Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Devachan en de zeven beginselen

Betreft: Brief 16, blz. 111-15

Terwijl ik luister naar het onderwerp van vanavond, besef ik dat voor ieder van u meer ernstige studie nodig is om tot een meer eenduidig begrip te komen van zo’n eenvoudige leer als die van devachan. Ik zou niet willen zeggen dat een van de sprekers het mis had. Wat ik wil zeggen is dat ik er moeite mee had in mijn denken de uitspraken van diverse mensen over verschillende aspecten van de leer over devachan te vervlechten, en tot een begrijpelijk samenhangend geheel te komen. Dat is niet altijd zo. Heel vaak word ik geïnspireerd door de sprekers die aan het woord zijn. Dat was nu niet het geval en ik ben geneigd te denken dat enkelen van ons al vliegen vóór we hebben leren kruipen. Dat klinkt misschien vreemd, maar het is een feit. Ik ken academisch gevormde mensen die een waar wonder zijn als het om abstracte felle betogen gaat over zaken die niemand interesseren behalve henzelf en die toch bijzonder zwak waren in dingen die in het lager onderwijs worden onderwezen. Dat moeten we zien te vermijden. Enkele van de dingen die ik uit de zaal heb gehoord waren bewonderenswaardig, dacht ik, en volkomen juist.

Ik zal proberen u enkele van mijn eigen ideeën te geven die, denk ik, juist zijn. Laten we daarom onze aandacht eerst richten op de zogenaamde zeven beginselen in de mens. Deze beginselen zijn geen afzonderlijke entiteiten die aan een mens worden toegevoegd om hem zevenvoudig te maken. Elk beginsel is voortgekomen uit het beginsel daarboven en daarom komen ze alle voort uit atman. Stel u atman voor als het oorspronkelijke zelf van elke zevenvoudige entiteit of dit een heelal is of een zon of een planeet of een god of een halfgod of een mens, of een ander wezen dat minder ver geëvolueerd is dan deze, zoals een dier of een plant of een steen.

In het begin van de periode van manifestatie bekleedt atman zich met het eerste gewaad van manifestatie, van emanatie, van evolutie. Dit noemen we buddhi. Het staat in dezelfde relatie tot atman als mulaprakriti tot parabrahman, of pradhana tot brahman. Met andere woorden, het Zelf brengt als zijn eerste emanatiebekleedsel vanuit zichzelf buddhi voort; en de essentie van buddhi omvat alle hogere delen van de entiteit, bijvoorbeeld van een mens, zoals intuïtie, onderscheidingsvermogen, directe kennis, instinctieve wijsheid, plus de ervaringen die in alle vroegere levens zijn opgedaan en zijn bijeengebracht in buddhi en daar zijn bewaard vanaf het begin van het kosmische manvantara.

Feitelijk is de monade atmabuddhi. Als we daar manas aan toevoegen, zoals meestal en terecht wordt gedaan, betekent dit slechts de hele verzamelde manasische oogst uit vroegere levens waarover ik zojuist sprak. Al deze oogsten bestaan uit intellectuele of geïndividualiseerde ervaringen die een deel zijn geworden van het karakter van het individu.

Daarom gaat atman noch buddhi over in de devachanische droomtoestand, omdat beide bijna oneindig ver boven devachan staan. Hun eigenlijke bewustzijnstoestanden zijn de nirvana’s, de verschillende graden van nirvana, wat betekent bewuste vereenzelviging met de absolute werkelijkheid. Zo is het te begrijpen dat een neofiet die zijn ego, het menselijke ego, op een hoger niveau heeft gebracht om één te worden en inderdaad één te zijn met de monade, alwetendheid bezit, omdat atman universeel is, en buddhi zijn eerste sluier van goddelijke individualiteit is, want, zoals zojuist gezegd, het is de schatkamer van alle bijeengebrachte geoogste ervaringen uit vroegere levens waar ook, in dit zonnestelsel of een ander in andere kosmische manvantara’s.

Daarom wordt terecht door oosterlingen gezegd dat de ware boeddha’s van mededogen alwetend zijn. Dit betekent niet onbegrensd alwetend; het betekent alwetend voor ons eigen heelal. Er zou niet zoiets kunnen bestaan als een eenheid, een monade, (wat al op beperking duidt, hoe groots ze ook is, want vanuit het Al is ze al geslonken tot een één) – er zou zelfs voor zo’n verheven monade niet iets oneindigs kunnen bestaan. Ziet u deze subtiele verschillen? We kunnen, zo u wilt, opklimmen langs de schaal van monaden tot we tenslotte bereiken wat Pythagoras de monas monadum noemde, of de monade der monaden, wat slechts de hoogste monadische hiërarchie betekent van een heelal; toch blijkt uit deze beeldende toelichting dat we het over één heelal hebben en dus over een beperkt wezen, hoe groot ook. Is het eenmaal een heelal, één heelal, dan is het niet langer onbegrensde, grenzeloze oneindigheid en eeuwigheid.

Deze eenvoudige filosofische stellingen zouden ieder van u duidelijk moeten zijn. Maar zo’n boeddha is alwetend met betrekking tot alles binnen zijn heelal, of dat heelal ons zonnestelsel is of ons melkwegstelsel; als hij een boeddha is van ons zonnestelsel is hij echter niet alwetend met betrekking tot het melkwegstelsel, dat een geheel van miljarden zonnestelsels is. Is hij een boeddha van een melkwegstelsel, dan is hij wat dat melkwegstelsel betreft alwetend, maar niet voor een nog grotere groep, bijvoorbeeld een verzameling melkwegstelsels.

Al deze termen zijn dus betrekkelijk. Boeddha Gautama bijvoorbeeld, de boeddha nadat hij het nirvana bereikte, was alwetend wat alles op onze aarde betreft; en volgens mij inderdaad over de meeste dingen van onze eigen planeetketen, want hij was een ketenboeddha die op deze bol verscheen. Ik zou niet willen zeggen dat Gautama de Boeddha, na het boeddhaschap te hebben bereikt, alwetend was over alles, zelfs binnen ons zonnestelsel, hoewel zijn kennis zo groot was en hij zo hoog was gestegen, dat men misschien met enige overdrijving zou kunnen zeggen dat hij alwetend was, zelfs over het zonnestelsel. Maar dat gaat misschien te ver.

Atman brengt buddhi voort. Dit woord betekent de toestand van zuiver ontwaakt zijn, geestelijk en intellectueel, met andere woorden de werkelijkheid, in nog andere woorden de christustoestand, of nauwkeuriger gezegd de bodhisattvatoestand. Bodhisattva betekent de essentie van wijsheid en liefde. Het is duidelijk dat zo’n wezen, dat leeft in atmabuddhi, geen devachan nodig heeft. Uit buddhi, uit de heiligste van alle ervaringen van het intellect, die in vroegere levens op deze aarde en misschien op andere aarden of bollen zijn verzameld, wordt het manasische beginsel geboren of geëmaneerd of vloeit het voort, het beginsel van het opkomende denken, het logisch denken; niet de rechtstreekse, onmiddellijke intuïtie, die buddhisch is. Het manasische beginsel is dat van de rede, vanzelfsprekend een hoogst waardevol beginsel in de mens. Dit is het centrum van het menselijke ego en het is het menselijke ego dat ervaringen opdoet in devachan. Zoals al gezegd is dat niet buddhi. Het menselijke ego, het manasische beginsel, ervaart dit devachan, hoewel het slaapt in de boezem van de monade, zoals al vele honderden keren is gezegd.

Om deze en andere redenen is manas altijd een beginsel genoemd dat tweevoudig van aard is, een hoger en een lager. Feitelijk geldt dat voor alle beginselen, maar het menselijke ego is eigenlijk het hogere manas, en het is dit hogere manas, het menselijke ego, dat van het lagere manas wordt gescheiden bij wat we de tweede dood noemen in kama-loka, nadat de mens is gestorven. Deze bevrijdt het hogere manas dat daarop door magnetisme, zo u wilt, geestelijk magnetisme, opstijgt in de boezem van zijn ouder, zijn Vader in de Hemel, buddhi, en daarin zijn devachan ervaart.

In toekomstige tijden zal dit hogere deel van het menselijke ego niet langer behoefte hebben aan devachan, omdat het dan de noodzaak van een geestelijke rust in devachan is ontgroeid. Dan is het een bodhisattva geworden. Het wordt dan niet slechts nu en dan aangetrokken om in de boezem van zijn ouder, het buddhibeginsel, te slapen, maar zal er daarna voorgoed in verblijven. Zoals Jezus zei: Ik en mijn Vader zijn één. Zo spreken alle bodhisattva’s, alle christussen, want het gaat hier niet om één enkel individueel wezen. Het is een kwestie van archaïsche pneumatologie en psychologie, met andere woorden ieder mens heeft een geestelijk beginsel in zich dat de ouder of de vader is van het lagere deel in hem; en als het lagere deel van hem zover is geëvolueerd dat het zich verheft om één te worden met het hogere deel van hemzelf, dan heeft de zoon zich opgeheven tot de vader. De zoon en de vader zijn één. Ze verenigen zich tot één entiteit. Op dezelfde manier wordt de bodhisattva een boeddha, die nog hoger is – maar daar wil ik nu niet op ingaan.

Uit het manasische beginsel ontvouwt zich of emaneert het kama-beginsel. Naarmate de beginselen zich het ene na het andere ontwikkelen, zoals het ontrollen van een boekrol, ontvouwt de rol zich bij elke draaiing een beetje meer en laat iets meer zien van het zich ontrollende beeld. Dit is in de christelijke geschriften een geliefde gelijkenis, de opgerolde of ontrolde boekrol. De hemelen zullen zich inrollen gelijk een boekrol, wat slechts betekent dat het lagere zal worden opgenomen in het hogere en het hogere in het nog hogere enzovoort tot ze alle tijdelijk slapen in de boezem van de kosmische monade.

Kama, die nu uit het manasische beginsel is ontrold, brengt op zijn beurt ons levensbeginsel voort, de prana’s, die op hun beurt het lingasarira of het astrale lichaam voortbrengen, dat op zijn beurt het stoffelijk lichaam ontwikkelt, zodat atman in de hemel is, en het vlees op aarde. En als de atmische straal de mens van vlees kan bereiken, daalt de logos of de zoon van god in het lichaam af en verlicht het – zoals de christelijke heilige schrift zegt. Dit is de oude oosterse leer op christelijke wijze uitgedrukt, een oude theosofische leer.

Als de dood komt wordt het lichaam afgelegd. Dat betekent niet dat het zevenvoudige wezen een van zijn zeven beginselen verliest. Het betekent niet meer dan dat het vlees – dat een samenstel, een mengeling, een verdichting is van kosmische en andere atomen, tijdelijk verenigd om een lichaam van vlees te vormen – wordt afgelegd. De entiteit heeft het niet langer nodig. Het is een last geworden, het staat in de weg. Er blijven dan nog zes lichamen over. Heel kort daarna valt het lingasarira uiteen en daarmee ook wat we de lagere prana’s noemen. Dan zijn er drie beginselen afgelegd. Maar uit elk van deze drie afgelegde beginselen is het wezenlijke, alle magnetische of levensessenties, het aroma zoals H.P.B. het noemde, alles wat daarin het beste en geestelijke was, reeds verzameld en opgenomen door de hogere beginselen die dat aantrekken, en zij worden aangetrokken naar omhoog omdat dit hogere deel ernaar verlangt. Langzamerhand raakt de kama in kamaloka vermoeid. Zijn lichaam is er niet meer om het uit te putten en het een kanaal te bieden voor sensaties en opwindende avonturen en het wordt eenvoudig suf en slaperig, als het kamarupa; en dat is de tijd van de tweede dood, waarover al eerder werd gesproken.

Zo ziet u het omgekeerde proces aan de gang. De geestelijke delen, de aethers van elk beginsel die omhoog kunnen, worden opgenomen, en zelfs boven de in devachan slapende entiteit bevindt zich de monade, atmabuddhi, op hun eigen nirvanische gebieden; het menselijke ego, het verstandelijke deel van het ego is in zijn devachanische slaap- en droomtoestand; en alle andere lagere beginselen daaronder: kama, prana en lingasarira en sthulasarira of het lichaam worden als het ware in gekristalliseerde of bevroren toestand of sluimer of slapend bewaard in de boezem van de devachani, zoals de devachani zich in de boezem van de geestelijke monade bevindt. H.P.B. noemt deze zo verzamelde lagere dingen de tanhische elementalen, die, als het ego na zijn devachan terugkeert voor wederbelichaming, hun werk beginnen en naar omlaag beginnen te bouwen en zo het lagere viertal ontplooien; en dan is het nieuwe lichaam er, de nieuwe mens in de nieuwe geboorte.

De mens verliest dus nooit een beginsel. Al zijn beginselen lager dan buddhi nemen de levensatomen van de omringende wereld tot zich; precies zoals wij op onze grove manier eten en drinken, en zo voedsel opnemen en volkomen vergeten dat ons lichaam voortdurend levensatomen tot zich neemt uit de omringende atmosfeer en daarna weer afwerpt. Het zijn deze tijdelijke gasten, voor wie wij de gastheren zijn, die onze lichamen helpen opbouwen en die we afwerpen zoals we als het ware een jas afleggen. We hebben ze niet langer nodig en we verlaten het tegenwoordige huis of lichaam of hoe we het ook willen noemen.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 341-5

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag