Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

De geschiedenis van een planeet

[‘The history of a planet’, Lucifer, september 1887, blz. 15-22; CW 8:14-27]

Onder de myriaden sterren die twinkelen in de siderische velden van de nachtelijke hemel, schijnt er geen zo oogverblindend als de planeet Venus – zelfs niet Sirius-Sothis, de hondsster, de geliefde ster van Isis. Venus is de koningin onder onze planeten, het kroonjuweel van ons zonnestelsel. Ze is de inspirator van de dichter, de beschermer en metgezel van de eenzame herder, de mooie ochtend- en de avondster. Want

‘Sterren schijnen, maar ze kunnen ons ook wat leren’,

hoewel hun geheimen aan de meeste mensen, onder wie de astronomen, nog niet zijn meegedeeld en geopenbaard. Ze zijn werkelijk ‘een sieraad en een mysterie’. Maar ‘als er ergens een mysterie is, dan denkt men gewoonlijk dat daar ook kwaad moet zijn’, zegt Byron. Door de kwaadwillende verbeelding van de mens werd daarom zelfs kwaad gezien in die heldere lichtgevende ogen die door de sluier van de ether heen naar onze verdorven wereld turen. Zo kregen sterren en planeten, evenals mannen en vrouwen, een slechte naam. Maar al te vaak zijn de reputatie en het lot van één mens of partij opgeofferd ten gunste van een ander mens of andere partij. Zoals op aarde beneden, zo ook boven in de hemel; en Venus, de zusterplaneet van onze aarde,1 werd opgeofferd aan de ambitie van onze kleine aardbol om te laten zien dat laatstgenoemde de ‘uitverkoren’ planeet van de Heer is. Zij werd de zondebok, de Azazel van de sterrenhemel, voor de zonden van de aarde, of beter gezegd voor de zonden van een bepaalde klasse van de menselijke familie – de geestelijken – die het heldere hemellichaam belasterden, om dat te bewijzen wat ze in hun ambitie zagen als het beste middel om macht te verkrijgen, en deze onverbiddelijk uit te oefenen over het bijgelovige en onwetende volk.

1. ‘Venus is een tweede aarde’, zegt Reynaud, in Philosophie religieuse (blz. 74), ‘zozeer zelfs dat als er tussen de twee planeten enige communicatie mogelijk was, hun bewoners ze als twee halfronden van dezelfde wereld zouden beschouwen. . . . Aan de hemel lijken ze op twee zusters. Deze twee werelden hebben een vergelijkbare bouw, en ook de rol die in het heelal aan hen wordt toegeschreven is vergelijkbaar.’ (Geciteerd in De Mirville, Des esprits, deel 4, blz. 164.)

Dit gebeurde in de middeleeuwen. En nu komt die zonde weer terug bij de christenen en hun wetenschappelijke inspirators, hoewel de fout met succes werd verheven tot een religieus dogma, zoals met veel andere ficties en verzinsels is gebeurd.

Sterker nog, de hele siderische wereld, planeten en hun heersers – de oude goden van het poëtische heidendom – de zon, de maan, de elementen, en de hele onmetelijke menigte van werelden – althans die waarvan de kerkvaders toevallig op de hoogte waren – deelden hetzelfde lot. Ze zijn allemaal belasterd, allemaal als duivels bestempeld door het onverzadigbare verlangen om te bewijzen dat één klein theologisch stelsel – samengesteld op basis van oude heidense gegevens – het enige juiste en heilige is, en dat alle andere die eerder of later komen onjuist zijn.

Ons wordt gevraagd te geloven dat de zon en de sterren, en zelfs de lucht, pas na het jaar 1 n.Chr. zuiver werden en ‘verlost’ waren van de erfzonde en het satanische element van het heidendom. Scholastici en scholiasten, die ‘geen achting hadden voor diepgaand onderzoek en voorzichtige inductieve redeneringen’, hadden tot tevredenheid van de onfeilbare kerk aangetoond dat vóór het geboortejaar van Christus de hele kosmos in de macht van Satan verkeerde – een bedroevend compliment voor God; en christenen moesten dit geloven, anders waren ze verdoemd. Nooit hebben geraffineerde spitsvondigheden en sofisme zich echter zo duidelijk in hun ware licht getoond als bij de discussie over het vroegere satanisme en de latere verlossing van verschillende hemellichamen. De arme mooie Venus was er na die strijd met zogenaamd goddelijke bewijzen erger aan toe dan al haar siderische collega’s. Hoewel de geschiedenis van de andere zes planeten, en hun geleidelijke transformatie van Grieks-Indo-Europese goden in Semitische duivels, en ten slotte in ‘goddelijke eigenschappen van de zeven ogen van de Heer’, alleen bekend is aan ontwikkelde mensen, is die van Venus-Lucifer in rooms-katholieke landen zelfs onder de grootste analfabeten een bekend verhaal geworden.

Dit verhaal zal nu worden verteld voor degenen die de mythologie van hun sterren hebben verwaarloosd.

Venus, die door Pythagoras wordt gekenschetst als de sol alter, een tweede zon, omdat ze zo prachtig straalt – en door geen ander wordt geëvenaard – was de eerste die de aandacht van de oude theogonisten trok. Voordat men haar Venus ging noemen, stond ze in de pre-hesiodische theogonie bekend als Eosphoros (of Phosphoros) en Hesperos, de kinderen van de dageraad en schemering. In Hesiodus’ theogonie wordt de planeet bovendien gesplitst in twee goddelijke wezens, twee broers: Eosphoros (de Lucifer van de Latijnen) de morgenster, en Hesperos de avondster. Ze zijn de kinderen van Astraios en Eos, de sterrenhemel en de dageraad, alsook van Kephalos en Eos.1 Preller2, die door Decharme wordt geciteerd, laat zien dat Phaethon identiek is met Phosphoros of Lucifer. En op gezag van Hesiodus zegt hij ook dat Phaethon de zoon is van laatstgenoemde twee godheden – Kephalos en Eos.3

1. Theogonie, 378-82; Hyginus, Poeticon astronomicon, 2:42.
2. Griechische Mythologie, 1:365.
3. P. Decharme, Mythologie de la Grèce antique, 1886, blz. 247.

Phaethon of Phosphoros, de ‘heldere morgenster’, wordt in zijn vroege jeugd door Aphrodite (Venus) meegevoerd, die hem aanstelt als nachtwaker van haar heiligdom.1 Hij is de ‘mooie morgenster’,2 geliefd om zijn stralende licht door de godin van de dageraad, Aurora, die, terwijl ze het licht van haar geliefde geleidelijk in glans overtreft, en de ster lijkt mee te voeren, hem ’s avonds weer aan de horizon laat verschijnen waar hij de hemelpoort bewaakt. Phosphoros die in de vroege ochtend ‘uit het water van de oceaan tevoorschijn komt, heft in de hemel zijn heilige hoofd op om de nadering van goddelijk licht aan te kondigen’.3 Hij heeft een fakkel in zijn hand en vliegt door de ruimte terwijl hij voorafgaat aan de wagen van Aurora. In de avond wordt hij Hesperos, ‘de mooiste ster die aan het hemelgewelf schittert’.4 Hij is de vader van de Hesperiden, de bewakers van de gouden appels samen met de draak; de prachtige genius met de golvende gouden krullen, bezongen en verheerlijkt in alle oude epithalami (de bruidsliederen van de eerste christenen en van de heidense Grieken); hij die bij het vallen van de avond de huwelijksstoet leidt en de bruid in de armen van de bruidegom legt.5

1. Theogonie, 986-91.
2. Zie Openbaring van Johannes, 22:16.
3. Ilias, 23:226, Odyssee, 13:93-4; Vergilius, Aeneis, 8:589.
4. Ilias, 22:317-18.
5. Decharme, Op.cit., blz. 247-8.

Tot nu toe lijkt het niet mogelijk de poëtische personificatie van een ster, een zuiver sterrenkundige mythe, en het satanisme van de christelijke theologie met elkaar te verzoenen, of een overeenkomst tussen die twee te ontdekken. Het is waar, de nauwe band tussen de planeet als Hesperos, de avondster, en de Griekse Hof van Eden met zijn draak en de gouden appels, kan met een beetje fantasie een pijnlijke vergelijking met hoofdstuk 3 van Genesis opleveren. Maar dit is onvoldoende reden om de bouw van een theologische verdedigingsmuur, d.m.v. laster en verkeerde voorstelling van zaken, tegen het heidendom te rechtvaardigen.

Maar van alle Griekse personificaties is Lucifer-Eosphoros misschien de meest gecompliceerde. De planeet is bij de Latijnen, Venus of Aphrodite-Anadyomene geworden, de uit schuim geboren godin, de ‘goddelijke moeder’, en identiek met de Fenicische Astarte, of de joodse Astaroth. Ze werden allemaal ‘de morgenster’ genoemd, en de Maagden van de Zee, of Mar (vandaar Maria), de Grote Diepte, titels die nu door de rooms-katholieke kerk aan hun Maagd Maria worden gegeven. Ze hielden allemaal verband met de maan en de halvemaan, met de draak en de planeet Venus, zoals ook de moeder van Christus in verband is gebracht met al deze attributen. Zoals de Fenicische zeelieden op de boeg van hun schepen het beeld van de godin Astarte (of Aphrodite, Venus Erycina) hadden aangebracht en de avond- en de morgenster als hun leidende ster beschouwden, ‘het oog van hun moedergodin’, zo wordt dit door de rooms-katholieke zeelieden nu nog steeds gedaan. Ze bevestigen een Madonna op de boeg van hun schepen, en de heilige Maagd Maria wordt de ‘Maagd van de Zee’ genoemd. Als algemeen erkende beschermvrouw van de christelijke zeelieden, hun ster, ‘Stella del Mar’, enz., staat ze op de halvemaan. Ze is de ‘koningin van de hemel’ en de ‘morgenster’, zoals de oude heidense godinnen dat vroeger ook waren.

Of hiermee iets kan worden verklaard, wordt aan de scherpzinnigheid van de lezer overgelaten. Intussen heeft Lucifer-Venus niets met duisternis te maken, en alles met licht. Als ze Lucifer wordt genoemd, is ze de ‘lichtbrenger’, de eerste stralende lichtbron die de dodelijke duisternis van de nacht vernietigt. Als ze Venus wordt genoemd, wordt de planeet-ster het symbool van de dageraad, de kuise Aurora. Prof. Max Müller denkt terecht dat Aphrodite, geboren uit de zee, een personificatie van de dageraad is, en het mooiste natuurverschijnsel,1 want, voordat ze door de Grieken werd overgenomen, was Aphrodite de gepersonifieerde natuur, het leven en het licht van de heidense wereld, zoals bewezen in de prachtige invocatie van Venus door Lucretius, geciteerd door Decharme.

1. Müller, Lectures on the Science of Language, 7de druk, 1873, deel 2, blz. 408-9.

Ze is de goddelijke natuur in haar geheel, Aditi-Prakriti voordat ze Lakshmi wordt. Als die majestueuze en mooie natuur verschijnt, ‘gaan de winden liggen, stort de verstilde hemel een vloed van licht uit, en gaan golven van de zee glimlachen’.1 Als de stralende planeet wordt aangeduid als de Syrische godin Astarte, de Astaroth van Hiërapolis, dan wordt ze gepersonifieerd als een majestueuze vrouw, die in de ene uitgestrekte hand een fakkel houdt, en in de andere een kromme staf in de vorm van een kruis.2 Ten slotte wordt de planeet sterrenkundig voorgesteld als een bol boven een kruis – een symbool waarmee geen enkele duivel in verband wil worden gebracht – terwijl de planeet aarde een bol is met een kruis erboven.

1. Lucretius, De rerum natura, 1:6-9.
2. Zie Lucianus’ De Dea Syria, en Cicero’s De natura deorum, 3:23.

Deze kruisen zijn echter niet de symbolen van het christendom, maar het Egyptische ansatakruis, het attribuut van Isis (die ook Venus en Aphrodite en de natuur is) ☥, of ♀, de planeet; het feit dat de aarde het ansatakruis omgekeerd heeft, , heeft grote occulte betekenis waarop we hier niet hoeven in te gaan.

Wat zegt de kerk hierover, en hoe verklaart ze de ‘vreselijke associatie’? De kerk gelooft natuurlijk in de duivel en kon het zich niet veroorloven om hem te verliezen. Een verdediger van de ecclesia militans1 bekent zonder blikken of blozen dat ‘de duivel een van de belangrijkste pijlers van het geloof is’.2

1. Vertaling: de strijdende kerk.
2. Dit zegt Des Mousseaux in Moeurs et pratiques des démons, blz. x. En hij wordt hierin gesteund door kardinaal De Ventura. De duivel, zegt Des Mousseaux, ‘is een van de grote figuren van wie het leven nauw verbonden is met dat van de kerk; en zonder hem . . . zou de val van de mens niet hebben kunnen gebeuren. Als hij [de duivel] er niet was geweest, zou de overwinnaar van de dood, de Redder, de Verlosser, de Gekruisigde slechts een belachelijke figurant zijn en het kruis een echte belediging voor het gezonde verstand.’ En als dat zo is, dan moeten we de arme duivel dankbaar zijn.

‘Alle Alexandrijnse gnostici vertellen ons over de val van de eonen en hun pleroma, en schrijven die val allemaal toe aan het verlangen om te weten’,1 schrijft een andere vrijwilliger in hetzelfde leger, waarbij hij zoals gewoonlijk de gnostici belastert en het verlangen om te weten – of occultisme, magie – vereenzelvigt met satanisme.2 En dan citeert hij direct daarna uit Schlegels Philosophie de l’histoire om aan te tonen dat de zeven rectoren (planeten) van Poimandres, ‘die door God waren opgedragen om de waarneembare wereld in hun zeven cirkels te omvatten, verliefd werden op hun eigen schoonheid,3 en zichzelf met zo’n intensiteit gingen bewonderen dat ze als gevolg van deze trotse zelfaanbidding ten slotte vielen’.4

1. De Mirville, Des esprits, 1863, deel 2, blz. 348.
2. ‘Geen duivel, dan geen Christus’, roept hij uit. (De Mirville, Op.cit., blz. 115.)
3. Dit is slechts een andere versie van Narcissus, het Griekse slachtoffer van zijn eigen schoonheid.
4. De Mirville, Op.cit., blz. 348.

Toen onder de engelen deze ontaarding was opgetreden, kwam het mooiste schepsel van God ‘in opstand tegen zijn maker’. Dat schepsel is in de theologische verbeelding Venus-Lucifer, of beter gezegd de bezielende geest of bestuurder van die planeet. Deze leer is gebaseerd op de volgende speculatie. De belangrijkste drie helden van de grote siderische ramp die in Openbaring wordt genoemd, zijn volgens het getuigenis van de kerkvaders ‘het Verbum, Lucifer zijn usurpator1 en de grote aartsengel die heeft overwonnen’, en waarvan de ‘paleizen’ (de astrologie noemt ze ‘huizen’) zich bevinden in de zon, Venus-Lucifer en Mercurius. Dit is heel duidelijk, omdat de posities van deze hemellichamen in het zonnestelsel in hun hiërarchische volgorde overeenkomen met die van de ‘helden’ in hoofdstuk 12 van de Openbaring; ‘hun namen en lot’ (?) zijn in het theologische (exoterische) stelsel nauw verbonden ‘met deze drie grote metafysische namen’.2

1. Zie ‘Wat zegt een naam?’, blz. 10-11 van dit boek.
2 Vgl. De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 159-160.

Het resultaat hiervan was dat de theologische legende van Venus-Lucifer de sfeer en het domein van de gevallen aartsengel maakte, of van Satan vóór zijn afvalligheid. Als men de verdedigers van de rooms-katholieke dogma’s en opvattingen vraagt om deze bewering te laten rijmen met dat andere feit dat de metafoor van ‘de morgenster’ op zowel Jezus als zijn maagdelijke moeder wordt toegepast, en dat de planeet Venus-Lucifer bovendien wordt gerekend tot de ‘sterren’ van de zeven planeetgeesten die door de rooms-katholieken1 onder nieuwe namen worden aanbeden, dan antwoorden ze als volgt:

Lucifer, de jaloerse buurman van de zon [Christus], zei in zijn grote trots tegen zichzelf: ‘Ik zal me zo hoog verheffen als hij!’ Hij werd in zijn plannen gedwarsboomd door Mercurius, hoewel de helderheid van laatstgenoemde [die St. Michaël is] evenzeer in het laaiende vuur van de grote zon verloren ging als de zijne, en hoewel Mercurius, evenals Lucifer, slechts een helper en erewachter van de zon is.2

1. De beroemde tempel in Rome die gewijd is aan de zeven engelen, en door Michelangelo in 1561 werd gebouwd, staat er nog steeds, en wordt nu de ‘Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw van de Engelen en van de Martelaren’ genoemd. In de oude roomse missalen, gedrukt in 1563 – waarvan er een of twee nog te zien zijn in het Palazzo Barberini – kan men de religieuze dienst (officio) van de zeven engelen aantreffen, en hun oude en occulte namen. Dat de ‘engelen’ de heidense bestuurders van de zeven planeten zijn onder andere namen – de joodse hebben de Griekse en Latijnse namen vervangen – wordt bewezen door wat paus Pius V zei in zijn bul aan de Spaanse geestelijkheid, waarin hij de verering van de genoemde zeven planeetgeesten toestond en aanmoedigde: ‘Men kan deze zeven rectoren van de wereld, weergegeven door de zeven planeten, niet genoeg verheerlijken; en het is bemoedigend om te zien dat de verering van deze zeven brandende lichten, en van deze zeven sterren, door de genade van God in onze eeuw in de christelijke wereld zijn volle glorie heeft herkregen.’ (De Mirville, Des esprits, deel 2, blz. 357-8.)
2. De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 160.

Eerder een eerloze wachter, als de leringen van het theologische christendom waar zouden zijn. Maar hier is een satanische rol weggelegd voor de jezuïet. De vurige verdediger van de rooms-katholieke duivelaanbidding, en tegelijkertijd van de verering van de zeven planeetgeesten, doet alsof hij heel verbaasd is over de overeenkomsten tussen de oude heidense en christelijke legenden, tussen de fabel over Mercurius en Venus en de historische waarheden die worden verteld over St. Michaël – de ‘engel van het gezicht’ – het aardse dubbel, of de ferouer, van Christus. Hij wijst op de overeenkomsten en zegt:

De aartsengel Michaël is, evenals Mercurius, de vriend van de zon, zijn ferouer, zijn Mithra misschien, want Michaël is een psychopompische beschermengel, iemand die de zielen na de dood naar hun aangewezen verblijfplaatsen leidt; en net als Mithra is hij de bekende tegenstander van de demonen.1

1. Op.cit., deel 4, blz. 160.

Dit blijkt uit het boek over de nabateeërs dat onlangs (door Chwolsohn) werd ontdekt, waarin de zoroastrische Mithra de ‘grote vijand van de planeet Venus’ wordt genoemd.1

1. Op.cit., deel 4, blz. 160. Omdat Herodotus aantoont dat Mithra en Venus identiek zijn, is de zin in Nabatean Agriculture blijkbaar verkeerd begrepen.

Hier zit iets in. Het is voor de afwisseling een openhartige bekentenis dat de hemelse figuren volkomen identiek zijn en dat er uit elke heidense bron is geleend. Het is echt opmerkelijk, hoewel schaamteloos. Terwijl Mithra in de oudste mazdeïsche allegorieën de planeet Venus verslaat, wordt Lucifer in de christelijke traditie door Michaël verslagen, en beide ontvangen als oorlogsbuit de planeet van de verslagen godheid.

Mithra [zegt Döllinger] heerste in de dagen van weleer over de ster Mercurius, die tussen de zon en de maan was geplaatst, maar hij verkreeg de verslagen planeet, en sinds zijn overwinning wordt hij met Venus vereenzelvigd.1

1. De Mirville, Op.cit.; Döllinger, Paganisme et judaïsme, deel 1, afdeling 2, 1858, blz. 221-2.

In de christelijke traditie, voegt de geleerde markies eraan toe,

wordt in de hemel de troon en het paleis van de vijand die door St. Michaël is overwonnen aan hem toebedeeld. Bovendien is de aartsengel – evenals Mercurius in de bloeitijd van het heidendom dat elke kaap van de aarde tot een heiligdom voor deze [demon] god maakte – in onze godsdienst de beschermheilige van diezelfde heiligdommen.1

1. Vgl. De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 160, 162&vn.

Dit betekent, als het al iets betekent, dat Lucifer-Venus in ieder geval nu een heilige planeet is, en geen synoniem van Satan, omdat St. Michaël zijn wettelijke erfgenaam is geworden.

De bovenstaande opmerkingen worden koeltjes besloten met deze gedachte:

Het is duidelijk dat het heidendom alle functies en kenmerken van de prins van het aangezicht van de Heer [Michaël] al heeft gebruikt, en op een prachtige manier, door ze toe te passen op die Mercurius, op de Egyptische Hermes-Anubis en de Hermes-Christos van de gnostici. Ieder van deze werd voorgesteld als de eerste van de goddelijke raadsleden, en de god die het dichtst bij de zon stond, quis ut Deus [die God is].1

1. Op.cit., deel 4, blz. 160.

Die titel, met al zijn attributen, werd die van Michaël. De goede kerkvaders, de meester-vrijmetselaars van de tempel van het kerkelijke christendom, wisten goed hoe ze heidens materiaal voor hun nieuwe dogma’s konden gebruiken.

Het volstaat om bepaalde Egyptische cartouches te onderzoeken, waarop door Rosellini1 werd gewezen, om te ontdekken dat Mercurius (de dubbelganger van Sirius in ons zonnestelsel), als Sothis, werd voorafgegaan door de woorden ‘sole’ en ‘sole custode, o sostegno dei dominanti . . . il forte, grande dei vigilanti’, ‘wachter van de zon, ondersteuner van de heerschappijen, en de waakzaamste van alle wachters’.2 Al deze titels en attributen zijn nu die van de aartsengel Michaël, die ze van de demonen van het heidendom heeft geërfd.

1. Ippolito Rosellini, I Monumenti dell’ Egitto e della Nubia, 1832, deel 1, blz. 283.
2. Vgl. De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 162.

Bovendien kunnen mensen die Rome bezoeken bevestigen dat het beeld van Mithra in het Vaticaan wonderbaarlijk genoeg van de bekendste christelijke symbolen is voorzien. Mystici vertellen enthousiast erover. Ze ontdekken

in zijn leeuwenkop en adelaarsvleugels, die van de moedige Seraph, de heer van de ruimte [Michaël]; in zijn caduceus, de speer, in de twee slangen die rond zijn lichaam zijn gekronkeld, de strijd tussen de goede en kwade beginselen, en vooral in de twee sleutels die de genoemde Mithra vasthoudt, evenals Petrus, de sleutels waarmee deze Seraph-beschermheer van laatstgenoemde de hemelpoorten opent en sluit, astra cludit et recludit.1

1. De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 162.

Kortom, uit het bovengenoemde blijkt dat het theologische verhaal van Lucifer werd gebaseerd op de verschillende mythen en allegorieën van de heidense wereld, en dat het niet een geopenbaard dogma is, maar eenvoudig één dat was bedacht om bijgeloof in stand te houden. Mercurius is een van de helpers van de zon, of de cynocefalen van de Egyptenaren en letterlijk de waakhonden van de zon; de andere helper was Eosphoros, de schitterendste van de planeten, ‘qui mane oriebaris’, die vroeg opkomt, of de Griekse ὀρθρινός. Hij was identiek aan de Amon-ra, de lichtdrager van Egypte, en werd door alle volkeren ‘de tweede uit het licht geborene’ genoemd (de eerste is Mercurius), het begin van zijn (van de zon) wegen van wijsheid, terwijl de aartsengel Michaël ook wel wordt aangeduid als het principium viarum Domini.

Zo is een puur sterrenkundige personificatie – gebaseerd op een occulte betekenis die tot nu toe door niemand behalve de oosterse wijzen schijnt te zijn ontraadseld – nu een dogma geworden, een essentieel onderdeel van de christelijke openbaring. Een onhandig hergebruik van figuren is niet genoeg om nadenkende mensen ertoe te brengen om voor een en dezelfde drie-eenheid het ‘Woord’ of Jezus, God en Michaël (soms met de Maagd om deze te voltooien) aan de ene kant te plaatsen, en Mithra, Satan en de Apollo-Abaddon aan de andere kant – en dat allemaal omdat de rooms-katholieke scholiasten dit graag zo zien. Als Mercurius en Venus (Lucifer) in de christelijke legende (sterrenkundig in hun baan om de zon) de symbolen zijn van God de Vader, de Zoon, en van hun plaatsvervanger, Michaël, de ‘drakendoder’, waarom zouden ze dan onmiddellijk duivels en demonen worden als ze Apollo-Abaddon, de ‘koning van de afgrond’, Lucifer, Satan, of Venus worden genoemd?

Als we vernemen dat de ‘overwinnaar’ of ‘Mercurius-zon’, of ook de St. Michaël uit de Openbaring, de buit van de overwonnen engel kreeg, namelijk zijn planeet, waarom zou men dan nog langer verachting koesteren voor een op die manier gezuiverde ster? Lucifer is nu de ‘engel van het aangezicht van de Heer’,1 omdat ‘dat aangezicht in hem wordt weerspiegeld’. We denken eerder dat het christelijke symbool – omdat de intensiteit van de zonnestralen op Mercurius zeven keer zo groot is als op onze aarde, en twee keer zo groot als op Lucifer-Venus – zijn sterrenkundige oorsprong nog eens bevestigt. Maar of we haar nu vanuit sterrenkundig, mystiek of symbolisch gezichtspunt bekijken, Lucifer is even goed als elke andere planeet. Om als bewijs van haar duivelse karakter, en identiteit met Satan, naar voren te brengen dat de sikkel van Venus aan deze planeet het uiterlijk van een afgehakte horen geeft, is klinkklare onzin. Maar om dit in verband te brengen met de horens van ‘de mystieke draak’ in Openbaring – ‘waarvan er één afgebroken was’2 – zoals de twee Franse demonologen, markies De Mirville en chevalier Des Mousseaux, de verdedigers van de strijdende kerk, hun lezers in de tweede helft van de 19de eeuw willen laten geloven, is eenvoudig een belediging van het publiek.

1. De Mirville, Op.cit., blz. 163. De Mirville zegt vervolgens: ‘Zowel in de bijbelse als de heidense theologieën heeft de zon zijn god, zijn verdediger, en zijn heiligschennende usurpator, met andere woorden, zijn Ormuzd, zijn planeet Mercurius [Mithra], en zijn Lucifer-Venus [of Ahriman], die haar oude meester is ontnomen en nu aan haar overwinnaar is gegeven.’ (Op.cit., blz. 164.) Daarom is Lucifer-Venus nu heel heilig.
2. In Openbaring (13:3) staat niet ‘afgebroken horen’, maar er wordt eenvoudig gezegd dat Johannes zag dat ‘een van de koppen van het beest eruitzag alsof hij dodelijk gewond was’. Johannes had in zijn tijd nog nooit van ‘een gehoornde’ duivel gehoord.

Bovendien had de duivel vóór de 4de eeuw van de christelijke jaartelling geen horens. Dit is volledig een verzinsel van de kerkvaders dat voortvloeit uit hun wens om de god Pan, en de heidense fauns en saters, in verband te brengen met hun legende over Satan. De demonen van het heidendom hadden evenmin horens en staarten als de aartsengel Michaël in de verbeelding van zijn aanbidders. De ‘horens’ waren in de heidense symboliek een teken van de goddelijke macht en schepping, en van de vruchtbaarheid in de natuur. Vandaar de horens van de ram van Amon, van Bacchus, en van Mozes op oude penningen, en de horens van de koe van Isis en Diana, enz., en van de Here God van de profeten van Israël zelf. Want Habakuk geeft het bewijs dat deze symboliek zowel door het ‘uitverkoren volk’ als door de heidenen werd aanvaard. In hoofdstuk 3:3-4 spreekt die profeet over de ‘Heilige die komt uit de bergen van Paran’, over de Here God die ‘kwam uit Teman’, en van wie de ‘schittering was als zonlicht’, en bij wie er ‘horens komen uit zijn hand’.

Wanneer men vervolgens de Hebreeuwse tekst van Jesaja (14:12) leest, en constateert dat Lucifer daarin helemaal niet wordt genoemd, maar eenvoudig הילל Hillel, ‘een heldere ster’, dan moet men zich er wel over verwonderen dat ontwikkelde mensen aan het eind van deze eeuw nog steeds onwetend genoeg zijn om een stralende planeet – of wat dan ook in de natuur – in verband te brengen met de duivel!1

1. De letterlijk gebruikte woorden en hun vertaling zijn: ‘ek napalta missamayim helel ben shachar nigda΄ta la΄arets choles al-goyim’, of: ‘Hillel, zoon van de dageraad, hoezeer ben je uit de hemel gevallen, hoezeer ben je op de aarde neergeworpen, overwinnaar van alle volkeren.’ Het woord dat is vertaald met ‘Lucifer’ is הילל, Hillel, en de betekenis daarvan is ‘helder of schitterend schijnend’. Het is ook waar dat door een woordspeling waartoe Hebreeuwse woorden zich zo gemakkelijk lenen, aan het werkwoord hillel de betekenis ‘huilen’ kan worden toegekend. Dus door een eenvoudige afleiding kan hillel worden opgevat als ‘huiler’, of een duivel, een wezen dat men echter zelden of nooit hoort ‘huilen.’ In zijn Hebrew and English Lexicon, het artikel הל, zegt John Parkhurst: ‘De Syrische vertaling van deze passage maakt er אילל van, gehuil, en zelfs Hiëronymus merkt over deze passage op dat het letterlijk gehuil betekent. . . . ‘Daarom’, zegt Michaelis, ‘vertaal ik, Gehuil, Zoon van de ochtend, dat wil zeggen, u, ster van de eerste magnitude.’’ Maar op deze manier zou Hillel, de grote joodse wijze en hervormer, ook ‘huiler’ kunnen worden genoemd, en met de duivel in verband kunnen worden gebracht!

HPB


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 3: 1887 – 1889, blz. 12-23
isbn 9789491433191, paperback, eerste druk 2017, bestel boek

© 2017 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag