H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

De stille broeder

door graaf E––– A––– , lid van de TS

[‘The silent brother’, The Theosophist, april en mei 1880, blz. 166-8, 200-1; CW 2:366-77]

Het vreemde verhaal dat ik nu ga vertellen is afkomstig van een van de belangrijkste helden ervan. Aan de echtheid ervan kan niet worden getwijfeld, hoe sceptisch men ook kan staan tegenover de details ervan – en hiervoor zijn drie goede redenen: (a) de omstandigheden zijn goed bekend in Palermo, en enkele van de oudste inwoners herinneren zich het voorval nog steeds; (b) de schok die de verschrikkelijke gebeurtenis bij de verteller teweegbracht was zo hevig dat zijn haar – het haar van een jongeman van 26 – in één nacht zo wit als sneeuw werd, en hem de daaropvolgende zes maanden stapelgek maakte; (c) er is een officieel rapport van de bekentenis van de misdadiger op zijn sterfbed, en het is te vinden in de familiekronieken van vorst di R––– V–––. Zelf heb ik in ieder geval geen twijfel over de juistheid van het verhaal.

Glauerbach was een gepassioneerde liefhebber van de occulte wetenschap. Een tijd lang was zijn enige doel om een leerling van de beroemde Cagliostro te worden, die toen in Parijs woonde, waar hij in brede kring aandacht trok; maar de mysterieuze graaf weigerde vanaf het begin om iets met hem te maken te hebben. Waarom hij weigerde een jongeman van een goede familie en heel intelligent als leerling te accepteren, was een geheim dat Glauerbach – de verteller van het verhaal – nooit kon doorgronden. Het volstaat te zeggen dat het enige wat hij van de ‘Grand Copt’ gedaan kon krijgen, was om hem tot op zekere hoogte te leren hoe hij de geheime gedachten van de personen waarmee hij omging te weten te komen, door ze zulke gedachten hoorbaar te laten spreken zonder te weten dat hun lippen enig geluid voortbrachten. En zelfs dit relatief eenvoudige magnetische aspect van de occulte wetenschap kon hij bijna niet machtig worden.

In die dagen had iedereen het over Cagliostro en zijn mysterieuze vermogens. Parijs was in een staat van grote opwinding over hem. Aan het hof, in de hogere kringen, in het parlement en op de Académie spraken ze alleen maar over Cagliostro. Er werden de meest bijzondere verhalen over hem verteld, en hoe bijzonderder ze waren des te meer mensen ze maar al te graag wilden geloven. Ze zeiden dat Cagliostro in zijn magische spiegels beelden van toekomstige gebeurtenissen had laten zien aan een aantal grote Franse staatslieden, en dat deze voorspellingen allemaal waren uitgekomen. De koning en de koninklijke familie behoorden tot degenen die een blik mochten werpen in het onbekende. De ‘tovenaar’ had de schaduwen opgeroepen van Cleopatra en Julius Caesar, van Mohammed en Nero. Dzjengis Khan en Karel de Vijfde wisselden van gedachten met de minister van politie; en toen een uiterlijk vrome, maar in het geheim sceptische christelijke aartsbisschop verlangde dat zijn twijfels zouden worden weggenomen, werd een van de goden opgeroepen – maar deze verscheen niet, want hij had nooit in het vlees bestaan. Marmontel, die de wens had uitgesproken om Belisarius te ontmoeten, viel bewusteloos neer, toen hij de grote krijger uit de grond zag oprijzen. De jonge, moedige en hartstochtelijke Glauerbach, die het gevoel had dat Cagliostro nooit meer dan een paar kruimels van zijn grote geleerdheid met hem zou delen, sloeg een andere weg in, en vond ten slotte een uit de orde gestoten abt, die hem tegen betaling alles wilde leren wat hij wist. Na een paar maanden (?) had hij de vreemde geheimen van zwarte en witte magie geleerd, d.w.z. de kunst van handige dwaze oplichters. Hij had ook Mesmer en zijn helderzienden bezocht, waarvan het aantal in die periode heel groot was. De verdoemde Franse hogere kringen van 1785 voelden hun ondergang naderen; ze leden aan zwaarmoedigheid en grepen gretig alles aan wat hen afwisseling bracht in hun oververzadiging en lusteloze monotonie. Ze waren zo sceptisch geworden dat ze eerst helemaal niets meer geloofden en ten slotte zowat alles. Glauerbach leerde, onder de ervaren leiding van zijn abt, om misbruik te maken van de goedgelovigheid van de mens. Maar hij was nog geen acht maanden in Parijs, toen de politie hem vaderlijk adviseerde om naar het buitenland te gaan – voor zijn gezondheid. Men kan geen beroep aantekenen tegen zo’n advies. Hoe aantrekkelijk de Franse hoofdstad voor oude rotten in de kwakzalverij ook is, dat is minder het geval voor beginners. Hij verliet Parijs en ging, via Marseille, naar Palermo.

In die stad maakte de intelligente leerling van de abt kennis met markies Hector, de jongste zoon van vorst R––– V–––, een van de rijkste adellijke families van Sicilië, en ze raakten bevriend. Drie jaar eerder was die familie getroffen door een grote ramp. De oudste broer van Hector, hertog Alfonso, was zonder enig spoor verdwenen, en de oude vorst, half dood van wanhoop, had zich uit de wereld teruggetrokken in zijn prachtige villa in een buitenwijk van Palermo, waar hij het leven van een kluizenaar leidde.

De jonge markies verveelde zich dood. Omdat hij voor zichzelf niets beters kon bedenken, legde hij zich onder leiding van Glauerbach toe op de magie, of in ieder geval dat wat door de handige Duitser daaronder werd verstaan. De professor en de leerling werden onafscheidelijk.

Omdat Hector de tweede zoon van de vorst was, had hij, tijdens het leven van zijn oudere broer, geen andere keuze dan in het leger te gaan of om priester te worden. Alle rijkdom van de familie kwam in handen van hertog Alfonso R––– V––– die bovendien verloofd was met Bianca Alfieri, een rijke wees die, op tienjarige leeftijd erfgename was geworden van een enorm vermogen. Dit huwelijk verenigde de rijkdom van de twee families R––– V––– en Alfieri, en het was allemaal al geregeld toen Alfonso en Bianca nog maar kinderen waren, zonder ook maar enige aandacht te schenken aan de vraag of ze ooit van elkaar zouden houden. Het lot besliste echter dat dit wel het geval was, en deze jonge mensen waren hartstochtelijk aan elkaar gehecht.

Omdat Alfonso te jong was om te trouwen, werd hij op reis gestuurd, en bleef meer dan vier jaar weg van huis. Bij zijn terugkeer, werden voorbereidingen getroffen voor de viering van het huwelijk; de oude vorst had besloten dat dit een van de toekomstige sprookjes van Sicilië moest worden. De bruiloft moest een grootse magnifieke gebeurtenis zijn. De rijkste en edelste personen van het land waren twee maanden tevoren bijeengekomen en werden koninklijk vermaakt op het landgoed van de familie, dat een hele wijk van de oude stad omvatte, want iedereen was min of meer verwant met hetzij de familie R––– V––– of de familie Alfieri in de tweede, vierde, twintigste of zestigste graad. Een groot aantal hongerige dichters en improvisatori was onuitgenodigd gekomen om volgens de plaatselijke gewoonte van die tijd de schoonheid en de deugden van de jonggehuwden te bezingen. Livorno stuurde een scheepslading aan sonnetten, en Rome de zegening van de paus. Menigten nieuwsgierige mensen waren van verre naar Palermo gekomen om van de bruidsstoet getuige te zijn, en hele regimenten zakkenrollers bereidden zich voor om hun beroep bij de eerste de beste gelegenheid uit te oefenen.

De huwelijksceremonie was op een woensdag gepland. Op dinsdag verdween de bruidegom zonder enig spoor. De politie van het hele land werd eropuit gestuurd. Helaas vergeefs! Alfonso had een paar dagen op en neer gereisd tussen de stad en Monte Cavalli – een prachtig landhuis van hem – om persoonlijk toezicht te houden op de voorbereidingen voor de ontvangst van zijn mooie bruid, met wie hij van plan was om zijn wittebroodsdagen door te brengen in dat vriendelijke dorp. Op dinsdagavond had hij zich zoals gewoonlijk alleen en te paard daarheen begeven, om de volgende ochtend vroeg weer naar huis terug te keren. Ongeveer tien uur ’s avonds hadden twee contadini hem ontmoet en gegroet. Dat was de laatste keer dat iemand de jonge hertog had gezien.

Later werd vastgesteld dat op die avond een piratenschip de wateren rond Palermo had bevaren, dat de zeerovers aan land waren geweest, en verschillende Siciliaanse vrouwen hadden meegenomen. In het laatste deel van de 18de eeuw, werden Siciliaanse dames beschouwd als heel waardevolle goederen; er was een grote vraag naar op de markten van Smyrna, Constantinopel, en de kust van Barbarije; de rijke pasja’s betalen voor hen enorme bedragen. Naast mooie Siciliaanse vrouwen ontvoerden de piraten vaak rijke mensen en vroegen dan om losgeld. Wanneer arme mensen werden meegenomen, deelden ze het lot van werkdieren, en werden afgeranseld. Iedereen in Palermo was ervan overtuigd dat de jonge Alfonso door de piraten was meegenomen, en dat had best het geval kunnen zijn. De hoge admiraal van de Siciliaanse marine stuurde onmiddellijk vier schepen achter de piraten aan die vooral bekendstonden om hun snelheid. De oude vorst beloofde gouden bergen aan hem die hem zijn zoon en erfgenaam zou terugbrengen. Toen het kleine eskader gereed was, rolde het zijn zeilen uit en verdween aan de horizon. Op een van de schepen bevond zich Hector R––– V–––.

Tegen het vallen van de avond hadden de wachters op het dek nog niets gezien. Toen stak de wind op, en rond middernacht stond er een orkaan. Een van de schepen keerde onmiddellijk terug naar de haven, twee andere werden door de storm meegesleurd en er werd nooit meer iets van vernomen, en het schip waarop de jonge Hector voer, keerde na twee dagen terug in Trapani, ontmanteld en een wrak.

De avond ervoor hadden de wachters in een van de vuurtorens langs de kust in de verte een brik gezien, die, zonder mast, zeilen of vlag, door de woedende golven werd meegevoerd op de schuimkoppen van de boze zee. Ze concludeerden dat dit de brik van de piraten moest zijn. Hij ging in het volle zicht ten onder, en het gerucht ging dat iedere ziel aan boord, tot de allerlaatste man, was omgekomen.

Ondanks dit alles, werden er door de oude vorst in elke richting afgezanten gestuurd – naar Algiers, Tunis, Marokko, Tripoli, en Constantinopel. Maar ze vonden niets; en toen Glauerbach in Palermo aankwam, waren er sinds die gebeurtenis drie jaar verstreken.

Hoewel de vorst een zoon had verloren, vond hij het geen fijne gedachte dat hij de rijkdom van de Alfieri’s op de koop toe zou verliezen. Hij kwam tot de conclusie dat Bianca met zijn tweede zoon, Hector, zou moeten trouwen. Maar de mooie Bianca huilde, en liet zich niet troosten. Ze weigerde botweg, en verklaarde dat ze trouw zou blijven aan haar Alfonso.

Hector gedroeg zich als een echte ridder. ‘Waarom zou men de arme Bianca nog ongelukkiger maken, door haar met verzoeken lastig te vallen. Misschien leeft mijn broer nog?’ – Zei hij. ‘Hoe zou ik dan, gezien deze onzekerheid, Alfonso, indien hij zou terugkeren, kunnen beroven van zijn grootste schat, en van degene die hem dierbaarder is dan het leven zelf?’

Omdat Bianca door deze uiting van edele gevoelens geroerd was, werd ze minder onverschillig tegenover de broer van haar Alfonso. De oude man verloor niet alle hoop. Trouwens, Bianca was een vrouw, en bij de vrouwen van Sicilië hebben de afwezigen, zoals overal, altijd ongelijk. Uiteindelijk beloofde ze dat ze, als ze ooit positieve zekerheid over de dood van Alfonso zou verkrijgen, met zijn broer zou trouwen – of met niemand. Dat was de stand van zaken toen Glauerbach – die zich erop beroemde de schaduwen van de doden te kunnen oproepen – op het vorstelijke en nu trieste en verlaten landgoed van de R––– V––– verscheen. Hij was er nog geen twee weken of hij had de genegenheid en bewondering van iedereen weten te winnen. Het mysterieuze en het occulte, en in het bijzonder contacten met een onbekende wereld, het ‘stille land’, hebben voor iedereen een bekoring, maar vooral voor mensen die door onheil zijn getroffen. De oude vorst vatte op een dag moed en vroeg de sluwe Duitser om hun wrede twijfels weg te nemen. Was Alfonso dood of leefde hij nog? Dat was de vraag. Glauerbach dacht enkele minuten na en gaf toen het volgende antwoord: ‘Vorst, wat u van mij verlangt is voor u heel belangrijk . . . Ja, dat is zeker waar. Als uw ongelukkige zoon niet meer leeft, kan ik misschien zijn schaduw oproepen. Maar zal de schok voor u niet te hevig zijn? Geven uw zoon en uw oogappel – de charmante gravin Bianca – hiervoor toestemming?’

‘Alles liever dan tergende onzekerheid’, antwoordde de oude vorst. En dus werd besloten dat de oproeping een week na die dag zou plaatsvinden. Toen Bianca erover hoorde, viel ze flauw. Toen ze door een flinke dosis versterkende middelen weer tot haar positieven was gekomen, won nieuwsgierigheid het van haar gewetensbezwaren. Ze was een dochter van Eva, zoals alle vrouwen. Hector begon zich met alle macht te verzetten tegen wat hij als heiligschennis beschouwde. Hij wilde de rust van de dierbare overledene niet verstoren; hij zei eerst dat als zijn geliefde broer werkelijk dood was, hij dat liever niet wilde weten. Maar ten slotte kregen zijn groeiende liefde voor Bianca en de wens om zijn vader tevreden te stellen de overhand, en stemde ook hij ermee in.

De week die Glauerbach nodig had om zich voor te bereiden en te zuiveren leek wel een eeuw voor het ongeduld van alle drie. Had het een dag langer geduurd, dan zouden ze allemaal gek zijn geworden. Intussen had de dodenbezweerder zijn tijd niet verspild. Omdat hij al verwachtte dat er op een dag een vraag in deze richting zou komen, had hij vanaf het begin stilletjes de kleinste bijzonderheden over de overleden Alfonso verzameld, en het levensgrote portret dat in de slaapkamer van de oude vorst hing heel zorgvuldig bestudeerd. Dit was voor zijn doel voldoende. Om het plechtige gehalte van de gebeurtenis te verhogen, had hij de familie bevolen de hele week streng te vasten en dag en nacht gebeden op te zeggen. Eindelijk was het moment waarnaar men had uitgekeken aangebroken, en de vorst, vergezeld van zijn zoon en Bianca, gingen het vertrek van de dodenbezweerder binnen.

Glauerbach was bleek en ernstig, maar beheerst. Bianca beefde van top tot teen en maakte voortdurend gebruik van haar flesje met prikkelende reukstoffen. De vorst en Hector leken op twee misdadigers die naar het schavot werden geleid. De grote kamer werd door slechts één enkele lamp verlicht, en zelfs dit zwakke licht werd plotseling gedoofd. In dichte duisternis hoorde men de lugubere stem van de bezweerder een korte kabbalistische formule in het Latijn uitspreken, en ten slotte bevelen dat de schaduw van Alfonso zou verschijnen – als deze zich inderdaad in het land van de schaduwen bevond.

Plotseling verscheen er in de duisternis van de verste uithoek van de kamer een zwak blauwachtig licht, waardoor voor de toeschouwers heel geleidelijk een grote magische spiegel zichtbaar werd, die gehuld leek te zijn in een dichte mist. Op zijn beurt trok deze mist geleidelijk op, en ten slotte verscheen de liggende vorm van een man voor de ogen van de aanwezigen. Het was Alfonso! Hij droeg dezelfde kleding als op de avond van zijn verdwijning; zware boeien omklemden zijn handen, en hij lag dood op het strand. Water droop van zijn lange haar en van zijn gescheurde met bloed bevlekte kleren; toen naderde een enorme golf en overspoelde hem, en plotseling was alles verdwenen.

Tijdens de hele voortgang van dit vreselijke visioen heerste er een doodse stilte. De aanwezigen trilden hevig en probeerden hun adem in bedwang te houden; toen verkeerde iedereen weer in duisternis; Bianca liet een zwak gekreun horen en viel bewusteloos in de armen van haar beschermer.

De schok was haar te veel geworden. Het jonge meisje leed aan hersenkoorts waardoor ze wekenlang tussen leven en dood zweefde. De vorst voelde zich niet veel beter, en Hector kwam twee weken lang niet van zijn kamer. Geen twijfel aan – Alfonso was dood, hij was verdronken. De muren van het paleis werden behangen met zwarte doeken, bezaaid met zilveren tranen. Drie dagen lang luidden de klokken van de vele kerken in Palermo voor het ongelukkige slachtoffer van de piraten en de zee. Ook de binnenkant van de grote kathedraal werd bekleed met zwart fluweel, van de vloer tot de koepel. 2500 enorme kaarsen flikkerden rond de katafalk, en kardinaal Ottoboni, bijgestaan door vijf bisschoppen, droeg zes weken lang dagelijks de dodenmis op. 4000 dukaten werden uitgedeeld in liefdadigheid aan de armen op het portaal van de kathedraal, en Glauerbach, gekleed in zwart bont als een van de familie, vertegenwoordigde de afwezige leden ervan tijdens de begrafenisplechtigheid. Zijn ogen waren rood, en toen hij ze met zijn geparfumeerde zakdoek bedekte, hoorden de mensen naast hem zijn krampachtige snikken. Nooit werd een huichelachtige komedie beter opgevoerd.

Kort daarna werd in de St. Rosalia-kerk ter nagedachtenis aan Alfonso een prachtig monument van zuiver Carrara-marmer opgericht, gebeeldhouwd met twee allegorische figuren. Op de sarcofaag waren in opdracht van de oude vorst hoogdravende opschriften in het Grieks en Latijn aangebracht.

Drie maanden later verspreidde zich het nieuws dat Bianca ging trouwen met Hector. Glauerbach, die inmiddels door heel Italië was gaan reizen, keerde op de avond voor het huwelijk terug naar Monte Cavalli. Hij had zijn prachtige necromantische vermogens elders vertoond, en had de ‘heilige’ inquisitie op zijn hielen. Hij voelde zich alleen helemaal veilig in de schoot van de familie die hem aanbad en hem als een halfgod beschouwde.

De volgende ochtend begaven de talrijke gasten zich naar de kapel, die prachtig met goud en zilver was versierd als voor een koninklijk huwelijk. Wat zag de bruidegom er gelukkig uit! Wat was de bruid mooi! De oude vorst huilde van vreugde, en Glauerbach had de eer om de getuige van Hector te zijn.

In de tuin stonden enorme bankettafels waar de vazallen van beide families werden vermaakt. De maaltijden van Gargantua waren minder rijk dan dit feest. Vijftig fonteinen spoten wijn in plaats van water, maar tegen zonsondergang kon niemand nog méér drinken, want helaas – voor sommige mensen – is de menselijke dorst niet oneindig. Geroosterde fazanten en patrijzen werden met tientallen tegelijk naar honden uit de buurt gegooid, maar ook zij lieten ze onaangeroerd, want ze hadden zich al vol geschrokt.

Plotseling verscheen er onder de vrolijke en opzichtig geklede menigte een nieuwe gast, die ieders aandacht trok. Het was een man, dun als een skelet, heel lang, en gekleed in de pij van de boetvaardige monniken of ‘stille broeders’, zoals ze in de volksmond worden genoemd. Deze pij bestaat uit een lang, loshangend, grijs, wollen gewaad, omgord met een touw waaraan aan de twee uiteinden menselijke botten hangen, en een puntkap die het gezicht volledig bedekt, behalve twee gaten voor de ogen. Onder de vele orden van boetvaardige monniken in Italië – de zwarte, grijze, rode en witte boetelingen – boezemen geen zo’n instinctieve angst in als deze. Trouwens, niemand heeft het recht om een boetvaardige broeder toe te spreken, zolang zijn kap naar beneden over zijn gezicht is getrokken, de boeteling heeft niet alleen het volste recht, maar ook de plicht om voor iedereen onbekend te blijven.

Daarom werd deze mysterieuze broeder, die zo onverwacht op het huwelijksfeest was verschenen, door niemand aangesproken, hoewel hij het pasgehuwde paar leek te volgen als hun schaduw. Zowel Hector als Bianca huiverden elke keer als ze zich omdraaiden om naar hem te kijken.

De zon ging onder, en de oude vorst deed, vergezeld van zijn kinderen, voor de laatste keer de ronde langs de bankettafels in de tuin. Hij hield stil bij een van deze, nam een beker wijn en riep uit: ‘Mijn vrienden, laten we drinken op de gezondheid van Hector en zijn vrouw Bianca!’ Maar juist op dit moment greep iemand zijn arm en hield deze tegen. Het was de ‘stille broeder’ met de grijze pij. Kalm was hij uit de menigte naar voren gekomen en was hij de tafel genaderd en nam ook een beker.

‘En is er niemand, oude man, naast Hector en Bianca, op wiens gezondheid u zou willen drinken?’ vroeg hij met diepe keelklanken – ‘Waar is uw zoon Alfonso?’

‘Weet u niet dat hij dood is?’ antwoordde de vorst bedroefd.

‘Ja! . . . Dood . . . dood!’ herhaalde de boeteling. ‘Maar als hij slechts de stem zou horen die hij hoorde op het moment van zijn wrede dood, dan denk ik dat hij misschien zou reageren . . . ja . . . zelfs vanuit zijn graf . . . Oude man, roep uw zoon Hector bij u!’

‘Goede God! Wat bedoelt u, wat kunt u bedoelen!’ riep de vorst, bleek van onbeschrijflijke angst.

Bianca stond op het punt om flauw te vallen. Hector, zag nog witter dan zijn vader, kon nauwelijks op zijn benen staan, en zou zijn gevallen als Glauerbach hem niet had ondersteund.

‘Op de nagedachtenis van Alfonso!’ sprak dezelfde mistroostige stem langzaam. ‘Laat iedereen die woorden na mij herhalen! Hector, hertog van R––– V–––, ik nodig u uit om ze uit te spreken!’

Hector deed een krachtige poging en, terwijl hij zijn trillende lippen afveegde, probeerde hij ze te openen. Maar zijn tong kleefde aan zijn gehemelte en hij kon geen klank uitbrengen. Elk oog was gericht op de jongeman. Hij was bleek als de dood en zijn mond schuimde. Eindelijk, na een bovenmenselijke strijd met zijn zwakte, stamelde hij: ‘Op de nagedachtenis van Alfonso!’

‘De stem van mijn moordenaar!’ riep de boeteling op een lage maar duidelijke toon.

Met deze woorden wierp hij zijn kap naar achteren, sloeg hij zijn pij open, en voor de ogen van de geschokte gasten verscheen de dode vorm van Alfonso, met vier diepe gapende wonden op zijn borst, waaruit vier stromen bloed druppelden!

De kreten van angst en de schrik van de toeschouwers kan men zich gemakkelijker indenken dan dat ze kunnen worden beschreven. In een oogwenk was de tuin leeg; de hele menigte gooide de tafels omver en vluchtte weg alsof hun leven op het spel stond. . . . Maar vreemder nog was het feit dat Glauerbach, ondanks zijn grote bekendheid met de doden, het meest in paniek was. Toen de dodenbezweerder, die de doden naar wens had opgewekt, een echte geest zag en deze hoorde spreken als een levend wezen, viel hij bewusteloos op een bloembed, en laat op die avond werd hij overeind geholpen, volkomen krankzinnig, en dat bleef hij maandenlang.

Een half jaar later kwam hij pas te weten wat er na die verschrikkelijke beschuldiging was gebeurd. Na deze te hebben uitgesproken verdween de boeteling voor iedereen uit het oog, en Hector werd naar zijn kamer gedragen onder hevige stuiptrekkingen, waar hij een uur later, na zijn biechtvader bij zijn bed te hebben geroepen, hem zijn verklaring liet opschrijven, en, na deze te hebben ondertekend, dronk hij, vóór hij kon worden tegengehouden, de giftige inhoud van een holle zegelring, en stierf bijna onmiddellijk. De oude vorst volgde hem twee weken later naar het graf, en liet zijn hele vermogen na aan Bianca. Maar het ongelukkige meisje, van wie het jonge leven gedoemd was tot twee van zulke tragedies, zocht toevlucht in een klooster, en haar enorme rijkdom kwam in handen van de jezuïeten. Geleid door een droom had ze een afgelegen hoek van de grote tuin van Monte Cavalli uitgezocht als locatie voor een prachtige kapel, die ze had laten bouwen als een verzoeningsmonument voor de vreselijke misdaad die een einde maakte aan de oude familie van de vorsten van R––– V–––. Tijdens het graven van de fundering ontdekten de werklieden een oude opgedroogde put, en daarin het skelet van Alfonso, met vier steken in zijn halfvergane borst, en de trouwring van Bianca om zijn vinger.

Een tafereel zoals op die trouwdag is voldoende om de meest ongevoelige scepticus overstuur te maken. Nadat hij was hersteld, verliet Glauerbach Italië voorgoed, en keerde terug naar Wenen, waar geen van zijn vrienden in eerste instantie de jongeman van nauwelijks 26 jaar in deze oude afgeleefde gedaante met sneeuwwit haar konden herkennen. Hij zweerde het oproepen van geesten en kwakzalverij voorgoed af, maar was vanaf die tijd overtuigd van het voortbestaan van de menselijke ziel en haar occulte vermogens. Hij stierf in 1841, een eerlijk en beter mens, die over deze vreemde geschiedenis zelden sprak. Het was pas in zijn laatste levensjaren dat een bepaald persoon, die zijn volle vertrouwen won door een dienst die hij hem kon bewijzen, van hem de details over de onechte geestverschijning en de echte tragedie van de familie de R––– V––– te weten kwam.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 282-91

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag