Wat zegt een naam?
Waarom het tijdschrift ‘Lucifer’ wordt genoemd
[‘What’s in a name?’, Lucifer, september 1887, blz. 1-7; CW 8:5-13]
Wat zegt een naam? Een naam zegt heel vaak meer dan een leek kan begrijpen, of een geleerde mysticus bereid is uit te leggen. Een naam draagt een onzichtbare, geheime, maar potentieel krachtige invloed met zich mee die ze ‘overal waar ze komt achterlaat’. Carlyle dacht dat ‘namen veel, ja bijna alles, zeggen’. ‘Als ik de invloed zou kunnen onthullen van namen, die de belangrijkste aanduidingen zijn, dan was ik een tweede grote Trismegistus’, schrijft hij.
De naam of titel van een tijdschrift dat met een bepaald doel wordt gestart, is daarom van het grootste belang; want deze vormt in feite het onzichtbare zaadje dat ofwel zal uitgroeien tot een ‘allesoverschaduwende boom’ waarvan de vruchten de aard van de resultaten bepalen, of de boom zal verdorren en sterven. Deze overwegingen tonen aan dat de naam van het huidige tijdschrift – nogal dubieus voor orthodox-christelijke oren – geen slordige keuze is, maar in ons opkwam na veel nadenken over een geschikte naam, en werd aangenomen als het beste symbool om het beoogde doel en de resultaten weer te geven.
Het eerste en belangrijkste, zo niet het enige, doel van het tijdschrift wordt op de titelpagina ervan uitgedrukt in de versregel van 1 Corinthiërs. Het is om aan het licht te brengen ‘wat in het duister verborgen is’ (4:5); om de ware aard en betekenis van dingen en namen, mensen en hun daden en gewoonten duidelijk te maken; het is ten slotte om vooroordeel, hypocrisie en bedrog te bestrijden in elk volk, in alle rangen en standen van de maatschappij, en op elk terrein van het leven. Het is een zware taak, maar het is niet onuitvoerbaar of zinloos, zelfs al is het een experiment.
Omslag Lucifer
Voor zo’n poging is de door ons gekozen titel dus de beste. ‘Lucifer’ is de heldere morgenster, de voorloper van het volle licht van de middagzon – de ‘Eosphoros’ van de Grieken. Hij schijnt schuchter bij zonsopgang om krachten te verzamelen en na zonsondergang de ogen te verblinden als zijn eigen broer ‘Hesperos’ – de stralende avondster, of de planeet Venus. Er bestaat geen passender symbool voor het beoogde doel om een straal van de waarheid te werpen op alles wat verborgen is door de duisternis van vooroordelen, door maatschappelijke of religieuze misvattingen; vooral door dat idiote gebruik in het leven, waardoor – als een bepaalde activiteit, een ding, een naam, eenmaal is gebrandmerkt door lasterlijke verzinsels, hoe onrechtvaardig dat ook is – zogenaamd achtenswaardige mensen zich huiverend ervan afwenden, en zelfs weigeren om er vanuit een ander gezichtspunt naar te kijken dan dit ene dat door de publieke opinie wordt goedgekeurd. Zo’n poging om die laffe mensen te dwingen de waarheid recht in het gezicht te zien, wordt het meest doeltreffend geholpen door een titel uit de categorie gebrandmerkte namen.
Godvrezende lezers kunnen stellen dat ‘Lucifer’ door alle kerken beschouwd wordt als één van de vele namen van de duivel. Volgens de prachtige fictie van Milton is Lucifer Satan, de ‘opstandige’ engel, de vijand van God en mens. Als men zijn opstand analyseert, zal men echter ontdekken dat deze niet slechter van aard is dan een verdediging van de vrije wil en vrijheid van denken, alsof Lucifer in de 19de eeuw was geboren. Deze bijnaam, de ‘opstandige’, is een theologische laster die op een lijn staat met die andere godslastering door aanhangers van de predestinatieleer, een die van de godheid een ‘almachtige’ vijand maakt, die erger is dan de ‘opstandige’ geest zelf; ‘een almachtige duivel die als diep meedogend wenst te worden geprezen, terwijl hij de meest duivelse wreedheid bedrijft’, zoals James A. Cotter Morison het formuleert. Zowel de voorbeschikkende duivelse God als zijn ondergeschikte vertegenwoordiger is een menselijke uitvinding; ze zijn twee van de meest moreel weerzinwekkende en afschuwelijke theologische dogma’s die de nachtmerries van licht-hatende monniken ooit uit hun onreine hersenschimmen hebben ontwikkeld.
Ze dateren uit de middeleeuwen, de periode van verstandelijke verduistering, waarin de meeste van de huidige vooroordelen en bijgelovigheden de menselijke geest krachtig zijn ingeprent, om zo in sommige gevallen – een daarvan is het vooroordeel dat we nu bespreken – bijna onuitroeibaar te worden.
Dit vooroordeel en deze afkeer van de naam Lucifer – de betekenis hiervan is niets ongunstigers dan ‘lichtbrenger’ (van lux, lucis, ‘licht’, en ferre ‘brengen’)1 – zijn in feite zo diepgeworteld, zelfs onder ontwikkelde mensen, dat de redactie door deze naam als titel van hun tijdschrift te kiezen een lange strijd met de vooroordelen van de publieke opinie in het vooruitzicht heeft. Dat vooroordeel is in feite zo absurd en belachelijk dat niemand zich ooit scheen af te vragen hoe het kwam dat Satan een lichtbrenger werd genoemd, tenzij de zilveren stralen van de morgenster op een of andere manier doen denken aan de gloed van helse vlammen. Het is eenvoudig, zoals Henderson aantoonde, ‘een van die grove verdraaiingen van de heilige Schrift die zo veel voorkomen, en die zijn terug te voeren tot een neiging om meer te zoeken achter een bepaalde passage dan deze in feite bevat – een geneigdheid om zich te laten leiden door geruchten in plaats van gezond verstand, en een onvoorwaardelijk geloof in de algemeen aanvaarde interpretatie’ – wat toch niet een van de zwakke punten van deze tijd is. Het vooroordeel is er niettemin, tot schande van onze eeuw.
1. Het was Gregorius de Grote die als eerste deze passage van Jesaja (14:12), ‘Lucifer, zoon van de dageraad, hoe diep ben je uit de hemel gevallen’, enz., toepaste op Satan, en daarna is de treffende metafoor van de profeet, die echter verwees naar een Assyrische koning die de Israëlieten vijandig gezind was, altijd op de duivel toegepast.
Hier is niets aan te doen. De twee redactrices zouden zichzelf als lafaards beschouwen, als verraders aan de geest van het beoogde werk, als ze dit zouden opgeven en voor het gevaar opzij zouden gaan. Als men wil strijden tegen vooroordelen, en de lelijke spinnenwebben van zowel bijgeloof als materialisme wil wegborstelen van de edelste idealen van onze voorvaderen, dan moet men zich voorbereiden op tegenstand. ‘De kroon van de hervormer en vernieuwer is echt een doornenkroon.’ Als men de waarheid in al haar kuise naaktheid wil bevrijden uit de bijna bodemloze put waarin ze door schijnheilige praat en hypocriete fatsoensregels werd geslingerd, moet men niet aarzelen om af te dalen in de donkere, gapende afgrond van die put. Hoe slecht de blinde vleermuizen – de bewoners van de duisternis, en de haters van het licht – in hun sombere verblijfplaats de indringer ook behandelen, als hij niet de eerste is om de geest en de moed die hij predikt aan anderen te laten zien, moet hij terecht als een huichelaar worden beschouwd en als iemand die breekt met zijn eigen principes.
Nauwelijks waren we het over de titel eens geworden, of de eerste voorgevoelens van wat ons te wachten stond – de tegenstand waarop we zouden stuiten als gevolg van de gekozen titel – verscheen aan onze horizon. Een van de redactrices ontving en noteerde een aantal pittige bezwaren. De taferelen die volgen zijn schetsen uit het leven gegrepen.
1
Een bekende romanschrijver: Vertel me over uw nieuwe tijdschrift. Welke maatschappelijke klasse bent u van plan om aan te spreken?
Redactie: Geen klasse in het bijzonder: we richten ons tot het publiek.
Romanschrijver: Daar ben ik erg blij om. Voor de verandering zal ik iemand uit het publiek zijn, want ik begrijp helemaal niets van uw onderwerp, en dat wil ik wel. Maar u moet bedenken dat als u wilt dat uw publiek u begrijpt, het een klein publiek zal zijn. Mensen spreken tegenwoordig over occultisme zoals ze over veel andere dingen spreken, zonder enig idee wat het betekent. We zijn zo onwetend en – zo bevooroordeeld.
Red.: Precies. Daarom wordt het nieuwe tijdschrift in het leven geroepen. We zijn van plan u te onderwijzen, en het masker van elk vooroordeel af te rukken.
Romanschrijver: Dat is echt goed nieuws voor mij, want ik wil worden onderwezen. Hoe gaat u uw tijdschrift noemen?
Red.: Lucifer.
Romanschrijver: Wat! Gaat u ons over ondeugd onderwijzen? Daarover weten we genoeg. Gevallen engelen zijn er in overvloed. Misschien wordt u populair, want besmeurde duiven zijn nu in de mode, terwijl men genoeg heeft van de witgevleugelde engelen, omdat ze niet zo boeiend zijn, maar ik betwijfel of u ons veel kunt leren.
2
Een man van de wereld (met een voorzichtige ondertoon, want het speelt zich af tijdens een dineetje): Ik hoor dat u met een tijdschrift gaat beginnen, volledig gewijd aan occultisme. Weet u, ik ben daar heel blij mee. Meestal spreek ik niet over zulke onderwerpen, maar er zijn in mijn leven enkele vreemde dingen gebeurd, die niet op een gewone manier kunnen worden verklaard. Ik hoop dat u daarvoor verklaringen gaat geven.
Red.: We zullen het zeker proberen. Mijn indruk is dat wanneer het occultisme in enige mate wordt begrepen, zijn wetten door iedereen als de enige begrijpelijke verklaring van het leven zullen worden aanvaard.
Een man van de wereld: Precies, ik wil er alles over weten, want op mijn erewoord, het leven is een mysterie. Er zijn genoeg andere mensen even benieuwd als ik. Dit is een tijd die lijdt aan de Yankee-ziekte om ‘te willen weten.’ Ik zal u veel abonnees bezorgen. Hoe heet het tijdschrift?
Red.: Lucifer, en (gewaarschuwd door eerdere ervaring) vat de naam niet verkeerd op. Ze symboliseert de goddelijke geest die zich opofferde voor de mensheid – het kwam door Milton dat ze ooit in verband werd gebracht met de duivel. We zijn gezworen vijanden van populaire vooroordelen, en het is heel terecht dat we een vooroordeel zoals dit aanvallen. Lucifer, weet u, is de morgenster, de lichtbrenger . . .
Een man van de wereld (in de rede vallend): O, dat weet ik allemaal; althans, ik weet het niet, maar ik neem aan dat u een goede reden heeft om zo’n titel te kiezen. Maar uw eerste doel is om lezers te trekken, u wilt dat het publiek uw tijdschrift koopt, neem ik aan. Dat is het doel, nietwaar?
Red.: Zeer zeker.
Een man van de wereld: Welnu, luister naar het advies van een man die in de wereld de weg weet. Druk niet vanaf het begin al een verkeerd stempel op uw tijdschrift. Het is overduidelijk dat Lucifer een prima term is, als men even nadenkt over de afleiding en betekenis ervan. Maar het publiek gaat niet stilstaan om na te denken over woordafleidingen en betekenissen; en de eerste indruk is de belangrijkste. Niemand zal het tijdschrift kopen als u het Lucifer noemt.
3
Een chique dame die in occultisme is geïnteresseerd: Ik wil wat meer weten over het nieuwe tijdschrift, want ik heb een groot aantal mensen erin geïnteresseerd, zelfs met het weinige wat u me heeft verteld. Maar ik vind het moeilijk om het werkelijke doel ervan onder woorden te brengen. Wat is het?
Red.: Te proberen een beetje licht te geven aan degenen die het willen ontvangen.
Een chique dame: Dat is een eenvoudige manier om het te zeggen, en dan zal ik er veel aan hebben. Hoe gaat het tijdschrift heten?
Red.: Lucifer.
Een chique dame (na een pauze): Dat meent u niet.
Red.: Waarom niet?
Een chique dame: Het roept verschrikkelijke associaties op! Wat kan het doel zijn om het zo te noemen? Het klinkt als een ongelukkig soort grap, bedacht door de vijanden van het tijdschrift.
Red.: O, maar Lucifer, weet u, betekent lichtbrenger, het symboliseert de goddelijke geest.
Een chique dame: Dat alles doet er niet toe; ik wil uw tijdschrift van dienst zijn en het bekendmaken, en u kunt niet verwachten dat ik elke keer als ik de titel noem dat soort uitleg ga geven. Dat is onmogelijk! Het leven is te kort en te druk. Trouwens, het zou zulke slechte gevolgen teweegbrengen; mensen zouden denken dat ik prekerig ben, en dan zou ik helemaal niets meer kunnen zeggen, want ik kan het niet verdragen dat ze dat denken. Noem het niet Lucifer, alstublieft niet. Niemand weet wat het woord symboliseert; wat het nu betekent is de duivel, niets meer en niets minder.
Red.: Maar dan is dat een grote fout, en een van de eerste vooroordelen waartegen we van plan zijn te strijden. Lucifer is de heldere, zuivere aankondiger van de dageraad.
Dame (in de rede vallend): Ik dacht dat u iets interessanters en belangrijkers zou doen dan het rehabiliteren van mythologische figuren. We zullen allemaal weer naar school moeten gaan, of dr. Smiths Classical Dictionary lezen. En wat is het nut daarvan? Ik dacht dat u ons dingen zou gaan vertellen over ons eigen leven en hoe we dat kunnen verbeteren. Ik neem aan dat Milton over Lucifer schreef, nietwaar? – maar niemand leest Milton nu. Laten we een moderne titel kiezen die enige menselijke betekenis heeft.
4
Een journalist (nadenkend, terwijl hij zijn sigaret rolt): Ja, uw tijdschrift is een goed idee. We zullen er natuurlijk allemaal om lachen, en we zullen er niets heel van laten. Maar we zullen het allemaal lezen, want stiekem hongert iedereen naar het mysterieuze. Hoe gaat u het noemen?
Red.: Lucifer.
Journalist (die een lucifer aanstrijkt): Waarom niet De vuurpijl? Het is een even goede titel, en niet zo pretentieus.
De ‘romanschrijver’, de ‘man van de wereld’, de ‘chique dame’, en de ‘journalist’, zouden de eersten moeten zijn om enig onderricht te ontvangen. Een glimp van het werkelijke en oorspronkelijke karakter van Lucifer zal hen geen kwaad doen, en kan hen misschien genezen van een stukje belachelijk vooroordeel. Ze zouden Homerus en Hesiodus’ Theogonie moeten bestuderen als ze recht willen doen aan Lucifer, ‘Eosphoros en Hesperos’, de morgenster en de mooie avondster. Als er in dit leven nuttiger dingen te doen zijn dan ‘het rehabiliteren van mythologische figuren’, dan is het belasteren en zwart maken van hen ten minste even nutteloos, en toont bovendien een bekrompenheid die niemand tot eer kan strekken.
Verzet tegen de titel LUCIFER, alleen omdat de ‘associaties zo verschrikkelijk zijn’, is alleen te verontschuldigen in het geval van een onwetende Amerikaanse zendeling van een protestantse geloofsgemeenschap, bij iemand waarvan de natuurlijke luiheid en het gebrek aan onderwijs hem ertoe gebracht heeft de voorkeur te geven aan het omploegen van de opvattingen van heidenen die even onwetend zijn als hijzelf, boven het zinvollere, maar wat zwaardere proces van het omploegen van de velden van de boerderij van zijn eigen vader. Bij de Engelse geestelijkheid, echter, die allemaal een min of meer klassieke opleiding krijgen, en die daarom de ins en outs van theologische spitsvondigheden en sofisme zouden moeten kennen, is deze vorm van verzet absoluut niet te verontschuldigen. Het riekt niet alleen naar hypocrisie en bedrog, maar plaatst hen direct op een lager moreel niveau dan hem die ze de afvallige engel noemen. Door hun poging om aan te tonen dat de theologische Lucifer is gevallen door de gedachte dat
‘Het de moeite waard is om te heersen, al is het in de hel;
Het beter is om in de hel te heersen dan in de hemel te dienen’,
brengen ze de veronderstelde misdaad waarvan ze hem graag willen beschuldigen, in feite zelf in praktijk. Ze heersen liever over de geest van de massa door middel van een verderfelijke zwarte LEUGEN, die veel zonden voortbrengt, dan de hemel te dienen door de WAARHEID te dienen. Zulke praktijken zijn alleen de jezuïeten waardig.
Maar hun heilige schrift is de eerste die hun interpretaties en de associatie van Lucifer, de morgenster, met Satan tegenspreken. Openbaring (22:16) zegt: ‘Ik, Jezus, . . . ben de telg . . . en de heldere morgenster’ (ὀρθρινός, ‘vroeg opkomend’): vandaar Eosphoros, of het Latijnse Lucifer. De minachtende betekenis die aan deze naam is verbonden, is zo recent van datum dat de roomse kerk zich gedwongen zag om de theologische laster te verbergen achter een tweezijdige interpretatie – zoals gebruikelijk. Christus, zo wordt ons verteld, is de ‘morgenster’, de goddelijke Lucifer; en Satan, de ‘usurpator van het Verbum’, de helse Lucifer.1 ‘De grote aartsengel Michaël, de overwinnaar van Satan, is in het heidendom2 identiek met Mercurius-Mithra, die, na de zon [symbolisch voor God] tegen de aanvallen van Venus-Lucifer te hebben verdedigd, deze planeet in bezit werd gegeven, ‘et datus est ei locus Luciferi’.’3 En omdat de aartsengel Michaël de ‘Engel van het gezicht’ is, en ‘de vicaris van het Verbum’, wordt hij nu in de roomse kerk beschouwd als de regent van die planeet Venus die ‘de overwonnen vijand zich had toegeëigend’! ‘Angelus faciei Dei sedem superbi humilis obtinuit’, zegt Cornelius à Lapide (in deel 6, blz. 229).4
1. Mirville’s 2de Mémoire aan de Franse Académie,
deel 4, waar hij kardinaal Ventura citeert.
2. En dat heidendom heeft millennia lang, zo lijkt het, besteed aan het
bij voorbaat kopiëren van toekomstige christelijke dogma’s.
3. De Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 161.
4. Op.cit., blz. 163.
Dit geeft aan waarom een van de vroege pausen Lucifer werd genoemd, zoals Yonge en kerkelijke verslagen bewijzen. De voor ons tijdschrift gekozen titel houdt dus evenzeer verband met goddelijke en vrome ideeën als met de veronderstelde opstand van de held in Miltons Paradise Lost. Door deze te kiezen, werpen we de eerste straal van licht en waarheid op een belachelijk vooroordeel waarvoor geen ruimte zou moeten zijn in onze ‘eeuw van feiten en ontdekkingen’. We werken voor echte religie en wetenschap, in het belang van feiten in tegenstelling tot verzinsels en vooroordelen. Het is onze plicht, evenals die van de natuurwetenschap – naar eigen zeggen haar opdracht – licht te werpen op natuurfeiten die tot nu toe zijn gehuld in de duisternis van onwetendheid. En omdat onwetendheid terecht wordt beschouwd als de belangrijkste oorzaak van bijgeloof, is dat werk edel en nuttig.
Maar de natuurwetenschap is slechts één aspect van de WETENSCHAP en WAARHEID. Psychologie en ethiek, of theosofie, de kennis van goddelijke waarheid, waar deze ook wordt gevonden, zijn nog belangrijker voor de mens, en echte wetenschap moet niet eenvoudig worden beperkt tot het fysieke aspect van het leven en de natuur. Wetenschap omvat een overzicht van alle feiten, een inzicht in elke waarheid die de mens door onderzoek en met zijn verstandelijke vermogens kan ontdekken. ‘Shakespeare’s diepzinnige en nauwkeurige onderzoek van de filosofie van de geest’ (Coleridge), is voor de echte filosoof van grotere waarde gebleken bij de studie van het menselijk hart – en dus bij het bevorderen van waarheid – dan de meer nauwkeurige, maar beslist minder diepzinnige, wetenschap van een lid van het Royal Institution.
Die lezers die er niet van overtuigd zijn dat de kerk geen recht had om een smet te werpen op een mooie ster, en dat ze dat alleen deed uit noodzaak om zich te verantwoorden voor één van haar talloze ontleningen aan het heidendom met al zijn poëtische voorstellingen van natuurfeiten, worden gevraagd om ons artikel ‘De geschiedenis van een planeet’ te lezen. Misschien zullen ze daarna inzien in hoeverre Dupuis gelijk had om te beweren dat ‘alle theologieën hun oorsprong in de astronomie hebben’. De oriëntalisten beschouwen elke mythe nu als een zonnemythe. Dit is opnieuw een vooroordeel, en een vooroordeel ten gunste van het materialisme en de natuurwetenschap. Het zal een van onze taken zijn om het samen met vele andere te bestrijden.