn toegelicht en zijn verdedigd door dezelfde stichters die hebben verklaard dat theosofie niet een religie is. Welke verklaring is er dan voor deze schijnbare tegenstrijdigheid? Men vraagt ons: ‘Hoe kan een bepaald geheel van opvattingen en leringen, in feite een uitgebreide leer, als theosofie worden bestempeld en door negen tiende van de leden van de Theosophical Society stilzwijgend als ‘theosofisch’ worden aanvaard, als theosofie niet een religie is?’
Het doel van dit protest is om dat te verklaren.
Allereerst is het misschien nodig om te zeggen dat de uitspraak dat ‘theosofie niet een religie is’ helemaal niet het feit uitsluit dat ‘theosofie religie op zich is’. Een religie in de ware en enig juiste betekenis is een band die mensen met elkaar verbindt, niet een bepaald stel dogma’s en opvattingen. Religie op zich is in haar ruimste betekenis dat wat niet alleen alle MENSEN, maar ook alle WEZENS en alle dingen in het hele universum tot één groot geheel verbindt. Dit is onze theosofische definitie van religie; maar de definitie van religie verandert weer met elk geloof en elk land, en zelfs geen twee christenen beschouwen haar op dezelfde manier. Dit wordt door meer dan één voortreffelijk schrijver bevestigd. Zo omschreef Carlyle de protestantse godsdienst van zijn tijd – waarbij hij het steeds groeiende sentiment van onze tijd profetisch voorzag – als:
Een grotendeels wijs en verstandig gevoel, enkel gebaseerd op berekening; een zaak, zoals tegenwoordig alle andere zaken, van voordeel en nut; waarbij een kleinere hoeveelheid aards genot kan worden ingewisseld tegen een veel grotere hoeveelheid hemels genot. Zo is dus godsdienst ook winstgevend, het werken voor loon; niet uit eerbied, maar uit ordinaire hoop of vrees.11. Thomas Carlyle, Critical and Miscellaneous Essays, 1887, deel 1, blz. 677.
Op haar beurt scheen mw. Stowe, al of niet bewust, veeleer het rooms-katholicisme dan het protestantisme op het oog te hebben, toen ze over haar heldin zei dat ze
religie beschouwde als een toegangskaartje (met het juiste aantal aflaten, die gekocht en betaald zijn) dat, eenmaal betaald en netjes opgeborgen in een tasje, moet worden overlegd bij de hemelpoort om zo toegang tot de hemel te verkrijgen.
Maar voor theosofen (de echte theosofen worden hier bedoeld), die geen bemiddeling bij volmacht accepteren, geen verlossing door onschuldig vergoten bloed, en ook niet moeten denken aan het ‘werken voor loon’ in de ene universele religie, is de enige definitie die ze zouden kunnen onderschrijven en volledig aanvaarden, een die door Miller wordt gegeven. Hoe waar en theosofisch beschrijft hij haar, als hij verklaart:
Ware religie is altijd mild, vergevend en bescheiden,
Ze is geen tiran, en vestigt het geloof niet met bloedvergieten.
Haar zegekar brengt geen verwoesting met zich mee;
Maar ze bukt zich om te helpen, steun te geven en het evenwicht te herstellen,
En baseert haar grootsheid op het algemeen goed.
Het bovenstaande is een juiste omschrijving van wat echte theosofie is, of zou moeten zijn. (Onder alle geloofsovertuigingen is alleen het boeddhisme zo’n hartverbindende en mensenverbindende filosofie, omdat het geen dogmatische religie is). Omdat het de plicht en taak van elke echte theosoof is om deze beginselen te aanvaarden en toe te passen, is theosofie in dit opzicht RELIGIE en de Society haar enige universele kerk; de tempel van wijsheid van Salomo1, ‘bij het bouwen waarvan geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord’ (1 Koningen 6:7); want deze ‘tempel’ wordt niet door mensenhanden opgericht, noch staat hij op enige plaats op aarde, maar wordt in feite opgetrokken in het binnenste heiligdom van het mensenhart waarin alleen de ontwaakte ziel heerst.
1. Tussen twee haakjes, zijn 700 vrouwen en 300 concubines zijn slechts de personificaties van de eigenschappen, gevoelens, begeerten en verschillende occulte vermogens van de mens, zoals de kabbalistische getallen 7 en 3 duidelijk aangeven. Salomo zelf, die eenvoudig het symbool is voor SOL – de ‘zonne-ingewijde’ of de christus-zon – is een variant van de Indiase Vikartana (de zon) van haar stralen beroofd door Visvakarman, zijn hiërofant-inwijder, die zo de chrestos-kandidaat voor inwijding van zijn gouden schitterende glans ontdoet en hem kroont met een donker, zwartgemaakt aureool – de ‘doornenkroon’. (Zie De geheime leer voor een volledige toelichting.) Salomo heeft nooit geleefd. Zijn leven en werken, zoals die in het boek Koningen worden beschreven, zijn een allegorie over de beproevingen en gelukzaligheid van inwijding.
Theosofie is dus niet een religie, zeggen we, maar RELIGIE zelf, de enige band van eenheid, die zo universeel en alomvattend is dat geen mens en geen puntje – van de goden en stervelingen tot aan de dieren, het grassprietje en het atoom toe – zonder haar licht kunnen blijven. Daarom moet elke organisatie met die naam noodzakelijkerwijs een UNIVERSELE BROEDERSCHAP zijn.
Als het anders was, zou theosofie niet meer dan een woord zijn, toegevoegd aan honderden andere soortgelijke woorden, even hoogdravend als aanmatigend en leeg. Opgevat als filosofie is theosofie in haar praktische werk als de distilleerkolf van de middeleeuwse alchemist. Ze zet het schijnbaar onedele metaal van elk ritualistisch en dogmatisch geloof (waaronder het christendom) om in het goud van feit en waarheid, en verschaft daardoor werkelijk een universeel geneesmiddel voor de kwalen van de mensheid. Daarom wordt aan niemand die zich aanmeldt om lid te worden van de Theosophical Society, gevraagd tot welke religie hij behoort, noch wat zijn religieuze overtuigingen zijn. Laatstgenoemde zijn zijn persoonlijk eigendom en hebben niets met de Society als zodanig te maken, want theosofie kan worden beoefend door een christen of heiden, jood of ongelovige, door een agnosticus of materialist, of zelfs door een atheïst, op voorwaarde dat geen van hen een bekrompen fanaticus is, die weigert een man of vrouw die buiten zijn eigen specifieke geloof staat als zijn broeder te erkennen.
Graaf Leo N. Tolstoi gelooft niet in de Bijbel, de kerk of de goddelijkheid van Christus, en toch is er geen christen die hem in het praktisch verwezenlijken van de beginselen van de Bergrede, overtreft. En deze beginselen zijn de beginselen van theosofie; niet omdat ze werden uitgesproken door de christelijke Christus, maar omdat ze universele ethische beginselen zijn en werden gepredikt door Boeddha en Confucius, Krishna en alle grote wijzen, ook duizenden jaren voordat de Bergrede werd geschreven. Zo’n theosofie wordt dus, zodra we ernaar leven, werkelijk een universeel geneesmiddel, want ze heelt de wonden die door de grove wreedheden van de kerkelijke ‘ismen’ aan de gevoelige ziel van ieder van nature religieus mens zijn toegebracht. Veel van hen die door de terugslag van de teleurstelling uit het bekrompen gebied van blind geloof in de gelederen van dor ongeloof werden geslingerd, hebben weer hoopvolle aspiratie gekregen door zich eenvoudig bij onze broederschap – hoe onvolmaakt deze ook is – aan te sluiten.
Als we, bij wijze van tegenargument, eraan herinnerd worden dat verschillende vooraanstaande leden de theosofie hebben verlaten, teleurgesteld in de Society, evenals ze dat in andere verenigingen waren, dan ontmoedigt dit ons helemaal niet. Want, afgezien van een enkele uitzondering in de begindagen van de TS, toen sommigen ons verlieten omdat de mystiek zoals zij die opvatten in de Society niet werd beoefend, of omdat ‘het de leiders aan spiritualiteit ontbrak’, en deze ‘ontheosofisch waren, dus ontrouw aan de voorschriften’, heeft de meerderheid ons de rug toegekeerd omdat de meesten van hen óf halfslachtig óf te eigenwijs – een kerk en onfeilbaar dogma op zichzelf – waren. Sommigen zegden hun lidmaatschap op met een heel zwak excuus, bijvoorbeeld ‘omdat het christendom (het zou beter kerkendom of nep-christendom kunnen worden genoemd) in onze tijdschriften te hard werd aangepakt’ – alsof andere fanatieke religies ooit beter behandeld of verdedigd werden! Daarom heeft iedereen die de Society heeft verlaten, daar goed aan gedaan, en wordt door ons nooit over hen getreurd.
Hieraan kan nog worden toegevoegd: Het aantal mensen dat ons verliet, kan bijna niet worden vergeleken met het aantal mensen dat in theosofie alles heeft gevonden waarop ze hoopten. Als haar leringen serieus worden bestudeerd, stimuleren ze onze verstandelijke vermogens en roepen ze in de dierlijke de innerlijke mens wakker. Zo wekken ze elke tot nu toe sluimerende kracht ten goede in ons op en tevens een besef van het ware en echte, in tegenstelling tot het valse en onechte. De theosofie die als wetenschap goed bekend is met de scherpzinnige symboliek van de oudheid, neemt zonder enige aarzeling de dikke sluier van de letterlijke vorm weg waarin alle oude religieuze geschriften waren gehuld, en onthult aan de sceptici van de oude wijsheid de oorsprong van de religies en wetenschappen van de wereld. Ze opent nieuwe perspectieven achter de oude horizon van verstard, onveranderlijk en despotisch geloof. Door blind geloof om te zetten in beredeneerde kennis, gebaseerd op wetten van de wiskunde – de enige exacte wetenschap – toont ze hem in de vorm van diepere en filosofischer gezichtspunten het bestaan van datgene wat hij, afgestoten door de grofheid van de letterlijke vorm ervan, langgeleden als een kindersprookje had afgedaan. Ze geeft een duidelijk en welomlijnd doel, een ideaal om voor te leven, aan elke oprechte man of vrouw, ongeacht zijn of haar maatschappelijke positie of ontwikkeling.
Praktische theosofie is niet één wetenschap, maar omvat elke wetenschap in het leven, ethisch en fysiek. Kortom, ze kan terecht worden beschouwd als de universele ‘coach’, een leraar met universele kennis en ervaring, en een eruditie die haar leerlingen niet alleen helpt en opleidt om in het leven op aarde met succes te slagen voor het examen op elk gebied van wetenschap of ethiek, maar ze ook geschikt maakt voor toekomstige levens, als die leerlingen maar het heelal en de mysteries ervan binnenin henzelf willen bestuderen, in plaats van ze te bekijken door de bril van orthodoxe wetenschap en religie.
Laat niemand deze verklaringen verkeerd begrijpen. Alleen voor theosofie als zodanig, niet voor een of ander individueel lid van de Society of zelfs een theosoof, wordt aanspraak gemaakt op zo’n universele alwetendheid. En deze twee – theosofie en de Theosophical Society – in de zin van een reservoir en het allegaartje van mensen dat het bevat, moeten niet met elkaar worden verward. De ene is, als ideale, goddelijke wijsheid, de volmaaktheid zelf; de andere een armzalig onvolmaakt iets, dat op aarde onder de hoede van, zo niet in de schaduw van eerstgenoemde probeert te lopen.
Geen mens is volmaakt; waarom zou dan van enig lid van de TS worden verwacht dat hij een toonbeeld van alle menselijke deugden is? En waarom zou men de hele organisatie bekritiseren en verwijten maken voor de fouten, werkelijke of denkbeeldige, van enkele van haar ‘leden’ of zelfs van haar leiders? De Society is, als concrete organisatie, nooit vrij van blaam of fouten geweest – errare humanum est – en haar leden waren dat evenmin. Daarom zou het verwijt veeleer de leden moeten treffen, van wie de meesten zich niet eens door theosofie willen laten leiden.
Theosofie is de ziel van haar Society; de Society is het ruwe en onvolmaakte lichaam van eerstgenoemde. Daarom worden die moderne Salomo’s, die altijd in de rechterstoel willen zitten en praten over iets waarvan ze niets weten, uitgenodigd om, vóór ze theosofie en de een of andere theosoof zwartmaken, zich eerst van beide op de hoogte te stellen, in plaats van de ene heel onwetend een ‘allegaartje van krankzinnige ideeën’ te noemen en de anderen ‘een sekte van bedriegers en idioten’.
Niettemin wordt theosofie door vriend en vijand een religie genoemd, zo niet een sekte. Laten we eens nagaan hoe de specifieke opvattingen die met het woord in verband zijn gebracht, die positie hebben bereikt, en hoe het komt dat ze daar zoveel recht op hebben dat geen van de leiders van de Society er ooit aan heeft gedacht hun leringen te ontkennen.
We hebben gezegd dat we in het absolute één-zijn van de natuur geloven. Eén-zijn betekent dat het voor een eenheid op één gebied mogelijk is om in contact te komen met een andere eenheid op of van een ander gebied. We geloven daarin.
In de zojuist verschenen Geheime leer staat te lezen wat in de hele oudheid de denkbeelden over de oorspronkelijke leraren van de primitieve mens en zijn drie vroegere wortelrassen waren. Het ontstaan van die WIJSHEID-RELIGIE waarin alle theosofen geloven, dateert uit die periode. De oorsprong van zogenaamd ‘occultisme’, of beter gezegd geheime wetenschap, moet worden gezocht bij die wezens die, geleid door karma, in onze mensheid incarneerden. Zij sloegen de grondtoon aan van die geheime wetenschap die talloze generaties van opeenvolgende adepten sindsdien in elk tijdperk verder hebben uitgewerkt, terwijl ze haar leringen door persoonlijke waarneming en ervaring controleerden. Het grootste deel van deze kennis – die geen mens volledig zou kunnen vatten – vormt dat wat we nu theosofie of ‘goddelijke kennis’ noemen. Wezens uit andere en hogere werelden bezitten haar misschien volledig, maar wij kunnen slechts over een benadering ervan beschikken.
Het één-zijn van alles in het heelal impliceert en rechtvaardigt dus ons geloof in het bestaan van een kennis die tegelijkertijd wetenschappelijk, filosofisch en religieus is, en die de noodzaak en het feit van een onderling verband tussen de mens en alle dingen in het heelal aantoont. Die kennis wordt daardoor in wezen RELIGIE, en als geheel en in haar universaliteit moet ze met de karakteristieke naam WIJSHEID-RELIGIE worden aangeduid.
Uit deze WIJSHEID-RELIGIE zijn alle verschillende afzonderlijke ‘religies’ (ten onrechte zo genoemd) voortgekomen, die stuk voor stuk uitlopers en vertakkingen voortbrengen, en ook alle kleine religieuze stromingen die altijd gebaseerd zijn op, en voortvloeien uit een persoonlijke ervaring van de ziel. Elk van deze religies of stromingen – of ze nu als orthodox of ketters, wijs of dwaas wordt beschouwd – is oorspronkelijk begonnen als een zuivere stroom uit de moederbron. Dat elk ervan na enige tijd besmeurd werd door menselijke interpretaties en zelfs verzinsels op basis van egoïstische motieven, doet niets af aan het feit dat elk van oorsprong zuiver was. Er zijn stromingen – we zullen ze geen religies noemen – die nu zoveel menselijke interpretaties bevatten dat ze onherkenbaar zijn geworden; andere vertonen alleen maar tekenen van snelle achteruitgang; geen enkele is aan de invloed van de tijd ontsnapt. Maar ze hebben allemaal een goddelijke, want natuurlijke en werkelijke, oorsprong; ja het mazdeïsme, brahmanisme en boeddhisme evenzeer als het christendom. De dogma’s en het menselijk element in laatstgenoemde hebben rechtstreeks tot het hedendaagse spiritisme geleid.
Er zal natuurlijk van beide kanten worden geprotesteerd, als we beweren dat het moderne spiritisme als zodanig, ontdaan van de ziekelijke speculaties die op de boodschappen van twee meisjes en hun heel onbetrouwbare ‘geesten’ werden gebaseerd, veel meer waarheid bevat en filosofisch juister is dan enig kerkelijk dogma.
Verstoffelijkt spiritisme is nu bezig zijn karma te oogsten. Zijn oorspronkelijke pioniers, bovengenoemde ‘twee meisjes’ uit Rochester, het Mecca van het moderne spiritisme, zijn oude vrouwen geworden sinds de eerste door hen voortgebrachte ‘klopgeluiden’ de deur tussen deze wereld en de andere wijd openzette. Op basis van hun ‘onschuldige’ getuigenis is het gedetailleerde denkbeeld ontstaan van een siderisch ‘zomerland’, met zijn actieve astrale bevolking van ‘geesten’ die voortdurend heen en weer reizen tussen hun ‘stille land’ en onze luidruchtige, kletspraatjes verspreidende aarde. Maar nu zijn de twee vrouwelijke Mohammeds van het moderne spiritisme van hun geloof afgevallen en ontrouw geworden aan de door hen geschapen ‘filosofie’, en zelfs overgelopen naar het kamp van de vijand. Ze stellen het praktische spiritisme aan de kaak en maken het uit voor het grootste bedrog ooit.
De spiritisten (afgezien van enkele goede uitzonderingen) hebben zich verheugd en de kant van onze vijanden en lasteraars gekozen, toen deze, die nooit theosoof waren geweest, ons bedrogen en hun duivelse mentaliteit toonden door de stichters van de Theosophical Society voor bedriegers en leugenaars uit te maken. Moeten de theosofen dan op hun beurt lachen, nu zij die het spiritisme als eersten ‘openbaarden’ het bespotten? Nooit! De spiritistische verschijnselen zijn namelijk echt, en door het verraad van de ‘gezusters Fox’ krijgen we slechts opnieuw medelijden met alle mediums, en dit bevestigt voor het oog van de hele wereld wat we altijd hebben beweerd: dat geen enkel medium betrouwbaar is. Geen enkele echte theosoof zal ooit een tegenstander uitlachen, laat staan zich verheugen over zijn nederlaag. De reden hiervoor is eenvoudig:
Omdat we weten dat er wezens zijn van andere en hogere werelden, die nu, zoals altijd, met bepaalde uitverkoren stervelingen in contact staan, hoewel dit nu veel minder vaak het geval is dan in de oudheid, omdat de mensheid met iedere beschaafde generatie in elk opzicht achteruitgaat.
Theosofie heeft haar laatste woord over het spiritisme en de geesten nog niet gezegd; alle spiritisten van Europa en Amerika kwamen namelijk al in opstand toen er enkele bezwaren werden geuit tegen de gedachte dat iedere zich manifesterende intelligentie noodzakelijkerwijs de geest van een vroegere sterveling van deze aarde is. Misschien zal de theosofie dit ooit doen. Intussen verklaart de redactrice nog eens dat ze gelooft in wezens, grootser, wijzer en edeler dan enige persoonlijke God, die ver boven de ‘geesten van de gestorvenen’, heiligen, of gevleugelde engelen staan, maar die niettemin in ieder tijdperk en iedere eeuw af en toe uitzonderlijke ontvankelijke figuren – die vaak geen enkele band hebben met de kerk, het spiritisme of zelfs de theosofie – overschaduwen. En omdat ze in die hoogstaande en heilige spirituele wezens gelooft, moet ze ook geloven in hun tegenhangers: lagere ‘geesten’, goede, slechte, of neutrale. Daarom gelooft ze in het spiritisme en zijn verschijnselen, ook al vindt ze sommige verschijnselen weerzinwekkend.
Deze terloopse opmerking en uitweiding dient slechts om aan te duiden dat theosofie het spiritisme – zoals het zou moeten zijn, niet wat daarvoor doorgaat – als één van haar wetenschappen, gebaseerd op de kennis en ervaring van ontelbare eeuwen, omvat. Er bestaat geen religie die deze naam waardig is, die niet is ontstaan als gevolg van dat soort bezoeken van wezens uit hogere gebieden.
Zo ontstonden alle prehistorische en ook alle historische religies, mazdeïsme en brahmanisme, boeddhisme en het christendom, jodendom, gnosticisme en islam; kortom, elk min of meer geslaagd ‘isme’. Ze zijn allemaal in de kern waar en aan de buitenkant onwaar. De ‘openbaarder’, de kunstenaar die een deel van de waarheid op de hersenen van de ziener afdrukte, was in elk van de gevallen een echte kunstenaar, die zuivere waarheid verkondigde; maar het voertuig bleek eveneens in elk van de gevallen slechts een mens te zijn. Vraag Rubinstein om een sonate van Beethoven te komen spelen op een piano die zichzelf moet stemmen, waarvan de helft van de toetsen chronisch lam zijn en de snaren slap hangen, en zie dan of u, ondanks het grote talent van de kunstenaar, de sonate kunt herkennen. De betekenis van deze anekdote is dat een mens, al is hij het grootste medium of een geboren ziener, toch maar een mens is; en een mens die aan zichzelf en aan zijn eigen bespiegelingen is overgelaten, kan niet zuiver afgestemd zijn op de absolute waarheid, zelfs al lukt het hem hier en daar wat kruimeltjes ervan te verzamelen. De mens is namelijk niets anders dan een gevallen engel, innerlijk een god, maar met dierlijke hersenen in zijn hoofd; en in gezelschap van anderen hier op aarde heeft hij meer te maken met verkoudheden en de walm van wijn, dan met het feilloos ontvangen van goddelijke openbaringen.
Vandaar ook de bonte mengeling van dogma’s van kerken. Vandaar ook de duizend-en-een zogenaamde ‘levensbeschouwingen’ (enkele tegenstrijdige theosofische theorieën inbegrepen); de verscheidenheid van ‘wetenschappen’ en denkrichtingen, zowel spirituele als verstandelijke, christelijke en wereldse; geloofsfanatisme en allerlei sekten, en vooral de persoonlijke ijdelheid van bijna iedere ‘hervormer’ sinds de middeleeuwen. Deze hebben allemaal het eenvoudige bestaan van de WAARHEID – de gemeenschappelijke wortel van alle stelsels – verduisterd en verborgen. Denken onze tegenstanders dat we theosofische leringen van deze opsomming uitsluiten? Helemaal niet. Hoewel de esoterische leringen die onze Society heeft verkondigd en nog verkondigt, geen verstandelijke of spirituele indrukken zijn afkomstig van een ‘onbekende, van boven’, maar de vruchten van leringen die door levende mensen aan ons zijn gegeven, toch is het best mogelijk dat deze leringen, tenzij ze door een van de meesters van wijsheid zelf werden gedicteerd en opgeschreven, in veel gevallen zo onvolledig en onjuist zijn als een van onze tegenstanders het maar zou wensen.
De geheime leer – een boek waarin alles te lezen staat wat in onze eeuw openbaar kan worden gemaakt – is een poging om het gemeenschappelijke fundament en erfgoed van alle religieuze of filosofische stelsels, klein of groot, gedeeltelijk aan het licht te brengen. Het was onvermijdelijk dat deze hele massa verstarde misverstanden en vooroordelen werd weggenomen – die nu de moederstam van (a) alle grote wereldreligies, (b) van de kleinere sekten en (c) van de hedendaagse theosofie verbergt – hoezeer de grote waarheid door ons en door onze beperkte kennis ook is versluierd. De korst van onjuistheden is dik, wie daarvoor ook verantwoordelijk is, en omdat we persoonlijk hebben geprobeerd om daarvan iets weg te nemen, is onze poging aangegrepen om niet alleen aan alle theosofische schrijvers maar zelfs aan de Society verwijten te maken. Onder onze vrienden en lezers hebben slechts enkelen ons streven om in The Theosophist en Lucifer onjuistheden aan de kaak te stellen, niet als ‘liefdeloze kritiek op het christendom’, ‘ontheosofische aanvallen’, enz., bestempeld. Toch zijn deze nodig, zelfs onmisbaar, als we, zij het slechts bij benadering, waarheden aan de oppervlakte willen brengen.
We moeten allerlei dingen aan het licht brengen, en zijn zoals altijd bereid ervoor te lijden. Het is zinloos te beloven waarheid te geven, en haar dan alleen uit lafheid, met onjuistheden vermengd te laten. Dat het gevolg van zo’n werkwijze de feitenstroom alleen maar vertroebelt, blijkt duidelijk. Na twaalf jaar onafgebroken inspanning en strijd met tegenstanders uit alle vier de windstreken, hebben onze armzalige en gematigde protesten, onze schuchtere verklaringen, ons ‘meesterlijk niets doen’ en verstoppertje spelen in de schaduw van dorre metafysica, ons – ondanks onze vier theosofische maandelijkse tijdschriften The Theosophist, The Path, Lucifer en het Franse Le lotus – niet verder gebracht dan dat theosofie in alle ernst als een religieuze SEKTE wordt beschouwd. Voor de honderd en zoveelste keer wordt ons gezegd: ‘Wat voor goeds doet de theosofie nu?’ en ‘Zie eens hoeveel goeds de kerken doen’!
Niettemin is het een bewezen feit dat de mensheid wat ethiek betreft geen haar beter is en in sommige opzichten zelfs tien keer slechter dan in de dagen van het heidendom. Bovendien verliest de christelijke kerk de laatste vijftig jaar – sinds de tijd dat het vrijdenken en de wetenschap de overhand kregen – jaarlijks veel meer volgelingen uit de ontwikkelde kringen, dan ze bekeerlingen maakt in de lagere standen, het uitschot van het heidendom. Anderzijds heeft de theosofie meerdere mensen die de kerk – vanwege haar dogma’s, het opleggen van geloof en haar tirannie – hadden verlaten, teruggevoerd vanuit een materialisme en volslagen wanhoop naar een geloof (gebaseerd op logica en bewijs) in het bestaan van het goddelijk zelf van de mens, en in de onsterfelijkheid van dat zelf. En als wordt bewezen dat de theosofie maar één op de duizend mensen die de kerk heeft verlaten, kan redden, doet ze dan niet méér goed dan alle zendelingen bij elkaar?
Theosofie werkt, zoals al vaak door de leden en woordvoerders van de Society schriftelijk en mondeling is gezegd, op een manier die precies het tegenovergestelde is van die van de kerk; en theosofie verwerpt de werkwijze van de wetenschap omdat haar inductieve methoden slechts tot grof materialisme kunnen leiden. Toch beweert de theosofie in feite dat ze én RELIGIE én WETENSCHAP is, want theosofie is de essentie van beide. In het belang van en uit liefde voor deze twee goddelijke abstracties – namelijk theosofische religie en wetenschap – heeft de Theosophical Society vrijwillig de taak op zich genomen om zowel de orthodoxe godsdienst als de hedendaagse wetenschap te zuiveren. Ze speelt ook de rol van een meedogenloze Nemesis tegenover die mensen die voor eigen doeleinden deze twee edele waarheden hebben ontheiligd, en ze daarna geforceerd van elkaar hebben gescheiden, hoewel die twee één zijn en moeten zijn. Dit te bewijzen is een van de doelstellingen van dit artikel.
De hedendaagse materialist houdt hardnekkig vol dat er een onoverbrugbare kloof tussen deze twee ligt, en wijst erop dat ‘het conflict tussen religie en wetenschap’ geëindigd is met de overwinning van laatstgenoemde en de nederlaag van eerstgenoemde. De hedendaagse theosoof weigert daarentegen in te zien dat er zo’n kloof bestaat. Wanneer zowel kerk als wetenschap beweert dat alleen zij de waarheid en niets dan de waarheid nastreeft, dan moet óf één van hen óf beide ongelijk hebben en onwaarheid voor waarheid aanzien. Elke andere belemmering voor hun verzoening moet als volkomen denkbeeldig worden beschouwd. Er is één waarheid, al wordt er vanuit twee verschillende richtingen naar gezocht en gestreefd. Daarom beweert de theosofie dat ze de twee vijanden met elkaar verzoent. Ze gaat ervan uit dat de ware, spirituele, oorspronkelijke christelijke religie, evenzeer als de andere grote en nog veel oudere filosofische stelsels die aan haar zijn voorafgegaan, het licht van de waarheid is, ‘het leven en licht van de mensen’.
Maar dit geldt evengoed voor het ware licht van de wetenschap. Daarom kan eerstgenoemd licht, verduisterd als het is door dogma’s die worden bekeken door brillenglazen die beslagen zijn door het bijgeloof dat de kerken kunstmatig produceren, nauwelijks haar zusterstraal ontmoeten en doordringen in een wetenschap die al evenzeer verstrikt is in een web van paradoxen en hedendaagse materialistische redeneringen. De leringen van deze twee zijn onverenigbaar, en kunnen nooit tot overeenstemming komen zolang beiden, de religieuze filosofie en de wetenschap van de fysieke en uitwendige (filosofisch gesproken: onechte) natuur, aan de onfeilbaarheid van hun eigen respectieve dwaallichtje blijven vasthouden. De twee lichten, waarvan de stralen op het punt van onjuiste conclusies even ver reiken, kunnen elkaar slechts vernietigen en een nog grotere duisternis veroorzaken. Toch kunnen ze worden verzoend als beide bereid zijn om hun eigen huis te zuiveren; de ene van de menselijke aangroeisels van eeuwen, de andere van de afschuwelijke uitwassen van het moderne materialisme en atheïsme. Omdat beide dat weigeren, kan er in dit geval niets beters worden gedaan dan wat alleen theosofie kan en ook zal doen: namelijk aan de onschuldige slachtoffers die zijn gevangen door deze twee belagers – twee draken zoals in sprookjes, de ene verslindt het verstand van de mens, de ander zijn ziel – steeds weer voor te houden dat de zogenaamde kloof slechts gezichtsbedrog is; dat het in plaats van een kloof een enorme vuilnisbelt is die door de twee vijanden is opgeworpen als verdedigingsmuur tegen wederzijdse aanvallen.
Als de theosofie dus niets anders doet dan de wereld bewust maken van het feit dat de zogenaamde tegenstelling tussen religie en wetenschap enerzijds wordt veroorzaakt door de intelligente materialisten die terecht protesteren tegen de absurde kerkelijke dogma’s, en anderzijds door verblinde fanatici en belanghebbende geestelijken die, in plaats van de ziel van de mens te beschermen, met alle macht voor hun eigen brood en gezag vechten, ja zelfs dan zal de theosofie de verlosser van de mensheid blijken te zijn.
En nu hebben we hopelijk aangetoond wat echte theosofie is, en wie haar aanhangers zijn. Eerstgenoemde is goddelijke kennis en een ethiek die zo verheven is dat geen theosoof in staat is deze eer aan te doen; de aanhangers zijn feilbare maar oprechte mensen. Waarom zou men theosofie dan beoordelen naar de persoonlijke tekortkomingen van een of andere leider of een lid van een van onze 150 afdelingen? Iemand kan zijn uiterste best doen en toch het niveau van zijn roeping en zijn aspiraties nooit halen. Dit is zijn of haar pech, maar niet de schuld van de theosofie, en zelfs niet van de Society. De enige verdienste van haar stichters is dat ze als eersten het theosofische rad in beweging hebben gezet. Als men al een oordeel over hen wil vellen, moet dit gebeuren op basis van het werk dat ze hebben verricht, en niet op basis van wat hun vrienden van hen denken of hun vijanden over hen zeggen.
Er is geen plaats voor persoonlijkheden in een werk zoals het onze, en iedereen moet – evenals de stichters zelf – bereid zijn om zich, zo nodig, als individu door de wagen van Jagannatha te laten vermorzelen ten bate van het geheel. Pas in de vage toekomst, wanneer de dood zijn koude hand op de onfortuinlijke stichters zal hebben gelegd, en daardoor aan hun werk een einde maakt, zullen hun verdiensten en tekortkomingen, hun goede en slechte handelingen en hun theosofisch werk op de balans van het nageslacht gewogen moeten worden. Pas dan, als de twee schalen in evenwicht zijn gebracht, en de aard van het netto resultaat aan iedereen in zijn volle en innerlijke waarde duidelijk zal zijn geworden, pas dan zal de aard van het oordeel met enige rechtvaardigheid kunnen worden vastgesteld.
Op dit moment zijn de resultaten, behalve in India, nog te veel over de hele aarde verspreid en te zeer beperkt tot een handjevol individuen om gemakkelijk beoordeeld te kunnen worden. Deze resultaten kunnen ook nauwelijks worden waargenomen en nog minder gehoord onder al het geraas en getier van onze ontelbare vijanden en hun onverschillige napraters. Maar hoe klein de resultaten ook zijn, als eenmaal blijkt dat ze goed zijn, is ieder mens die de ethische vooruitgang van de mensheid ter harte gaat zelfs nu de theosofie daarvoor dankbaarheid verschuldigd. En omdat theosofie nieuw leven werd ingeblazen en aan de wereld werd gepresenteerd door middel van haar onwaardige dienaren, de ‘stichters’, daarom zal alleen hun werk, indien dat nuttig blijkt te zijn, hen rehabiliteren, ongeacht hun huidige saldo op de ‘kleine kas’ rekening van karma waarop maatschappelijk ‘aanzien’ wordt bijgehouden.