Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Het bouwen van de bollen

Betreft: Brief 15, blz. 103-4

Een korte uiteenzetting vragen over het ingewikkelde onderwerp van de evolutie van de tien klassen van monaden en de ontwikkeling van de planeetketen – want daar komt het op neer – is wel heel veel gevraagd! Wil men het onderwerp naar behoren behandelen dan vraagt dat om honderd boekdelen, elk gewijd aan één aspect.

Toch kan alles worden samengevat of teruggebracht tot één uitspraak en ik wil proberen dat als volgt te doen: Er zijn tien, of zelfs twaalf klassen van monaden, dat wil zeggen zich weer belichamende entiteiten van verschillende evolutionaire graad; bedenk dat evolutie groei van binnen naar buiten betekent, niet de darwinistische theorie van het opeenstapelen van toevalligheden.

Tijdens de eerste ronde werkten alle tien of twaalf rijken samen om de bollen van een keten op te bouwen of liever te herbouwen uit de vorige belichamingen. Dit is de eerste ronde; hoewel er natuurlijk sprake is van een duidelijke orde onder hen in het werk dat ze doen, is het uiterst ingewikkeld. Maar houd de hoofdgedachte vast dat alle klassen van monaden, tien of twaalf of zeven, hoe u ze ook wilt tellen, alle samenwerken tijdens de eerste ronde. Het is zoiets als een rijke man die een huis gaat bouwen. Hij, zijn architecten, en aannemers en zijn voorman, komen allen bij elkaar en maken het ontwerp en dan laten ze de werklieden komen en alle materialen en werken ze allen samen aan de bouw van het huis. Is het huis eenmaal gebouwd, dan gaat alles over tot de normale orde van de dag, zodra de eigenaar en zijn gezin zijn bijeengekomen om dit reusachtige huis te bewonen – en om de analogie voort te zetten, zullen we moeten zeggen dat ook de architecten en aannemers tot de familie behoren.

Te beginnen met de tweede ronde rangschikken de verschillende klassen van monaden zich, want de weg is nu gebaand, de verschillende huizen of bollen van de keten zijn op zijn minst in grondvorm opgebouwd en, zich ordenend, komen daarna de verschillende klassen van monaden achtereenvolgens binnen, de ene na de andere, waarbij elke klasse zijn eigen weg van evolutionair karma of karmische evolutie volgt.

Maar het zijn altijd de verder geëvolueerden die het tempo aangeven, het plan maken en de weg banen voor de minst geëvolueerden die daarna komen. Dat is de reden dat de mens – de dhyani-chohanische klassen boven de mens nu niet meegerekend, maar alleen de menselijke en de zes andere klassen lager dan de mens – dat de mens het tempo aangeeft en de wegen baant voor de andere monadische klassen onder die van de mens; en daarom is de mens de feitelijke schatkamer of evolutionaire voorraadschuur en bron van de andere klassen van monaden die belichaming zoeken. Ik bedoel die wezens lager dan de menselijke monadische klasse. Dit is de betekenis van de juiste bewering dat vanaf het begin van de tweede ronde, en doorgaand in de derde, en zelfs tot in de vierde ronde waarin we ons nu bevinden, de menselijke monaden of de menselijke stam de voorraadschuur was waaruit de dieren voortkwamen tijdens de derde ronde, waaruit de planten voortkwamen tijdens de tweede ronde en waaruit de delfstoffen al in de eerste ronde voortkwamen, toen ze alle samenwerkten. Hier heeft u alles in een notedop, als u het begrijpt.

Kort samengevat: Tijdens de eerste ronde, als alles nog in een beginstadium verkeert, werken alle klassen van monaden samen om de fundamenten van de bollen te leggen en ze zover op te bouwen dat, te beginnen met de tweede ronde, elke klasse haar eigen lijn van evolutie kan volgen op deze grondslag die door alle klassen tijdens de eerste ronde is gelegd.

Daarom is de eerste ronde te vergelijken met het embryonale stadium bij het ontstaan van de mens in de schoot van de natuur. De tweede ronde begint, bij wijze van spreken, met de geboorte van het kind, of van het dier, of van de plant, of het zaad; en daarna splitst elke klasse van monaden, of elke familie, of natuurrijk, zich af, en volgt ze haar eigen speciale bestemming volgens de weg die door de hogere klassen is uitgestippeld: de menselijke monaden bepalen de weg voor alle klassen lager dan de mens; de dhyani-chohanische monaden of klassen voor alle andere lager dan zij, waaronder natuurlijk de menselijke.

De zeven of tien klassen kunnen als volgt worden aangeduid: drie klassen van elementalen of drie elementalenrijken; de klasse van delfstoffen of het delfstoffenrijk; de klasse van planten of het plantenrijk; de klasse of het rijk van de dieren; de menselijke klasse of het mensenrijk en dan boven de mens komen drie klassen of rijken van dhyani-chohans, waarvan volgens de zojuist gestelde regel de hoogste de belangrijkste is en als groep leidende geesten de voornaamste voorraadschuur of bron is voor alle lagere klassen.

Zoals wij mensen het voetspoor volgen van de dhyani-chohans die ons helpen en waaruit wij in zekere zin voortkwamen, zo volgen de dieren, de planten en de delfstoffen elk langzaam het voetspoor van het rijk direct boven hen. Zo komt het dat het dierenrijk hoofdzakelijk in de derde ronde voortkwam uit de menselijke stam, maar niet in de zin van het darwinisme; de stam van de mensheid wierp kiemen of monaden uit – geen menselijke kiemen of monaden, maar dierlijke kiemen of monaden die de mensen met zich voerden als sluimerende monaden. Maar toen ze eenmaal waren afgeworpen en niet langer onder menselijke controle stonden, vormden ze een klasse op zich, de dierlijke klasse van monaden genoemd en daarna begon elk zich te ontwikkelen langs een eigen weg; de specialisaties in de evolutie sinds de derde ronde, die zich herhaalden in de vierde ronde – deze specialisaties zijn enorm: zo ontwikkelden de viervoeters vier poten, de vissen ontwikkelden vinnen, de vogels ontwikkelden vleugels en poten; verder is er de walvis, die beslist een zoogdier is en geen vis, die het water kiest en eruitziet als een vis; of de vleermuis die een zoogdier is en geen vogel, maar niettemin het luchtruim kiest en eruitziet als een vogel. Al deze worden specialisaties genoemd en hebben de evolutiewetenschappers in grote verwarring gebracht, die geen raad weten met het enorm ingewikkelde probleem omdat ze de esoterische sleutels niet bezitten. Toch werden al deze monaden oorspronkelijk als kiemen, levenskiemen, uit het mensenrijk afgeworpen; eenmaal afgeworpen en niet langer onder menselijke controle, zoals hierboven al gezegd, begonnen ze zich zelfstandig te ontwikkelen en te specialiseren.

Zo leidt en helpt de hoogste klasse dhyani-chohanische monaden de tweede of lagere klasse dhyani-chohanische monaden. De tweede of lagere klasse dhyani-chohanische monaden leidt of helpt de derde of nog lagere klasse dhyani-chohanische monaden. Deze laatsten helpen en leiden de menselijke monaden. De menselijke monaden leiden en helpen de monaden van dieren. Onbewust leiden en helpen de monaden van dieren de monaden van planten. Onbewust leiden en helpen de monaden van planten de delfstoffenmonaden; en deze laatste helpen de monaden van de drie elementalenrijken in dezelfde volgorde.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 338-40

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag