Schaalkuiltjes1
1. Noot vert.: Dit onderwerp wordt ook besproken in De
geheime leer, 2:391vn.
[‘Cup-mark inscriptions’, The Theosophist, maart
1880, blz. 163; CW 2:346-9]
H. Rivett-Carnac, ambtenaar van de Bengaalse Presidency, cie,
fsa, mras,
fgs, enz., heeft zich aan ons verplicht
door ons exemplaren te sturen van zijn verhandeling, Archaeological
Notes on Ancient Sculpturings on Rocks in Kumaon, India, etc.,
en andere recente monografieën die de laatste vruchten van zijn
onvermoeibare oudheidkundige onderzoek belichamen. Een welsprekende
en beroemde Amerikaanse predikant zei eens in een toespraak over kunst,
dat hij, wanneer hij een Italiaanse beeldenverkoper de hut van een arme
man zag binnengaan, altijd het gevoel had dat hij zijn hoed zou moeten
afnemen om hem als een echte missionaris van de kunst te begroeten.
Want hoe ruw en grof de beelden misschien ook waren die hij bij zich
had, toch belichaamden ze op zijn minst een eerste aanzet tot beeldhouwkunst
die in het denken van de zoon van de arme man lag te sluimeren. De predikant
sprak hier een grote waarheid, en deze doet denken aan het oude vertrouwde
spreekwoord: ‘Kijk niet neer op kleine dingen.’ Sommige
van de grootste ontdekkingen van de wereld zijn het gevolg van de toevallige
waarneming van een of ander onbeduidend feit waaraan men vroeger met
onwetende onverschilligheid was voorbijgegaan. Wie weet bijvoorbeeld
wat een vloed van licht op de geschiedenis van de mensheid kan worden
geworpen door een recente ontdekking bekendgemaakt door Rivett-Carnac
– een ontdekking die tot nu toe niet voldoende wordt gewaardeerd;
zeker niet zoals ze zou moeten worden gewaardeerd. De beschrijving van
Sir James Simpson, ba, van de schaalkuiltjes
op stenen en rotsen in Schotland, Engeland en andere landen van het
Westen vertoonden volgens hem een ‘opmerkelijke overeenkomst’
met de tekens op de blokken trapgesteente die de
grafheuvels bij Nagpur omringen . . . De overeenkomst van de vorm
en constructie van de grafheuvels en van de resten die in de grafheuvels
van beide landen werden gevonden, is al opgemerkt, en nu komt hier
nog een derde en opmerkelijker punt bij, de ontdekking van tekens
op deze grafheuvels die precies overeenkomen met de tekens op dezelfde
soort grafheuvels in Europa. [blz. 33-4]
Hij kwam niet met een theorie gebaseerd op deze opvallende overeenkomst,
maar bevestigde dat de schaalkuiltjes
een verdere en heel bijzondere toevoeging vormden
aan de massa bewijsmateriaal die reeds bestond ten gunste van de opvatting
dat een tak van de nomadische stammen die in een vroeg tijdperk Europa
doorkruisten, ook tot in India doordrong. [blz. 34]
|
Schaalkuiltjes, Kumaon,
India.1
1. H. Rivett-Carnac, Archaeological
Notes on
Ancient Sculpturings on Rocks in Kumaon,
India, etc., 1879, plaat 2.
|
Er speelt zoveel meer een rol bij de ontdekking van Rivett-Carnac en
de theorie die hij verkondigt dan zou kunnen worden besproken in de
ruimte die we hier tot onze beschikking hebben, dat we ervan afzien.
De wereldgeschiedenis moet nog worden geschreven, en het is aan wetenschappers
zoals Rivett-Carnac om het alfabet te verschaffen waarmee de bladzijden
ervan moeten worden gevuld. We moeten eerst de ark van Noach tot zinken
brengen en die mythische zonen laten verdrinken die voor de vrome etnografen
– op zoek naar de voorouders van de rassen van de mensheid –
zo’n nuttig doel hebben gediend, en dan zal voor de echte historicus
het terrein worden vrijgemaakt om daarop te bouwen. Er kan geen echte
archeologie bestaan onder christelijke volkeren vóór het
laatste overblijfsel van een bijgelovig vertrouwen op de bijbelse chronologie
en geschiedenis wordt weggevaagd. Deze twee hebben een verpestende theologische
atmosfeer gevormd waarin de waarheid is gestikt.
De schaalkuiltjes die door Sir James Simpson en de heer Rivett-Carnac
werden opgemerkt, worden door laatstgenoemde omschreven als
uithollingen in het oppervlak van rotsen [of monumenten].
. . . Ze zijn van verschillende grootte, variërend van 15 tot
4 cm in doorsnee, en 2,5 tot 4 cm diep, en worden meestal loodrecht
onder elkaar geplaatst, en zijn sterk wisselend in aantal, grootte
en rangschikking. [blz. 2]
Het Oghamschrift bestaat uit combinaties van lange
en korte halen gegrift in zandsteen. In zandsteen zou het gemakkelijker
zijn om lijnen te griffen, zogezegd overeenkomstig de textuur van
de steen. Als men probeert een schaalkuiltje te maken loopt men het
risico de plaat te splijten. Aan de andere kant zou het moeilijk zijn
om een lijn te griffen op hard trapgesteente, terwijl het betrekkelijk
eenvoudig is om met een ijzeren instrument steeds rondgaand een schaalkuiltje
te maken. . . . Bij de Amerikaanse uitvinding waarbij de boodschap
die door de elektrische telegraaf wordt verzonden door het instrument
zelf wordt vastgelegd, werd noodzakelijkerwijs de meest primitieve
stijl van tekens of schrift op papier, gebruikt. En brieven in morsecode
zijn daarom samengesteld uit verschillende combinaties van lange en
korte slagen. [blz. 9]
Rivett-Carnacs aandacht wordt gevraagd voor het feit dat stenen gegraveerd
met vergelijkbare schaalkuiltjes in de Kaukasische steppen zijn te vinden;
en door een vriendschappelijke samenwerking tussen archeologen in verschillende
landen zal het misschien al snel mogelijk zijn om de voortgang van het
oosten naar het westen van de veroverende nomaden te traceren, van wie
Sir James Simpson de lithische monumenten op de Britse eilanden heeft
beschreven, en die de eminente onderzoeker van de Colorado Canyon, majoor
Powell, zonder twijfel heeft aangetroffen op het Noord-Amerikaanse continent.
Zo’n samenwerking zou kunnen worden versneld als de ijverige onderzoekers
in India nu de suggestie van kolonel Garrick Mallery van het Etnografisch
Bureau van het Smithsonian Institution zouden aannemen om The Theosophist
tot het voertuig te maken voor de onderlinge uitwisseling van Indiase,
Europese en Amerikaanse gegevens over ontdekkingen.
Ondergetekende is persoonlijk ook veel dank verschuldigd aan Rivett-Carnac
voor het geschenk van zeven bijzonder waardevolle oude munten die onlangs
in het Bareilly District werden gevonden. Dit is werkelijk een zeldzaam
en zeer gewaardeerd geschenk; want, zoals onze grote Indiase archeoloog
me in zijn brief van 9 februari vertelt:
Het zijn munten van de Surya- of Mitra-dynastie (zie
Prinsep., deel 2):
Bhumi Mitra |
zijn eerder
gevonden, maar zijn zeldzaam. |
Agni Mitra |
|
Phaguni Mitra |
zijn niet
alleen nieuwe munten, maar nieuwe namen in de
lijsten van Indiase koningen. |
Bhadra Ghosha |
Bhami Mitra |
Suyd of Suzyd Mitra |
Zodra een beschrijving van deze munten zal verschijnen in de Journal
of the Asiatic Society, geven we onze lezers uittreksels daaruit.
Elke ware zoon van de grote Aryavarta van weleer zou met belangstelling
moeten uitkijken naar al deze nieuwe vondsten, omdat ze voortdurend
materiaal toevoegen over de oude geschiedenis van India, en ons recht
bevestigen om haar te beschouwen als het oudste, meest eerbiedwaardige
en tegelijkertijd meest interessante overblijfsel uit de prehistorie.
Intussen bedank ik Rivett-Carnac nogmaals persoonlijk.
H.P. Blavatsky,
Redactrice van The Theosophist
Bombay, 25 februari 1880
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 270-3
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag