De stille broeder
door graaf E––– A––– ,
lid van de TS
[‘The silent brother’, The Theosophist, april
en mei 1880, blz. 166-8, 200-1; CW 2:366-77]
Het vreemde verhaal dat ik nu ga vertellen is afkomstig van een van
de belangrijkste helden ervan. Aan de echtheid ervan kan niet worden
getwijfeld, hoe sceptisch men ook kan staan tegenover de details ervan
– en hiervoor zijn drie goede redenen: (a) de omstandigheden zijn
goed bekend in Palermo, en enkele van de oudste inwoners herinneren
zich het voorval nog steeds; (b) de schok die de verschrikkelijke gebeurtenis
bij de verteller teweegbracht was zo hevig dat zijn haar – het
haar van een jongeman van 26 – in één nacht zo wit
als sneeuw werd, en hem de daaropvolgende zes maanden stapelgek maakte;
(c) er is een officieel rapport van de bekentenis van de misdadiger
op zijn sterfbed, en het is te vinden in de familiekronieken van vorst
di R––– V–––. Zelf heb ik in ieder
geval geen twijfel over de juistheid van het verhaal.
Glauerbach was een gepassioneerde liefhebber van de occulte wetenschap.
Een tijd lang was zijn enige doel om een leerling van de beroemde Cagliostro
te worden, die toen in Parijs woonde, waar hij in brede kring aandacht
trok; maar de mysterieuze graaf weigerde vanaf het begin om iets met
hem te maken te hebben. Waarom hij weigerde een jongeman van een goede
familie en heel intelligent als leerling te accepteren, was een geheim
dat Glauerbach – de verteller van het verhaal – nooit kon
doorgronden. Het volstaat te zeggen dat het enige wat hij van de ‘Grand
Copt’ gedaan kon krijgen, was om hem tot op zekere hoogte te leren
hoe hij de geheime gedachten van de personen waarmee hij omging te weten
te komen, door ze zulke gedachten hoorbaar te laten spreken zonder te
weten dat hun lippen enig geluid voortbrachten. En zelfs dit relatief
eenvoudige magnetische aspect van de occulte wetenschap kon hij bijna
niet machtig worden.
In die dagen had iedereen het over Cagliostro en zijn mysterieuze vermogens.
Parijs was in een staat van grote opwinding over hem. Aan het hof, in
de hogere kringen, in het parlement en op de Académie spraken
ze alleen maar over Cagliostro. Er werden de meest bijzondere verhalen
over hem verteld, en hoe bijzonderder ze waren des te meer mensen ze
maar al te graag wilden geloven. Ze zeiden dat Cagliostro in zijn magische
spiegels beelden van toekomstige gebeurtenissen had laten zien aan een
aantal grote Franse staatslieden, en dat deze voorspellingen allemaal
waren uitgekomen. De koning en de koninklijke familie behoorden tot
degenen die een blik mochten werpen in het onbekende. De ‘tovenaar’
had de schaduwen opgeroepen van Cleopatra en Julius Caesar, van Mohammed
en Nero. Dzjengis Khan en Karel de Vijfde wisselden van gedachten met
de minister van politie; en toen een uiterlijk vrome, maar in het geheim
sceptische christelijke aartsbisschop verlangde dat zijn twijfels zouden
worden weggenomen, werd een van de goden opgeroepen – maar deze
verscheen niet, want hij had nooit in het vlees bestaan. Marmontel,
die de wens had uitgesproken om Belisarius te ontmoeten, viel bewusteloos
neer, toen hij de grote krijger uit de grond zag oprijzen. De jonge,
moedige en hartstochtelijke Glauerbach, die het gevoel had dat Cagliostro
nooit meer dan een paar kruimels van zijn grote geleerdheid met hem
zou delen, sloeg een andere weg in, en vond ten slotte een uit de orde
gestoten abt, die hem tegen betaling alles wilde leren wat hij wist.
Na een paar maanden (?) had hij de vreemde geheimen van zwarte en witte
magie geleerd, d.w.z. de kunst van handige dwaze oplichters. Hij had
ook Mesmer en zijn helderzienden bezocht, waarvan het aantal in die
periode heel groot was. De verdoemde Franse hogere kringen van 1785
voelden hun ondergang naderen; ze leden aan zwaarmoedigheid en grepen
gretig alles aan wat hen afwisseling bracht in hun oververzadiging en
lusteloze monotonie. Ze waren zo sceptisch geworden dat ze eerst helemaal
niets meer geloofden en ten slotte zowat alles. Glauerbach leerde, onder
de ervaren leiding van zijn abt, om misbruik te maken van de goedgelovigheid
van de mens. Maar hij was nog geen acht maanden in Parijs, toen de politie
hem vaderlijk adviseerde om naar het buitenland te gaan – voor
zijn gezondheid. Men kan geen beroep aantekenen tegen zo’n advies.
Hoe aantrekkelijk de Franse hoofdstad voor oude rotten in de kwakzalverij
ook is, dat is minder het geval voor beginners. Hij verliet Parijs en
ging, via Marseille, naar Palermo.
In die stad maakte de intelligente leerling van de abt kennis met markies
Hector, de jongste zoon van vorst R––– V–––,
een van de rijkste adellijke families van Sicilië, en ze raakten
bevriend. Drie jaar eerder was die familie getroffen door een grote
ramp. De oudste broer van Hector, hertog Alfonso, was zonder enig spoor
verdwenen, en de oude vorst, half dood van wanhoop, had zich uit de
wereld teruggetrokken in zijn prachtige villa in een buitenwijk van
Palermo, waar hij het leven van een kluizenaar leidde.
De jonge markies verveelde zich dood. Omdat hij voor zichzelf niets
beters kon bedenken, legde hij zich onder leiding van Glauerbach toe
op de magie, of in ieder geval dat wat door de handige Duitser daaronder
werd verstaan. De professor en de leerling werden onafscheidelijk.
Omdat Hector de tweede zoon van de vorst was, had hij, tijdens het
leven van zijn oudere broer, geen andere keuze dan in het leger te gaan
of om priester te worden. Alle rijkdom van de familie kwam in handen
van hertog Alfonso R––– V––– die
bovendien verloofd was met Bianca Alfieri, een rijke wees die, op tienjarige
leeftijd erfgename was geworden van een enorm vermogen. Dit huwelijk
verenigde de rijkdom van de twee families R––– V–––
en Alfieri, en het was allemaal al geregeld toen Alfonso en Bianca nog
maar kinderen waren, zonder ook maar enige aandacht te schenken aan
de vraag of ze ooit van elkaar zouden houden. Het lot besliste echter
dat dit wel het geval was, en deze jonge mensen waren hartstochtelijk
aan elkaar gehecht.
Omdat Alfonso te jong was om te trouwen, werd hij op reis gestuurd,
en bleef meer dan vier jaar weg van huis. Bij zijn terugkeer, werden
voorbereidingen getroffen voor de viering van het huwelijk; de oude
vorst had besloten dat dit een van de toekomstige sprookjes van Sicilië
moest worden. De bruiloft moest een grootse magnifieke gebeurtenis zijn.
De rijkste en edelste personen van het land waren twee maanden tevoren
bijeengekomen en werden koninklijk vermaakt op het landgoed van de familie,
dat een hele wijk van de oude stad omvatte, want iedereen was min of
meer verwant met hetzij de familie R––– V–––
of de familie Alfieri in de tweede, vierde, twintigste of zestigste
graad. Een groot aantal hongerige dichters en improvisatori was onuitgenodigd
gekomen om volgens de plaatselijke gewoonte van die tijd de schoonheid
en de deugden van de jonggehuwden te bezingen. Livorno stuurde een scheepslading
aan sonnetten, en Rome de zegening van de paus. Menigten nieuwsgierige
mensen waren van verre naar Palermo gekomen om van de bruidsstoet getuige
te zijn, en hele regimenten zakkenrollers bereidden zich voor om hun
beroep bij de eerste de beste gelegenheid uit te oefenen.
De huwelijksceremonie was op een woensdag gepland. Op dinsdag verdween
de bruidegom zonder enig spoor. De politie van het hele land werd eropuit
gestuurd. Helaas vergeefs! Alfonso had een paar dagen op en neer gereisd
tussen de stad en Monte Cavalli – een prachtig landhuis van hem
– om persoonlijk toezicht te houden op de voorbereidingen voor
de ontvangst van zijn mooie bruid, met wie hij van plan was om zijn
wittebroodsdagen door te brengen in dat vriendelijke dorp. Op dinsdagavond
had hij zich zoals gewoonlijk alleen en te paard daarheen begeven, om
de volgende ochtend vroeg weer naar huis terug te keren. Ongeveer tien
uur ’s avonds hadden twee contadini hem ontmoet en gegroet. Dat
was de laatste keer dat iemand de jonge hertog had gezien.
Later werd vastgesteld dat op die avond een piratenschip de wateren
rond Palermo had bevaren, dat de zeerovers aan land waren geweest, en
verschillende Siciliaanse vrouwen hadden meegenomen. In het laatste
deel van de 18de eeuw, werden Siciliaanse dames beschouwd als heel waardevolle
goederen; er was een grote vraag naar op de markten van Smyrna, Constantinopel,
en de kust van Barbarije; de rijke pasja’s betalen voor hen enorme
bedragen. Naast mooie Siciliaanse vrouwen ontvoerden de piraten vaak
rijke mensen en vroegen dan om losgeld. Wanneer arme mensen werden meegenomen,
deelden ze het lot van werkdieren, en werden afgeranseld. Iedereen in
Palermo was ervan overtuigd dat de jonge Alfonso door de piraten was
meegenomen, en dat had best het geval kunnen zijn. De hoge admiraal
van de Siciliaanse marine stuurde onmiddellijk vier schepen achter de
piraten aan die vooral bekendstonden om hun snelheid. De oude vorst
beloofde gouden bergen aan hem die hem zijn zoon en erfgenaam zou terugbrengen.
Toen het kleine eskader gereed was, rolde het zijn zeilen uit en verdween
aan de horizon. Op een van de schepen bevond zich Hector R–––
V–––.
Tegen het vallen van de avond hadden de wachters op het dek nog niets
gezien. Toen stak de wind op, en rond middernacht stond er een orkaan.
Een van de schepen keerde onmiddellijk terug naar de haven, twee andere
werden door de storm meegesleurd en er werd nooit meer iets van vernomen,
en het schip waarop de jonge Hector voer, keerde na twee dagen terug
in Trapani, ontmanteld en een wrak.
De avond ervoor hadden de wachters in een van de vuurtorens langs de
kust in de verte een brik gezien, die, zonder mast, zeilen of vlag,
door de woedende golven werd meegevoerd op de schuimkoppen van de boze
zee. Ze concludeerden dat dit de brik van de piraten moest zijn. Hij
ging in het volle zicht ten onder, en het gerucht ging dat iedere ziel
aan boord, tot de allerlaatste man, was omgekomen.
Ondanks dit alles, werden er door de oude vorst in elke richting afgezanten
gestuurd – naar Algiers, Tunis, Marokko, Tripoli, en Constantinopel.
Maar ze vonden niets; en toen Glauerbach in Palermo aankwam, waren er
sinds die gebeurtenis drie jaar verstreken.
Hoewel de vorst een zoon had verloren, vond hij het geen fijne gedachte
dat hij de rijkdom van de Alfieri’s op de koop toe zou verliezen.
Hij kwam tot de conclusie dat Bianca met zijn tweede zoon, Hector, zou
moeten trouwen. Maar de mooie Bianca huilde, en liet zich niet troosten.
Ze weigerde botweg, en verklaarde dat ze trouw zou blijven aan haar
Alfonso.
Hector gedroeg zich als een echte ridder. ‘Waarom zou men de
arme Bianca nog ongelukkiger maken, door haar met verzoeken lastig te
vallen. Misschien leeft mijn broer nog?’ – Zei hij. ‘Hoe
zou ik dan, gezien deze onzekerheid, Alfonso, indien hij zou terugkeren,
kunnen beroven van zijn grootste schat, en van degene die hem dierbaarder
is dan het leven zelf?’
Omdat Bianca door deze uiting van edele gevoelens geroerd was, werd
ze minder onverschillig tegenover de broer van haar Alfonso. De oude
man verloor niet alle hoop. Trouwens, Bianca was een vrouw, en bij de
vrouwen van Sicilië hebben de afwezigen, zoals overal, altijd ongelijk.
Uiteindelijk beloofde ze dat ze, als ze ooit positieve zekerheid over
de dood van Alfonso zou verkrijgen, met zijn broer zou trouwen –
of met niemand. Dat was de stand van zaken toen Glauerbach – die
zich erop beroemde de schaduwen van de doden te kunnen oproepen –
op het vorstelijke en nu trieste en verlaten landgoed van de R–––
V––– verscheen. Hij was er nog geen twee weken of
hij had de genegenheid en bewondering van iedereen weten te winnen.
Het mysterieuze en het occulte, en in het bijzonder contacten met een
onbekende wereld, het ‘stille land’, hebben voor iedereen
een bekoring, maar vooral voor mensen die door onheil zijn getroffen.
De oude vorst vatte op een dag moed en vroeg de sluwe Duitser om hun
wrede twijfels weg te nemen. Was Alfonso dood of leefde hij nog? Dat
was de vraag. Glauerbach dacht enkele minuten na en gaf toen het volgende
antwoord: ‘Vorst, wat u van mij verlangt is voor u heel belangrijk
. . . Ja, dat is zeker waar. Als uw ongelukkige zoon niet meer leeft,
kan ik misschien zijn schaduw oproepen. Maar zal de schok voor u niet
te hevig zijn? Geven uw zoon en uw oogappel – de charmante gravin
Bianca – hiervoor toestemming?’
‘Alles liever dan tergende onzekerheid’, antwoordde de
oude vorst. En dus werd besloten dat de oproeping een week na die dag
zou plaatsvinden. Toen Bianca erover hoorde, viel ze flauw. Toen ze
door een flinke dosis versterkende middelen weer tot haar positieven
was gekomen, won nieuwsgierigheid het van haar gewetensbezwaren. Ze
was een dochter van Eva, zoals alle vrouwen. Hector begon zich met alle
macht te verzetten tegen wat hij als heiligschennis beschouwde. Hij
wilde de rust van de dierbare overledene niet verstoren; hij zei eerst
dat als zijn geliefde broer werkelijk dood was, hij dat liever niet
wilde weten. Maar ten slotte kregen zijn groeiende liefde voor Bianca
en de wens om zijn vader tevreden te stellen de overhand, en stemde
ook hij ermee in.
De week die Glauerbach nodig had om zich voor te bereiden en te zuiveren
leek wel een eeuw voor het ongeduld van alle drie. Had het een dag langer
geduurd, dan zouden ze allemaal gek zijn geworden. Intussen had de dodenbezweerder
zijn tijd niet verspild. Omdat hij al verwachtte dat er op een dag een
vraag in deze richting zou komen, had hij vanaf het begin stilletjes
de kleinste bijzonderheden over de overleden Alfonso verzameld, en het
levensgrote portret dat in de slaapkamer van de oude vorst hing heel
zorgvuldig bestudeerd. Dit was voor zijn doel voldoende. Om het plechtige
gehalte van de gebeurtenis te verhogen, had hij de familie bevolen de
hele week streng te vasten en dag en nacht gebeden op te zeggen. Eindelijk
was het moment waarnaar men had uitgekeken aangebroken, en de vorst,
vergezeld van zijn zoon en Bianca, gingen het vertrek van de dodenbezweerder
binnen.
Glauerbach was bleek en ernstig, maar beheerst. Bianca beefde van top
tot teen en maakte voortdurend gebruik van haar flesje met prikkelende
reukstoffen. De vorst en Hector leken op twee misdadigers die naar het
schavot werden geleid. De grote kamer werd door slechts één
enkele lamp verlicht, en zelfs dit zwakke licht werd plotseling gedoofd.
In dichte duisternis hoorde men de lugubere stem van de bezweerder een
korte kabbalistische formule in het Latijn uitspreken, en ten slotte
bevelen dat de schaduw van Alfonso zou verschijnen – als deze
zich inderdaad in het land van de schaduwen bevond.
Plotseling verscheen er in de duisternis van de verste uithoek van
de kamer een zwak blauwachtig licht, waardoor voor de toeschouwers heel
geleidelijk een grote magische spiegel zichtbaar werd, die gehuld leek
te zijn in een dichte mist. Op zijn beurt trok deze mist geleidelijk
op, en ten slotte verscheen de liggende vorm van een man voor de ogen
van de aanwezigen. Het was Alfonso! Hij droeg dezelfde kleding als op
de avond van zijn verdwijning; zware boeien omklemden zijn handen, en
hij lag dood op het strand. Water droop van zijn lange haar en van zijn
gescheurde met bloed bevlekte kleren; toen naderde een enorme golf en
overspoelde hem, en plotseling was alles verdwenen.
Tijdens de hele voortgang van dit vreselijke visioen heerste er een
doodse stilte. De aanwezigen trilden hevig en probeerden hun adem in
bedwang te houden; toen verkeerde iedereen weer in duisternis; Bianca
liet een zwak gekreun horen en viel bewusteloos in de armen van haar
beschermer.
De schok was haar te veel geworden. Het jonge meisje leed aan hersenkoorts
waardoor ze wekenlang tussen leven en dood zweefde. De vorst voelde
zich niet veel beter, en Hector kwam twee weken lang niet van zijn kamer.
Geen twijfel aan – Alfonso was dood, hij was verdronken. De muren
van het paleis werden behangen met zwarte doeken, bezaaid met zilveren
tranen. Drie dagen lang luidden de klokken van de vele kerken in Palermo
voor het ongelukkige slachtoffer van de piraten en de zee. Ook de binnenkant
van de grote kathedraal werd bekleed met zwart fluweel, van de vloer
tot de koepel. 2500 enorme kaarsen flikkerden rond de katafalk, en kardinaal
Ottoboni, bijgestaan door vijf bisschoppen, droeg zes weken lang dagelijks
de dodenmis op. 4000 dukaten werden uitgedeeld in liefdadigheid aan
de armen op het portaal van de kathedraal, en Glauerbach, gekleed in
zwart bont als een van de familie, vertegenwoordigde de afwezige leden
ervan tijdens de begrafenisplechtigheid. Zijn ogen waren rood, en toen
hij ze met zijn geparfumeerde zakdoek bedekte, hoorden de mensen naast
hem zijn krampachtige snikken. Nooit werd een huichelachtige komedie
beter opgevoerd.
Kort daarna werd in de St. Rosalia-kerk ter nagedachtenis aan Alfonso
een prachtig monument van zuiver Carrara-marmer opgericht, gebeeldhouwd
met twee allegorische figuren. Op de sarcofaag waren in opdracht van
de oude vorst hoogdravende opschriften in het Grieks en Latijn aangebracht.
Drie maanden later verspreidde zich het nieuws dat Bianca ging trouwen
met Hector. Glauerbach, die inmiddels door heel Italië was gaan
reizen, keerde op de avond voor het huwelijk terug naar Monte Cavalli.
Hij had zijn prachtige necromantische vermogens elders vertoond, en
had de ‘heilige’ inquisitie op zijn hielen. Hij voelde zich
alleen helemaal veilig in de schoot van de familie die hem aanbad en
hem als een halfgod beschouwde.
De volgende ochtend begaven de talrijke gasten zich naar de kapel,
die prachtig met goud en zilver was versierd als voor een koninklijk
huwelijk. Wat zag de bruidegom er gelukkig uit! Wat was de bruid mooi!
De oude vorst huilde van vreugde, en Glauerbach had de eer om de getuige
van Hector te zijn.
In de tuin stonden enorme bankettafels waar de vazallen van beide families
werden vermaakt. De maaltijden van Gargantua waren minder rijk dan dit
feest. Vijftig fonteinen spoten wijn in plaats van water, maar tegen
zonsondergang kon niemand nog méér drinken, want helaas
– voor sommige mensen – is de menselijke dorst niet oneindig.
Geroosterde fazanten en patrijzen werden met tientallen tegelijk naar
honden uit de buurt gegooid, maar ook zij lieten ze onaangeroerd, want
ze hadden zich al vol geschrokt.
Plotseling verscheen er onder de vrolijke en opzichtig geklede menigte
een nieuwe gast, die ieders aandacht trok. Het was een man, dun als
een skelet, heel lang, en gekleed in de pij van de boetvaardige monniken
of ‘stille broeders’, zoals ze in de volksmond worden genoemd.
Deze pij bestaat uit een lang, loshangend, grijs, wollen gewaad, omgord
met een touw waaraan aan de twee uiteinden menselijke botten hangen,
en een puntkap die het gezicht volledig bedekt, behalve twee gaten voor
de ogen. Onder de vele orden van boetvaardige monniken in Italië
– de zwarte, grijze, rode en witte boetelingen – boezemen
geen zo’n instinctieve angst in als deze. Trouwens, niemand heeft
het recht om een boetvaardige broeder toe te spreken, zolang zijn kap
naar beneden over zijn gezicht is getrokken, de boeteling heeft niet
alleen het volste recht, maar ook de plicht om voor iedereen onbekend
te blijven.
Daarom werd deze mysterieuze broeder, die zo onverwacht op het huwelijksfeest
was verschenen, door niemand aangesproken, hoewel hij het pasgehuwde
paar leek te volgen als hun schaduw. Zowel Hector als Bianca huiverden
elke keer als ze zich omdraaiden om naar hem te kijken.
De zon ging onder, en de oude vorst deed, vergezeld van zijn kinderen,
voor de laatste keer de ronde langs de bankettafels in de tuin. Hij
hield stil bij een van deze, nam een beker wijn en riep uit: ‘Mijn
vrienden, laten we drinken op de gezondheid van Hector en zijn vrouw
Bianca!’ Maar juist op dit moment greep iemand zijn arm en hield
deze tegen. Het was de ‘stille broeder’ met de grijze pij.
Kalm was hij uit de menigte naar voren gekomen en was hij de tafel genaderd
en nam ook een beker.
‘En is er niemand, oude man, naast Hector en Bianca, op wiens
gezondheid u zou willen drinken?’ vroeg hij met diepe keelklanken
– ‘Waar is uw zoon Alfonso?’
‘Weet u niet dat hij dood is?’ antwoordde de vorst bedroefd.
‘Ja! . . . Dood . . . dood!’ herhaalde de boeteling. ‘Maar
als hij slechts de stem zou horen die hij hoorde op het moment van zijn
wrede dood, dan denk ik dat hij misschien zou reageren . . . ja . .
. zelfs vanuit zijn graf . . . Oude man, roep uw zoon Hector bij u!’
‘Goede God! Wat bedoelt u, wat kunt u bedoelen!’ riep de
vorst, bleek van onbeschrijflijke angst.
Bianca stond op het punt om flauw te vallen. Hector, zag nog witter
dan zijn vader, kon nauwelijks op zijn benen staan, en zou zijn gevallen
als Glauerbach hem niet had ondersteund.
‘Op de nagedachtenis van Alfonso!’ sprak dezelfde mistroostige
stem langzaam. ‘Laat iedereen die woorden na mij herhalen! Hector,
hertog van R––– V–––, ik nodig u
uit om ze uit te spreken!’
Hector deed een krachtige poging en, terwijl hij zijn trillende lippen
afveegde, probeerde hij ze te openen. Maar zijn tong kleefde aan zijn
gehemelte en hij kon geen klank uitbrengen. Elk oog was gericht op de
jongeman. Hij was bleek als de dood en zijn mond schuimde. Eindelijk,
na een bovenmenselijke strijd met zijn zwakte, stamelde hij: ‘Op
de nagedachtenis van Alfonso!’
‘De stem van mijn moordenaar!’ riep de boeteling op een
lage maar duidelijke toon.
Met deze woorden wierp hij zijn kap naar achteren, sloeg hij zijn pij
open, en voor de ogen van de geschokte gasten verscheen de dode
vorm van Alfonso, met vier diepe gapende wonden op zijn borst, waaruit
vier stromen bloed druppelden!
De kreten van angst en de schrik van de toeschouwers kan men zich gemakkelijker
indenken dan dat ze kunnen worden beschreven. In een oogwenk was de
tuin leeg; de hele menigte gooide de tafels omver en vluchtte weg alsof
hun leven op het spel stond. . . . Maar vreemder nog was het feit dat
Glauerbach, ondanks zijn grote bekendheid met de doden, het meest in
paniek was. Toen de dodenbezweerder, die de doden naar wens had opgewekt,
een echte geest zag en deze hoorde spreken als een levend wezen, viel
hij bewusteloos op een bloembed, en laat op die avond werd hij overeind
geholpen, volkomen krankzinnig, en dat bleef hij maandenlang.
Een half jaar later kwam hij pas te weten wat er na die verschrikkelijke
beschuldiging was gebeurd. Na deze te hebben uitgesproken verdween de
boeteling voor iedereen uit het oog, en Hector werd naar zijn kamer
gedragen onder hevige stuiptrekkingen, waar hij een uur later, na zijn
biechtvader bij zijn bed te hebben geroepen, hem zijn verklaring liet
opschrijven, en, na deze te hebben ondertekend, dronk hij, vóór
hij kon worden tegengehouden, de giftige inhoud van een holle zegelring,
en stierf bijna onmiddellijk. De oude vorst volgde hem twee weken later
naar het graf, en liet zijn hele vermogen na aan Bianca. Maar het ongelukkige
meisje, van wie het jonge leven gedoemd was tot twee van zulke tragedies,
zocht toevlucht in een klooster, en haar enorme rijkdom kwam in handen
van de jezuïeten. Geleid door een droom had ze een afgelegen hoek
van de grote tuin van Monte Cavalli uitgezocht als locatie voor een
prachtige kapel, die ze had laten bouwen als een verzoeningsmonument
voor de vreselijke misdaad die een einde maakte aan de oude familie
van de vorsten van R––– V–––. Tijdens
het graven van de fundering ontdekten de werklieden een oude opgedroogde
put, en daarin het skelet van Alfonso, met vier steken in zijn halfvergane
borst, en de trouwring van Bianca om zijn vinger.
Een tafereel zoals op die trouwdag is voldoende om de meest ongevoelige
scepticus overstuur te maken. Nadat hij was hersteld, verliet Glauerbach
Italië voorgoed, en keerde terug naar Wenen, waar geen van zijn
vrienden in eerste instantie de jongeman van nauwelijks 26 jaar in deze
oude afgeleefde gedaante met sneeuwwit haar konden herkennen. Hij zweerde
het oproepen van geesten en kwakzalverij voorgoed af, maar was vanaf
die tijd overtuigd van het voortbestaan van de menselijke ziel en haar
occulte vermogens. Hij stierf in 1841, een eerlijk en beter mens, die
over deze vreemde geschiedenis zelden sprak. Het was pas in zijn laatste
levensjaren dat een bepaald persoon, die zijn volle vertrouwen won door
een dienst die hij hem kon bewijzen, van hem de details over de onechte
geestverschijning en de echte tragedie van de familie de R–––
V––– te weten kwam.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 282-91
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag