HOOFDSTUK 44
BEGINSELEN VAN HET DENKEN EN HET STUDEREN: KAN HET OCCULTISME WORDEN ONDERWEZEN? DE OUDE ASTROLOGIE, EEN ECHTE WETENSCHAP. ONZE AARDKETEN VAN BOLLEN, DE ZEVEN HEILIGE PLANETEN EN DE TWAALF TEKENS VAN DE DIERENRIEM. LEVENSATOMEN: DE BOUWSTENEN VAN HET HEELAL.
De astrologie is een even onfeilbare wetenschap als de astronomie zelf, maar op voorwaarde dat de uitleggers ervan even onfeilbaar zijn; en het is deze moeilijk te verwezenlijken voorwaarde, sine qua non, die steeds een struikelblok voor beide is gebleken. De astrologie verhoudt zich tot de exacte astronomie als de psychologie tot de exacte fysiologie. In de astrologie en de psychologie moet men zich buiten de zichtbare wereld van de stof begeven en het gebied van de transcendente geest betreden.
– Isis Ontsluierd, 1:358De tekens van de dierenriem hebben meer dan één betekenis. Vanuit één standpunt beschouwd vertegenwoordigen zij de verschillende evolutiestadia tot aan de tijd dat het tegenwoordige stoffelijke heelal met de vijf elementen zijn bestaan als verschijnsel begon. Zoals de schrijfster van Isis Ontsluierd in het tweede deel van haar bewonderenswaardige boek heeft verklaard, ‘moet de sleutel zevenmaal worden omgedraaid’ wil men de hele filosofie, die aan deze tekens ten grondslag ligt, kunnen begrijpen.
– T. Subba Row, ‘The Twelve Signs of the Zodiac’
Het is een ongehoorde dwaasheid te veronderstellen dat het occultisme in lessen kan worden onderwezen zoals men een taal of een wetenschap onderwijst; en de vraag rijst: Omdat deze bijeenkomsten ten doel hebben met elkaar enkele van de edele leringen van het occultisme te bestuderen, lijkt het er dan niet op dat ze toch op die manier kunnen worden onderwezen, door lessen in cursussen? Het verschil is dit: hoewel het occultisme niet kan worden onderwezen zoals men een taal onderwijst, ligt het voor de hand dat er voor de grote wijzen uit het verleden niettemin bepaalde middelen en methoden moeten bestaan om van tijd tot tijd aan de wereld geschikte delen van de esoterische kennis mee te delen; en dat gebeurt door de beginselen van bepaalde leringen te onderwijzen en toe te lichten, beginselen die in wezen fundamentele feiten van de kosmos zijn. Men kan het occultisme niet onderwijzen, zoals men een taal onderwijst, omdat de feiten van het kosmische zijn, van de innerlijke en de uiterlijke natuur, zo met elkaar zijn verweven dat alleen als men duizend tongen had, tegelijk duizend talen sprak, en de toehoorders in staat waren deze duizend talen op hetzelfde moment te verstaan, men deze ideeën, deze gedachten, tegelijk op de geest van de toehoorders zou kunnen overdragen. Dit illustreert misschien, al is het op povere wijze, waarom men het occultisme niet kan onderwijzen zoals men een taal onderwijst of een natuurwetenschap of een ander gewoon stelsel van exoterische studie, zoals onze universiteiten dat doen; want deze laatste studies of wetenschappen zijn heel eenvoudig, omdat ze zich steeds met één hoofdlijn van denken bezighouden.
Maar de grote wijzen uit de oudheid formuleerden bepaalde beginselen om te overdenken en te bestuderen, die volgens hen de fundamentele werkingen en kenmerkende eigenschappen van het heelal zijn, of liever vertegenwoordigen. En geen van deze machtige denkers heeft ooit geprobeerd – omdat dit de facto onmogelijk is – deze werkingen en kenmerken te onderrichten zoals men een taal of een natuurwetenschap zou onderwijzen; maar door wenken, door toespelingen, door een beroep te doen op de intuïtie en de ingeboren kennis van zijn toehoorders en door juiste aanschouwelijke voorstellingen, leidt zo’n leraar hen stap voor stap verder, tot de man of vrouw tenslotte als in een flits de betekenis van wat werd overgebracht ziet als een sleutel, een sleutel die hij aanneemt en met meer of minder succes gebruikt, afhankelijk van het geestelijke inzicht van de toehoorder. Op die manier worden de leringen van het occultisme in de eerste vier stadia van inwijding doorgegeven.
U kunt als voorbeeld de leer nemen over het begin van de kosmische evolutie. Door deze te bestuderen begrijpen we dat er zeven verschillende beginselen zijn waaruit en waarin de kosmos is opgebouwd; elk van deze zeven werkt op zijn eigen gebied – of liever in zijn eigen wereld; en het is fysiek onmogelijk op hetzelfde moment de gelijktijdige werkingen van deze zeven beginselen te beschrijven. Maar er wordt een wenk gegeven, een toespeling gemaakt op een of meer feiten uit de universele natuur; en door die mededeling wordt een intuïtieve gedachte in hemzelf opgewekt, en wordt de geest van de toehoorder ontvankelijk. Geen enkel kind leert lopen alleen door zijn ouders te zien lopen, maar door zelf te leren het ene been voor het andere te zetten: en zijn eerste zwakke en wankele schreden gaan na verloop van tijd over in de vaste en zelfverzekerde tred van de volwassene.
Zo is het ook met deze leringen. Geleidelijk, stap voor stap, schenken onze leraren ons inzicht, zodat wij op onze beurt leraren worden voor en van onszelf, en de leringen die we hebben vernomen vrijmoedig en met succes kunnen gebruiken als sleutel voor grotere deuren naar onderricht en kennis die toegang verlenen tot nog geheimere kamers van onze verheven moeder natuur. Deze kamers zijn vol wonderen en mysteriën, zo mystiek en wonderbaarlijk dat ze zich aan iedere vergelijking met de dingen op aarde onttrekken. Ik denk aan een van de ware betekenissen van die prachtige inscriptie waarover Plutarchus ons in hoofdstuk 9 van zijn verhandeling over Osiris en Isis vertelt – Plutarchus van Chaeronea, de geniale schrijver, de onnavolgbare biograaf, de grootmoedige mens, ingewijde, een vroegere priester van het beroemde orakel van Delphi. Het is een van zijn meest mystieke geschriften, en een van de moeilijkste om te begrijpen, zo zorgvuldig verbergt hij zijn werkelijke bedoeling. Hij zegt dat deze inscriptie, die vermoedelijk gegrift stond boven de zuilengang van de grote tempel van Neïth te Saïs in de delta van Egypte, als volgt luidde:
Isis ben ik, ik ben al dat was, dat is, en dat zal zijn,
en niemand onder de stervelingen heeft ooit mijn sluier opgelicht.
En Proclus, de neoplatonische filosoof, merkt over deze inscriptie in zijn commentaar op de Timaeus van Plato terloops op dat het slot luidde:
en de vrucht die ik voortbracht werd de zon.
Neïth is de mystieke of occulte kant van Isis; Isis vertegenwoordigde de openbare kant, de herkenbare of duidelijke kant van de verborgen godin Neïth. Deze sluier was de universele natuur om ons heen, die de mysteriën en de werkingen van het grote kosmische leven verbergt. En tot op deze dag is geen sterveling, hoe verheven ook, er ooit in ge slaagd om die sluier geheel op te lichten. Maar naarmate de eonen van de tijd verstrijken, hebben de grootste zieners, de meesters, en de meesters van de meesters, die in hun sferen van denken en handelen ook voorwaarts gaan, zoals wij voorwaarts gaan, de kennis die door de goden, onze voorouders, aan de eerste rassen van de mensheid werd meegedeeld, onderzocht, bewezen en beproefd; ze bewijzen de waarheden van het zijn telkens opnieuw, en wijzigen de uiterlijke vorm ervan voor een later tijdperk; en brengen zo van tijd tot tijd enkele of meer leringen over de werkelijkheid aan de wereld. Hun taak is heel moeilijk. Er is niets dat de mens zo tegenstaat, niets dat zijn gramschap en haat zo opwekt, als een aantasting van het geloof dat hij koestert. Zie eens hoe alle wereldleraren, uit welk tijdperk ook, zijn ontvangen. Kijk naar de edelmoedige Socrates die, hoewel hij niet was ingewijd, delen van de mysteriën, die hij aan zijn eigen intuïtieve inzicht ontleende aan zijn gehoor in het openbaar verried – in die tijd een ernstige misdaad. Kijk naar de legenden over Jezus die, al zijn het maar legenden, niettemin bepaalde mystieke waarheden beschrijven; kijk naar Pythagoras, kijk naar al die grote zielen die hebben geprobeerd de mensheid in de verschillende tijdperken te verlichten: ieder van hen werd vervolgd en verkeerd begrepen, hoewel ieder van hen zijn levenswerk, zijn ziel, gaf om zijn medemensen te helpen; ieder van hen werd gehaat; en in latere eeuwen werd elk van hen, al werd hij verkeerd begrepen of meer of minder begrepen en onrechtvaardig behandeld, bijna – en in een of twee gevallen geheel en al – tot god verheven! Zo is het ook nu nog, in onze tijd.
We lezen nu hetzelfde fragment uit De Geheime Leer (1:188), dat we de vorige keer hebben geciteerd:
Alles is zevenvoudig, zowel in het metafysische als in het stoffelijke Heelal. Daarom worden aan ieder hemellichaam, iedere planeet, zichtbaar of onzichtbaar, zes begeleidende bollen toegekend. . . . De evolutie van het leven vindt plaats op deze zeven bollen of lichamen, van de eerste tot de zevende, in zeven RONDEN of zeven cyclussen.
U zult zich herinneren dat we kort de vier aspecten van de prachtige leer van de sferen hebben doorgenomen; en we hebben een andere en nog verbazingwekkender leer slechts even aangeroerd, de leer van de circulaties van de kosmos; en we eindigden toen op het punt waar we zagen dat iedere bol van de maanketen van de toenmalige zevenvoudige maan – elk van die bollen – haar respectieve reeks van tien stammen of families had vervolmaakt en in een layacentrum had geprojecteerd, één voor elke bol, opdat deze respectieve tien families of stammen hun lange pralayische rustperiode konden ingaan; en dat er vervolgens na het verstrijken van cyclische eonen een trilling van ontwakend leven weerkeerde in deze talrijke slapende wezens, en dat naarmate de levensgolven naar deze layacentra steeds verder omlaag trokken door de verschillende gebieden van hogere stof en elk gebied bezielden en opwekten, het ene na het andere, in die layacentra de differentiatie begon. Bedenk dat ‘omlaag’ hier niet alleen slaat op beweging in de ruimte, maar veel meer op kwaliteit; de levensgolven daalden af naar grovere en steeds grovere gebieden van stof.
De eerste van de slapende menigten wezens die het binnenstromen van de levenskrachten, die uit hogere sferen kwamen, voelde, toen deze haar bereikten, was het aggregaat dat bol A van de aardketen moest vormen.
Dit zijn de twaalf bollen, die de planeetketen van onze aarde voorstellen of naar analogie een van de tientallen planeetketens in ons universele zonnestelsel. Over de bovenste vijf, zoals die in de figuur staan, zullen we heel weinig zeggen. Het zijn superspirituele werelden. De lagere zeven zijn de gemanifesteerde werelden, en deze lagere zeven vormen het hoofdthema van H.P. Blavatsky’s schets van de planeetketens, zoals die door haar in De Geheime Leer is gegeven; en we zullen onze opmerkingen grotendeels tot deze zeven beperken.
Op dit punt van onze studie zijn deze bollen van de aardketen nog niet ontstaan; maar wanneer deze bepaalde reeks van tien stammen of families, die tot dan toe slapende waren – een slapende menigte, afkomstig van de vroegere maan, van bol A van de vroegere maan – de trilling van het binnenstromende leven voelt, begint ze zich tot bol A van de aardketen te ontwikkelen. Dit binnenstromende leven op elke slapende, maar nu opnieuw ontwakende bol, daalt, naarmate het proces van de volledige bouw van laatstgenoemde vordert, omlaag van het geestelijke van zijn gebied naar het stoffelijke van zijn gebied, door zeven stadia of trappen of ruimten van evolutionaire ontwikkeling. Zoals het met bol A van de aardketen gaat, gaat het met de bollen B, C, D, E, F en G, elk op zijn beurt, maar volgens een bepaalde methode die wij nu gaan bestu deren.
We zullen naar de drie hoogste van deze tien families slechts terloops verwijzen, en we zullen onze opmerkingen beperken tot de zeven gemanifesteerde stammen of families, die het grootste deel vormen van de levensgolven die rondgaan langs de zeven bollen in wat de ketenronden worden genoemd. Zoals we de vorige keer zagen, is een ketenronde de doortocht van de zeven levensgolven door de zeven bollen, éénmaal, van bol A naar bol G; en een bolronde is de doortocht van deze zeven levensgolven door één bol – de reis door één van de bollen van deze zeven levensgolven – in de loop van hun ketenronde. Deze ronden zijn de binnenronden. Op de buitenronden zullen we nu slechts een toespeling maken, en wel om een voor de hand liggende reden. Als het voor sommigen van ons al moeilijk is, want we bevinden ons allen in dit opzicht in dezelfde situatie, om zelfs de binnenronden te begrijpen – de doortocht van de levensgolven langs de zeven bollen van onze eigen aardketen – dan is het ondoenlijk, en zeker onverstandig om op dit moment ons denken te overladen met leringen over de buitenronden die, zoals we opmerkten, de doortocht van de levensgolven betreffen in andere grotere ronden uit, door en naar de zeven heilige planeten van de Ouden.
Voor ik verder ga, wil ik even van ons onderwerp afstappen om een mogelijk misverstand later te voorkomen. U weet dat er in de wereld heel wat over astrologie is geschreven en onderwezen, en dat verschillende zogenaamde leraren in de astrologie brochures en boeken drukken, en naar beste kunnen uw horoscoop trekken en lezen. Nu en dan kunnen ze, als een gelukstreffer of een goede greep en min of meer geleid door fragmenten van de oude kennis die aan ons in de boeken van de oude volkeren zijn overgeleverd, u iets vertellen dat waar is, maar hoe vaak hebben zij het niet mis, alle goede wil ten spijt. De astrologie van de Ouden was inderdaad een grootse en edele wetenschap. De moderne astrologie bestaat slechts uit het versleten uiterlijke kleed van de ware oude astrologie, want die werkelijk verheven wetenschap was de leer van de oorsprong, de aard en het wezen, en de bestemming van de solaire lichamen, van de planetaire lichamen en van de wezens die daarop wonen. Deze prachtige wetenschap berustte voornamelijk op twee leringen, namelijk de leer van de sferen, en de leer van de circulaties van de kosmos, en laatstgenoemde is in microkosmische zin de leer van de circulaties van het universele zonnestelsel. En de zogenaamde astrologie, die ons is overgeleverd en die we nu bezitten, is slechts een reeks jammerlijk verminkte en onvolledige fragmenten van leringen die door de latere Grieken en Romeinen verkeerd zijn begrepen. Onthoud dit alstublieft goed want er bestaat werkelijk een uitgebreide en edele wetenschap, die in de oudheid astrologie werd genoemd, een woord dat de ‘wetenschap van de hemellichamen’ betekent. Zo groots en edel was ze, dat ze strikt als een mysterieleer werd beschouwd. Het was in strijd met de wet van de mysteriën om een mysterieleer aan de buitenwereld te vertellen – een dergelijke onthulling van de geheime leringen werd als een ernstig misdrijf beschouwd en in latere tijden door de staat zelfs met de dood bestraft.
De oude volkeren, de latere Grieken en Romeinen bijvoorbeeld, verboden de beoefening en het onderwijs in het openbaar van de astrologie met het oog op een degelijk staatsbeleid, want men wist dat zij niet deugdelijk in het openbaar kon worden onderwezen of beoefend voor persoonlijk voordeel. In het Romeinse Rijk ging men zelfs zover dat men de beoefening ervan verbood op straffe van verbanning of de dood. Keer op keer vaardigden de volkeren rond de Middellandse Zee de strengste wetten daartegen uit en ook tegen wat de Romeinen gewoonlijk de ‘Chaldeeërs’ of ‘astrologen’ noemden wegens het vele onheil dat eruit voortvloeide. Het misleiden en in verwarring brengen van de gemoederen van onwetende en onnadenkende mensen schudde de wetgevende macht van die tijd wakker en zij nam wettelijke maatregelen om te trachten het groeiende kwaad te beteugelen. Niettemin houdt de echte astrologie een diepe waarheid in, want er bestaat inderdaad een uiterst hechte band van eenheid, een strikte en volmaakte overeenkomst tussen alle delen van het zijn: alle delen van het zijn, die het ene grote organisme vormen waar het ene universele leven doorheen stroomt en circuleert. Dit leven volgt bepaalde kanalen en verzamelt zich in bepaalde centra, en deze kanalen en centra zijn vol geestelijke en verstandelijke energieën en vol met wat wij tegenwoordig elektrische en magnetische krachten zouden noemen; zij functioneren meer in het bijzonder in die centra, bepaalde solaire knooppunten van het stelsel, die wij de planeten noemen, en hierin schuilt het geheim van de circulaties waarover we hebben gesproken, het geheim van de gravitatie die de levensatomen van de kosmos naar hier en niet daarheen aantrekt, of omgekeerd. Over deze levensatomen moeten we het, zo mogelijk, nog even hebben.
We wijzen nu op enkele overeenkomsten tussen de twaalf bollen van onze planeetketen en de planeten, en ook tussen eerst- en laatstgenoemde en de twaalf sterrenbeelden van de dierenriem. Er is een strikte en nauwe overeenkomst tussen elk van de zeven heilige planeten en een van de respectieve bollen van onze planeetketen; en tussen elk van de bollen en een van de sterrenbeelden van de dierenriem – één van de huizen van de levenscirkel, zoals de Grieken hem noemden. Maar hoewel het waar is dat de zeven heilige planeten van de Ouden, Saturnus, Jupiter, Mars, de zon (als plaatsvervanger voor een heilige planeet), Venus, Mercurius en de maan (als plaatsvervanger voor een andere heilige planeet) feitelijk onze planeetketen als geheel bouwen en erover waken – d.w.z. er is één van de heilige planeten respectievelijk voor elk van de bollen, waarbij op elke bol de overheersende invloed afkomstig is van de ermee corresponderende heilige planeet – zijn niettemin de invloeden van de andere zes van de zeven heilige planeten daarin ook werkzaam. Terwijl elk van deze twaalf bollen van de planeetketen onder het speciale toezicht, of de zorg van een van de sterrenbeelden van de dierenriem staat, dat wil zeggen van de overheersende genius of bestuurder van dat sterrenbeeld van de dierenriem, is niettemin elk van de elf andere constellaties ook werkzaam in elk van de twaalf bollen van de keten. Er kan geen scheiding zijn tussen krachten, want alles werkt in de natuur samen voor een gemeenschappelijk doel – wat een van de indrukwekkendste bewijzen is die wij van universele broederschap bezitten.
Laten we beginnen met bol A van de gemanifesteerde zeven. Bol A staat onder het toezicht van de zon (als plaatsvervanger), en zijn zodiakaal huis is Leo (leeuw). Bol B onder Jupiter, zodiakaal huis Sagittarius (boogschutter). Bol C, Venus, zodiakaal huis Libra (weegschaal). Bol D, onze aarde, Saturnus, zodiakaal huis Capricornus (steenbok). Bol E, Mercurius, zodiakaal huis Virgo (maagd). Bol F, Mars, zodiakaal huis Scorpio (schorpioen). Bol G, de maan (als plaatsvervanger voor een heilige planeet), zodiakaal huis Cancer (kreeft).
Laten we nu de vijf superarchetypische bollen beschouwen, en eerst die aan de top nemen, de eerste (of laatste) waarvan, tussen haakjes, onze arme stoffelijke aarde de kopie in de stof is: de planeet Saturnus, zodiakaal huis Aquarius, dat is het sterrenbeeld dat waterman wordt genoemd. Als we verder gaan naar links, de bol daaronder: de planeet is Venus, het zodiakale huis Taurus (stier). Die daaronder op de neergaande boog staat onder Jupiter, het zodiakale huis is Pisces (vissen). Als we naar de andere kant gaan en de bol nemen op hetzelfde gebied als de laatste, maar op de opgaande boog, is de planeet Mars, en het zodiakale huis is Aries (ram). Voor die daarboven, vóór de laatste (of eerste) is de planeet Mercurius, en het zodiakale huis is Gemini (tweelingen).
Als het in de korte tijd waarover we beschikken mogelijk was, zouden we een verbazingwekkende studie kunnen maken van de verschillende relaties tussen de bollen van onze keten, de planeten en de huizen van de dierenriem, de wezens die op deze bollen en planeten wonen, en de circulaties van de levensgolven. Laat mij, voor we van dit kleine detail van onze studie afstappen, u een uitspraak in herinnering brengen, die door H.P. Blavatsky in De Geheime Leer werd gedaan en waarin ze zegt dat ‘indien wij slechts de avonturen van een atoom konden volgen’ – ik citeer het essentiële – ‘dan zou geen enkele roman, die ooit werd geschreven of bedacht, dit thema kunnen evenaren wat zijn mystieke wonderen betreft en het verstrekkende beroep dat het doet op de geestelijke natuur van onze ziel’.
We richten nu onze aandacht op een veel later stadium in de planetaire evolutie en zullen mogelijk later terugkeren naar het punt waar we nu zijn. We zijn nu op het punt gekomen waar we moeten nagaan hoe bol A van de aardketen in de eerste ronde wordt gebouwd. Deze tien families – drie hiervan zullen we voorlopig buiten beschouwing laten – of beter gezegd deze zeven gemanifesteerde families of stammen van de binnenstromende levensgolven, deze zeven levensgolven, zijn de zeven die de overeenkomstige bol A van de maan bij haar dood verlieten, en die haar tien of zeven beginselen waren. Ze komen nu weer tot manifestatie na hun lange pralayische rust, en bekleden zich in hun afdaling door de drie superarchetypische sferen boven de vier gemanifesteerde kosmische gebieden op de neergaande boog met omhulsels, of sluiers van bovenzinnelijke stof, totdat zij eonen en eonen later, wanneer ze dit gebied hebben bereikt – het vierde kosmische gebied naar omlaag geteld van de zeven kosmische gebieden en op dit vierde gebied van de kosmos moet de toekomstige bol A van een aardse planeetketen komen – gereed zijn om met de vorming ervan te beginnen. En hoe gaan zij te werk? Eerst komen de drie rijken van de elementalen. Het eerste rijk bouwt en doorloopt de hele reeks van zeven graden of stadia en wanneer zijn werk is voltooid, gaat het in verduistering; het bouwt zeven onderafdelingen, het moet zeven werkstadia volbrengen voor het levenssurplus naar een lager gebied op de neergaande boog kan overgaan, en kan beginnen met het construeren en bouwen van het fundament van de daaropvolgende toekomstige bol B.
Wanneer zijn zeven werkstadia zijn voltooid, treedt onmiddellijk de tweede elementalenwereld op, en volgt dezelfde cirkelgang van zeven stadia. Wanneer de zeven hiervan zijn voltooid, brengt zij op haar beurt het levenssurplus over, omlaag naar bol B, waar het fundament voor haar in gereedheid is gebracht door het eerste (of voorafgaande) elementalenrijk. Dan volgt op bol A het derde elementalenrijk. Wanneer deze drie zijn voltooid, begint het delfstoffenrijk op bol A zijn werk, dat wil zeggen de delfstoffenwereld die met bol A correspondeert; en wanneer zijn zevenvoudige werk is beëindigd op het fundament dat door de drie elementalenrijken is gelegd, volgt de zevenvoudige levensgolf van het plantenrijk; en deze doorloopt haar zeven cyclussen of stamrassen. En wanneer haar loop is volbracht, volgt het levenssurplus hiervan de stroom van de naar het gebied daaronder al afgedaalde entiteiten, naar bol B, naar het werk dat voor haar door haar voorgangers is gereedgemaakt.
Dan komt het dierenrijk op bol A. Bedenk dat ik tot dusver alleen over de eerste ronde heb gesproken. Wanneer de eerste ronde is voltooid, en na het nirvåna tussen bol G en bol A de tweede ronde begint, verandert de procedure. We spreken nu alleen over de eerste ronde. Wanneer het dierenrijk zijn zeven stamrassen (of wortelrassen) op bol A heeft doorlopen, volgt de zevende en laatste stamfamilie, of het zevende en laatste rijk, of dat van de mens, op bol A van onze keten.
Nu gaan we even terug. Neem het eerste elementalenrijk op bol A. Het is bezig zijn zevende wortelras te voltooien, zijn zevende stamras, zijn zevende cyclus, zijn zevende ring zoals Sinnett het noemde; en wanneer het dit heeft voltooid, gaat zijn levensgolf volledig over naar bol B, waarheen zijn zes voorafgaande stamrassen al waren vertrokken toen deze hun respectieve cyclussen hadden voltooid. En wat is er achtergebleven? Gaan alle menigten levens van dat eerste elementalenrijk daarheen? Gaan zij alle omlaag naar bol B? Let goed op dit detail, want dat is heel belangrijk voor onze toekomstige studie. Ze doen dat niet; dat eerste elementalenrijk laat op bol A de ßishta’s achter – een Sanskrietwoord dat ‘overblijvers’ betekent. Dit woord alleen al bevat een hele leer van wonderen; en het illustreert precies een van de moeilijkheden die aan het houden van deze lezingen zijn verbonden. Iedere stap vooruit opent een nieuw verschiet, opent een nieuwe deur, totdat we door alle wonderen min of meer verbijsterd raken; en we moeten onze wilskracht inschakelen om ons hoofdthema in gedachten te houden en geen andere wegen in te slaan. En dit is een van de methoden waardoor de leraren in staat zijn de leringen te verhullen en te verbergen voor hen, die er geen recht op hebben, zoals al eerder is opgemerkt. Ze kunnen niet alles zeggen, zelfs niet over één enkele leer, omdat men het eenvoudig niet zou begrijpen. Ze zeggen ons zoveel als ze mogen en kunnen, en geven wenken en maken toespelingen op iets anders; en deze methode werkt heel goed als een sluier. Vandaar dat de mensen soms zeggen: ‘Deze leer is tegenstrijdig!’ Dat is niet zo. Paradoxaal, inderdaad; maar niet tegenstrijdig.
Wat zijn die ßishta’s van het eerste elementalenrijk of de eerste elementalenwereld die achterblijven op bol A, nadat die levensgolf is verder gegaan om het fundament te vormen van bol B? En wat zijn de ßishta’s van de tweede elementalenwereld wanneer haar levensgolf is overgegaan naar bol B en haar ßishta’s op bol A achterblijven; en evenzo van de derde elementalenwereld en de vier andere rijken? Wij zullen een beschrijving geven van wat ze zijn door een voorbeeld ontleend aan het huidige delfstoffenrijk op deze aarde. De delfstoffen die wij nu in deze tijd op onze aarde hebben, zijn het delfstoffenrijk van onze bol D dat hier in verduistering is, dat wil zeggen ze zijn de overblijvers of de ßishta’s van ons delfstoffenrijk dat verder is gegaan naar de bollen op de opgaande boog, om die bollen op onze latere komst voor te bereiden, wanneer het onze beurt is om deze bol D of de aarde te verlaten. Niet dat zij alleen voor ons werken, want wij werken ook voor hen; ieder rijk werkt voor ieder ander rijk en alle werken voor alle. Maar de eigenlijke hoofdgroep of het grootste deel van het delfstoffenrijk is verder gegaan; en het heeft zijn ßishta’s, zijn ‘slapende sferen’, zijn ‘slapende atomen’, op deze aardbol achtergelaten. En wanneer alle rijken van bol A verder zijn gegaan, laten ze hun ßishta’s, hun overblijvers, hun levens die het hoogste punt van evolutie vertegenwoordigen die door dat rijk in die ronde was bereikt, slapend achter: slapende levensatomen, sluimerend en betrekkelijk onbeweeglijk. Maar niet zonder leven; want alles leeft; er is nergens dode stof. Is een mens die in slaap is dood? Nee; maar hij slaapt, sluimert, rust uit. Deze ßishta’s van al de zeven rijken wachten aldus op het binnenkomen van de levensgolven in de volgende ronde en ontwaken dan weer voor een nieuwe cyclus van activiteit.
U kent ongetwijfeld dat mooie oude sprookje, dat ons door de Fransen werd overgeleverd, die het van de Perzen kregen, en de Perzen weer van de Hindoes; ik geloof dat de Engelse versie ‘Prince Charming’ of ‘The Sleeping Beauty’ wordt genoemd [in Nederland bekend als Doornroosje]. De Franse titel ervan is La Belle au Bois Dormant, ‘De schone in het slapende – betoverde – bos’. U herinnert zich het prachtige oude verhaal: het mooie kasteel en het betoverde bos, waarin iedereen slaapt, zelfs de prinses, de kasteelvrouwe slaapt en wacht, verzonken in een droomloze slaap; en dan verschijnt de toverprins, die dit betoverde bos ziet en erin gaat. Hij is een dolende ridder, die eropuit is edele daden te verrichten. Hij betreedt dit betoverde kasteel en ziet de schone slaapster, en hij buigt zich voorover en hij kust haar voorhoofd; en ogenblikkelijk ontwaakt alles, alles komt weer tot bewustzijn, en in beweging. Zo gaat het in feite ook met het binnenkomen van de levensgolven. Wanneer de binnenkomende levensgolven de sluimerende levensatomen aanraken, of liever er weer binnentreden, ontwaken ze; alles komt weer tot individuele activiteit. Wanneer deze zeven sferen of bollen van onze keten in verduistering zijn zoals wij dat noemen, is elk een slapende sfeer, een sluimerende sfeer – vol van leven in het algemeen, zoals bij een slapend mens van wie de geïndividualiseerde activiteit sluimert.
Laat me in het voorbijgaan nog zeggen, opdat er later hierover geen misverstand ontstaat, dat geen enkele van de bollen, wanneer hij in verduistering is, gedurende de hele periode van een ketenronde in sla pende toestand blijft. Dat wil zeggen dat bol A, wanneer zijn zeven stammen of families hem hebben verlaten en zijn verdergegaan naar de volgende bollen, niet in sluimertoestand blijft tijdens de hele duur van het resterende zes-zevende deel van het manvantara van die ronde, totdat na het interplanetaire nirvåna de levensgolven daar opnieuw binnenkomen. Wanneer een bepaalde tijdsperiode is verstreken, ontwaakt hij opnieuw en ontvangt hij een andere daaropvolgende levensgolf. Het is al moeilijk de onderlinge werking van de binnenronden te begrijpen, laat staan die van de buitenronden. En deze verschillende levensgolven zijn de zeven levensgolven die rond de keten gaan, niet alle tezamen, en niet alle gedurende de periode van één bolronde; maar sommige van die levensgolven gaan aan andere vooraf, omdat zij verder geëvolueerd zijn, en de weg sneller afleggen. Zo komt het dat er zich onder ons wat H.P. Blavatsky en de meesters vijfderonders noemen, bevinden, en zelfs heel zelden, zesderonders. Dit is nog een van de vele onderwerpen die we op een toekomstige bijeenkomst moeten bestuderen.
Elk van deze zeven rijken brengt dus in een bolronde na het einde van zijn zeven wortelrassen of stamrassen zijn levenssurplus over naar de eerstvolgende bol van de keten, en komt zelf – zijn overblijvers – in een sluimertoestand of verduistering samen met de bol die het als levensgolf verlaat.
Op dit punt laten wij ons onderwerp nu rusten om het later weer op te vatten. Graag zou ik hier nog enkele algemene opmerkingen willen maken over de levensatomen. Wat bedoelen we als we over levensatomen spreken? We bedoelen niet dat het alleen prånische atomen zijn, want die vormen slechts één klein deel van de omvangrijke menigten levensatomen. De levensatomen in het algemeen betekenen atomen van leven, van het universele leven dat onze planeetketen vormt. ‘Levens atomen’ is een korte en praktische term voor het bouwmateriaal van het heelal, de bouwstenen, bij wijze van spreken, van de levende kosmos. Zoveel mensen op aarde, zoveel goden in de hemel. Zoveel monaden in de hemel, zoveel levensatomen op aarde, of elders. Zoveel atomen op aarde, zoveel gelijkwaardige godsvonken in de hemel. Goden, monaden, atomen – u herinnert zich het hoofdstuk waaraan H.P. Blavatsky in De Geheime Leer die titel heeft gegeven, waarmee ze wees op de drie algemene klassen of graden van gemanifesteerd leven: het hoogste, de innerlijke god; de monade, zijn voertuig, die de mens is in de kern van zijn wezen; en ten derde, hijzelf als een samengesteld wezen, gevormd uit de levensatomen die hijzelf heeft voortgebracht. De levensatomen zijn dus de levende bouwstenen van de kosmos. In één opzicht bedoelen we hiermee ook dat ze de levensatomen van de bol zijn. De bol, alle bollen, zijn de levensatomen van een nog groter lichaam. Voorts zijn er levensatomen op het fysieke gebied; levensatomen op het astrale gebied; levensatomen op het mentale gebied; levensatomen op het geestelijke gebied; levensatomen op ieder gebied, of liever in iedere wereld; en voorzover wij weten gaat dat steeds door. Bovendien is elk van deze levensatomen, ongeacht het gebied waarop het zich bevindt, een embryoziel die groeit en evolueert met een verheven bestemming vóór zich. Zelfs wij zijn de levensatomen van onze eigen zonnelogos, inderdaad zijn kroost of zijn kinderen, de kinderen van het hoogste in ons, de logos. Als we de reis met succes volbrengen zullen we in toekomstige eonen als mensen en daarna als dhyån- chohans, elk van ons, in de oneindigheden van de moeder-ruimte, een logos zijn; en de levensatomen die nu onze lichamen en onze voer tuigen samenstellen, innerlijke en uiterlijke, en die ons kroost, onze kinderen zijn, zullen in die verre eonen van de toekomst de dhyån-chohans, de aartsengelen, en de engelen, en de prajåpati’s, en de manu’s, en de mensen zijn; en alle menigten van evoluerende levens, die nu onder ons en achter ons staan in het grootse evolutiedrama van het zijn, zullen op hun beurt en analoog zijn gevorderd langs de wegen van het lot.
Tot slot zullen we de volgende vragen beantwoorden: ‘Welk bewijs kunt u aan de gewone man of vrouw leveren van de waarheid van deze verheven leringen?’ ‘Wat zijn de grondslagen van de leringen van de esoterische filosofie?’ Het antwoord op de eerste vraag luidt als volgt: wij kunnen het bewijs leveren, een steeds krachtiger bewijs, en u zult zich herinneren dat we al eerder hebben uiteengezet wat een bewijs is. Bewijs is het overtuigd raken van het denken en deze overtuiging ontstaat doordat het bewijsmateriaal van doorslaand gewicht wordt. En als voorts de vraag zou worden gesteld, ‘Op welke gronden levert u dat bewijs?’ dan zeggen wij, op twee gronden, die elkaar wederzijds steunen. Ten eerste de ingeboren vermogens van de menselijke ziel, die een mens zeggen dat dit of iets anders waar is; hij is dan in geestelijke, verstandelijke en emotionele zin tevredengesteld. Voor hem is het bewezen. Dat is één bewijs. Het andere heeft misschien per se niet zo’n kracht, maar voor gewone mensen heeft het misschien nog meer gewicht. We kunnen aantonen dat de grootste denkers van alle tijden hebben geloofd zoals wij geloven. Zij gebruikten misschien niet dezelfde woorden of technische uitdrukkingen, onderwezen de leringen misschien niet in dezelfde vorm, maar het hart van dit alles was niettemin aanwezig, het wezenlijke, de kern ervan was er. U kunt dit in de wereldliteratuur vinden; en de enige moeilijkheid, waarop men volgens mij zou kunnen stuiten – en ik maak deze opmerking alleen uit voorzichtigheid – is deze: dat de oude geschriften maar al te vaak niet worden begrepen, zelfs niet door hen die ze vertalen en lezen. Misschien is het meest overtuigende bewijs voor de doorsnee onderzoeker gelegen in het feit dat de edelste geesten van alle tijden in de theosofische leringen hebben geloofd; en wij verwijzen naar deze grote denkers als naar een hoogste hof van appèl, zoals mensen met omstreden kwesties zich gewoonlijk voor een oplossing tot de edelste geesten wenden die onder hen verkeren, in de overtuiging dat de geschillen op de beste manier zullen worden opgelost, waarop goede en bekwame mensen ze kunnen oplossen. Ik herhaal, dat we bewijzen leveren. Maar natuurlijk moet de onderzoeker, als hij eerlijk is, zelf nadenken; dat kunnen wij niet voor hem doen.
De grondslagen van de esoterische leringen berusten voor de meeste mensen op precies dezelfde bewijsgronden als voor de vorige vraag gelden. Als men tot de ontdekking komt, dat er achter de leringen die sinds onheuglijke tijden tot ons zijn gekomen, bepaalde feiten, bepaalde beginselen staan die over de hele wereld en in alle tijden dezelfde zijn, die niet naar buiten, in het openbaar tot uitdrukking werden gebracht maar verborgen bleven, is het logischerwijs noodzakelijk aan te nemen, dat zij als esoterisch werden beschouwd, waarom werden ze anders verborgen? Omdat deze in hoofdzaak overal dezelfde zijn, vragen wij naar de reden hiervan. Waarom zijn ze gelijk? De natuurlijke – en juiste – gevolgtrekking is, dat ze aan dezelfde gemeenschappelijke bron werden ontleend, en deze conclusie wordt vaste overtuiging wanneer wij ze bestuderen. Werkelijk, het beste bewijs ligt in deze leringen zelf!