Een beeld is duizend woorden waard
James A. Long
Het doel van de theosofie is te leren op eigen benen te staan – in spiritueel, moreel, intellectueel en fysiek opzicht. Ieder mens staat op zichzelf en heeft het recht op zijn eigen manier te leren. We kunnen alleen terzijde staan en proberen hem te helpen zijn eigen kracht te vinden. Op die manier ontdekken we allemaal wat onze sterke punten zijn en waar onze zwakheden liggen. Ikzelf zal alles doen wat ik kan om diegenen te helpen die tijdelijk zo in verwarring zijn dat ze zichzelf niet kunnen helpen maar ieder mens moet sterk worden door eigen inspanning. (Algemene brief, december 1969, blz. 7.)
Als we van enige werkelijke betekenis willen zijn voor onze grote zaak, dan zullen we een hogere graad van spirituele zelfstandigheid moeten ontwikkelen, zodat we – ongeacht de uiterlijke omstandigheden in de wereld, in de Theosophical Society of in ons persoonlijk leven – het vertrouwen en de kracht zullen hebben onze eigen innerlijke opdracht, die de stem van ons hogere zelf is, te volgen. Als de tijd eist dat de mensheid een stap vooruit doet en zal uitstijgen boven wat we ooit zijn geweest, waarom zouden we onszelf daarvan dan uitsluiten? Karma zondert theosofen niet af van de rest van de mensheid. We zijn een deel van de worstelende menselijke levensgolf en als we de stormen van onze eigen persoonlijkheid doorstaan en moedig onze eigen hartenpijn en beproevingen het hoofd bieden, zullen we het denkklimaat van de wereld ten goede beïnvloeden.
De moeilijkheid is dat we ons zo hebben vereenzelvigd met wat steeds als juist heeft gegolden dat we het gevoel hebben wegen en middelen te moeten zoeken om alle mensen te bereiken die nog nooit van theosofie hebben gehoord, zodat we het aan hen kunnen uitleggen als een programma. Maar dat is niet de manier waarop de waarheid menselijke harten bereikt. Elke sektarische organisatie in de wereld werkt langs deze objectieve lijnen die erop zijn gericht anderen over te halen te denken of te doen of te zijn zoals zij vindt dat het goed is. Maar wat doen ze in feite allemaal? Houden ze de mensen niet juist van de ware stroom af in plaats van hen erheen te leiden? Hoe moet men anders verklaren dat zovelen die oprecht naar antwoorden zoeken, zich nog even hongerend en dorstend afwenden? Ze kregen stenen in plaats van brood, droesem in plaats van het levenswater. Denkt u dat ze ons zullen geloven als we hun zeggen dat wij de antwoorden hebben?
Pas wanneer we met succes onze theosofie in praktijk brengen, zullen anderen reageren. Telkens weer heb ik gezegd dat we iedereen die we ontmoeten, karmisch ontmoeten, en dat we ofwel een zeker inzicht of bepaalde ervaringen hebben die we met hen kunnen delen, of zij met ons. Wat voor programma voor activiteiten zou u kunnen opstellen om zo’n eenvoudige en toch diepe occulte uitwisseling tot stand te brengen? De oude Chinese filosoof die zei ‘Een beeld is duizend woorden waard’ wist waarover hij sprak. Een beeld, of de indruk gemaakt door iemand die een volkomen zuivere en onpersoonlijke gedachte heeft, is tienduizend preken waard, wat zijn werkelijke invloed op anderen betreft. De mensen reageren op de atmosfeer van een ander en niet alleen op zijn woorden.
En wat is die atmosfeer anders dan het aurisch ei van een mens? Ieder van ons heeft zijn eigen individuele atmosfeer, evenals de aarde, de planeten en de zon, wat wil zeggen dat ieder aurisch ei met het stempel van zijn eigen svabhava of karakteristieke essentie zich met alle andere vermengt. Dit is de reden dat wanneer we elkaar ontmoeten, we een reactie ondergaan; die kan heel licht zijn of buitengewoon krachtig, hetzij ten goede of ten kwade. Wat we van anderen voelen of zij van ons is de invloed van onze verschillende atmosferen of aurische eieren, die in hun hoogste delen tot de sterren reiken. . . .
De simpele waarheid is dat we allemaal slechts één leermeester hebben en dat is ons onsterfelijke, hogere zelf. Natuurlijk hebben we nog allerlei leraren in het leven en op school, onze ouders of misschien een predikant, een rabbi of een theosoof van wie we iets kunnen leren. Maar niemand van hen is onze occulte leermeester. En hoe velen van ons moeten in het proces van volwassen worden weer heel wat afleren wat we dachten te weten? Zij die zo verlangend waren theosofie aan anderen te ‘leren’ moeten zich afvragen of zijzelf misschien niet veel moeten afleren wat wij hun hebben geleerd. Misschien hebben ze door ons iets te horen gekregen over dat schitterende patroon van de ronden en rassen en de levensgolven – wat bijzonder belangrijk is en een inspiratie wanneer het in zijn juiste verband met het Al wordt gezien. Maar hebben we in ons verlangen de theosofie over te dragen het hun mogelijk gemaakt hun eigen innerlijke kracht tot ontwikkeling te brengen zodat ze op hun eigen manier en op een voor hen natuurlijk moment konden zien wat hun hogere zelf hun probeerde te leren?
Wanneer we in deze geest een uitwisseling van gedachten kunnen hebben, zodat mijn verstand het uwe niet beïnvloedt of het uwe dat van mij, maar het hogere zelf van iedereen vrij is vollediger te functioneren, dan zal wat tijdens zo’n ontmoeting gebeurt een steun betekenen voor het hogere zelf van beiden om met zijn eigen voertuig dat tot stand te brengen wat het wenst, d.w.z. met ieder van ons afzonderlijk. Als zo’n natuurlijke en schone uitwisseling kan plaatsvinden, op een spontane manier en zonder een bewuste vooropgezette bedoeling, dan zullen bijeenkomsten, in plaats van kwaad te doen, een zegen worden en zullen we ervaren wat meester Jezus bedoelde toen hij zei dat wanneer twee of drie in de juiste geest bijeenkomen, de aanwezigheid van het goddelijke voelbaar is. (Algemene brief, 23 juli 1960, blz. 23-6.)
Als ieder lid van de Theosophical Society, zonder ophef, de theosofie tot een levende kracht in zijn leven kon maken, doet hij of zij alles wat hij moet doen. Het is een uitwisseling in stilte, maar een heel krachtige; en de leiding en de hulp die we van ons hogere zelf ontvangen, zullen alles zijn wat we nodig hebben. Uw en mijn hogere zelf, en het hogere zelf van ieder mens, wacht erop dat we voor zijn invloed ontvankelijk zullen worden; en wanneer dat gebeurt, zal, evenals de warmte van de zon uit het wezen van de zon stroomt, de onzichtbare glans van het hogere zelf in ons dagelijks bewustzijn komen. Maar we zullen er nooit iets van merken, wanneer we het terugdringen met al onze vooropgezette meningen over wat wel of niet moet gebeuren, hetzij in ons eigen leven of in het leven van een ander lid van de mensheid. (Verslag Deodars, oktober 1958, blz. 11.)