Kaarsen in de duisternis
Nancy Coker
Boekbespreking: De goden wachten op ons, Katherine Tingley, TUPA, Den Haag, 2000; isbn 9789070328528, 180 blz., paperback.
‘Het licht wacht slechts op onze erkenning’, zei Katherine Tingley.1 Hoe aangenaam dichtbij klinkt dat, zoals zij het zegt – maar hoevelen nemen de moeite het te zoeken, of herinneren zich in welke richting ze ernaar moeten uitzien? Voor diegenen van ons die nu en dan door dit zoeken worden afgeleid of ontmoedigd, zijn KT’s woorden in een pas verschenen uitgave, De goden wachten op ons, kaarsen in de duisternis.2 De bezieling van haar visie straalt door de tijd en haar treffende welsprekendheid wordt op papier overgebracht zonder iets van haar kracht te verliezen: ze moet een hartveroverend spreekster zijn geweest, met een gehoor waarop de slaap nooit enige vat kreeg. Haar ideeën zijn fris en krachtig en klinken bij het lezen als een strijdleus, die onze geestdrift stimuleert en onze moed versterkt.
Als maatschappelijk activiste, internationaal kruisvaarder voor wereldvrede, filantroop, hervormer en opvoeder, was KT niet onbekend met de kwalen van de wereld; haar idealisme was noch utopisch, noch theoretisch. Ze werkte met gevangenen en de behoeftigen van haar hulpmissies in New York City. Als leider van de Theosophical Society van 1896 tot 1929 was ze de altijd geestdriftige activiste, die een tenthospitaal opzette voor de behandeling van terugkerende veteranen uit de Spaans-Amerikaanse oorlog, die scholen stichtte voor arme kinderen op Cuba en hulpzendingen organiseerde voor Porto Rico. Ze voorzag en vestigde het internationaal bekende TS hoofdkwartier in Point Loma, waar ze leiding en richting gaf aan de Raja-Yoga Academie, de Vredestempel, het Griekse Theater, de Theosofische Uitgeverij, activiteiten op landbouwgebied, zowel als kunst, kunstnijverheid en muziek- en toneeluitvoeringen van de 500 inwonende leden en studenten. Onder haar supervisie werden theosofische tijdschriften gepubliceerd in de V.S., Engeland, Nederland, Duitsland en Zweden. Ze hield wijd en zijd lezingen over wereldeenheid en riep in 1913 het Internationale Theosofische Vredescongres bijeen op het eiland Visingsö, in het Vättern Meer, Zweden.
Ofschoon jaren van toegewijd werk voor de lijdenden, daklozen en behoeftigen haar ervan hadden overtuigd dat lichaamsverzorging alleen niet voldoende was, zag ze er nooit tegenop op dat terrein te handelen als ze zag dat dit nodig was en ging ze, zelfs als wereldvermaard spreekster, door met het voeden en onderwijzen van de armen en met haar werk voor gevangenen.
Gedeelten uit enkele van deze lezingen die in de Verenigde Staten en andere landen werden gehouden, zijn opgenomen in De goden wachten op ons. Uit haar woorden klinkt een vurig enthousiasme. Ze spreekt met een gevoeligheid en echtheid die is gebaseerd op haar eigen ervaringen en weet op dichterlijke wijze esoterische inzichten, praktische voorbeelden en veel gezond verstand tot een harmonieus geheel te vormen.
Hartstochtelijk vraagt ze ons dieper te zoeken, om een innerlijke visie op onze ware grootsheid te ontwikkelen. Stop met gemakzuchtig op meningen van anderen te steunen en begin zelf na te denken, is haar raad. De waarheid kan worden ontdekt en gekend, maar we worden maar al te vaak verblind door de valse schijn van het oppervlakkige en vergankelijke. Daardoor niet bevredigd menen we het gemis goed te maken door meer en meer bezittingen, en door gewoonten van hebzucht, zelfzucht en genotzucht aan te kweken. Ze nodigt ons uit deze gerichtheid op onszelf om te buigen door onze horizon te verbreden: ‘We moeten ons denken afwenden van ons kleine zelf, onze bekrompen omgeving en de nietige goden die we in ons hart en huis een plaats hebben gegeven . . .’ (blz. 8).
Ze moedigt ons aan de ware innerlijke godheid te ontdekken, en herinnert ons eraan dat het koninkrijk der hemelen in ons is. Ze wil dat we niet langer steunen op een autoriteit buiten ons en dat we de verantwoordelijkheid op ons nemen voor onze eigen evolutie en verlossing, zodat onze ‘slapende’ god kan gaan groeien en bloeien. Hij wacht slechts op onze roep.
Ze probeert niet alleen verantwoordelijkheid voor onze eigen vooruitgang wakker te roepen, maar ook begrip voor de verbondenheid van ieder mens met en zijn verantwoordelijkheid voor het geheel. Lang voordat voorstanders van natuurbehoud en politieke activisten de slagzin bedachten ‘Denk mondiaal en handel lokaal’, hield KT voor haar toehoorders over de hele wereld een vurig pleidooi om de eenheid van de wereld te zien, waarin iedereen zijn onderlinge afhankelijkheid van alle anderen beseft en zich ervan bewust wordt dat zoiets als een toeschouwer niet bestaat – allen zijn deelnemers; ‘als men de menselijke natuur op enig punt raakt, raakt men de hele mensheid’ (blz. 153).
Door dieper te zoeken naar de oorzaken van het lijden, zag ze onze neiging onszelf te beschouwen als beperkte en machteloze wezens, die bezig zijn persoonlijke verlangens te bevredigen als een soort troostprijs. Als we de god in ons zouden oproepen en onze band met het heelal zouden ervaren, zouden we het gevoel van machteloosheid kunnen omzetten in een gevoel van kracht en overtuiging. Door niet langer toe te geven aan een soort onevenwichtige energie die ons aanzet om te vechten en te sterven voor wat we geloven, zouden we ons bewust worden van de helpende kracht die het ons mogelijk maakt in praktijk te brengen wat we geloven.
Katherine Tingley herinnert ons aan de onmetelijke kracht van het denken en waarschuwt ons ervoor teveel op verstandelijke kennis te steunen. We kunnen onszelf misleiden door op onze persoonlijke meningen te vertrouwen – ze raadt ons aan verder te kijken. ‘We beperken de godheid naar de maat van ons eigen verstand en stellen ons het grenzeloze voor als persoonlijk omdat we onwetend zijn van alles behalve het persoonlijke in onszelf’ (blz. 151). Herhaaldelijk vertelt ze ons dat we groter zijn dan we weten en spoort ons aan niet bang te zijn om naar waarheid te zoeken. We zouden de kracht van het goddelijke ogenblikkelijk kunnen vinden – ieder ogenblik – zodra we leren om met onze innerlijke geest te zien.
Al weet ze welke hoogte we kunnen bereiken, ze koestert beslist geen illusies over onze tegenwoordige tekortkomingen. Ze begrijpt dat het heel gemakkelijk is de fouten van anderen te zien, en beveelt daarom zelfanalyse aan als een werkelijkheidscontrole, een oefening die zeker tot mededogen leidt.
Ze voelde bijzondere sympathie voor gevangenen. Het langste hoofdstuk is gewijd aan deze ongelukkigen, hun mentale gesteldheid, hun vroegere huiselijke omstandigheden, hun wanhoop en de mogelijkheden tot verbetering. KT’s edelmoedige en meedogende natuur weerhield haar niet ervan onbevreesd vast te stellen wat de oorzaken zijn van crimineel gedrag en welke remedies daarvoor zijn – ook geloofde ze niet dat alle criminelen achter de tralies zitten. Hoewel het gevangenissysteem werkt, zoals men ze noemt, als huizen tot ‘verbetering’ is het niet werkelijk bedoeld voor rehabilitatie. Menselijk falen is altijd het gevolg van onwetendheid en ze legt uit dat criminelen meer als invaliden zouden moeten worden behandeld, en verzorging en opvoeding nodig hebben om een gezond en evenwichtig leven te herkrijgen. Ze moeten worden aangemoedigd en voortdurend eraan worden herinnerd dat zij de kracht bezitten om zich in harmonie te brengen met de innerlijke wetten van het leven en hun huidige zwakheden te overwinnen.
KT gaat zonder moeite over van de meest ernstige overtreders naar hen die meester over het leven zijn geworden. De beschrijving van haar eerste ontmoeting met H.P. Blavatsky’s leraar is verhelderend en stemt ons tot bescheidenheid. Haar advies aan ouders over het opvoeden van kinderen is ze lief te hebben, maar niet op sentimentele wijze; haar bespreking van reïncarnatie is praktisch. Ze geeft ons de verzekering dat het besef van onze goddelijke essentie ons kan helpen onze problemen op te lossen. Als we begrijpen dat we oude zielen zijn op een pelgrimstocht door een oneindig heelal, dan verruimt dat ons perspectief en helpt dat ons om vooroordelen los te laten en onze verbeeldingskracht te stimuleren.
Een serieuze poging onszelf te begrijpen is noodzakelijk vóór we elkaar kunnen helpen: ‘Niemand – niet de grootste hervormer, niet de grootste geleerde van de mensheid – kan het middel vinden tegen de kwalen van het leven als hij die sleutel niet in zichzelf heeft gevonden’ (blz. 101). Er is zoveel lijden in de wereld, zoveel wreedheid en onwetendheid dat ze ons aanspoort van ieder moment gebruik te maken. We leven niet alleen voor vandaag, we handelen voor de eeuwigheid, ‘we bouwen aan de toekomstige beschaving’ (blz. 34), en de goden, onze vertrouwde en bereidwillige metgezellen, wachten op ons.
Verwijzingen
- Theosofie: het pad van de mysticus, blz. 25, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 1980, 172 blz., gebonden.
- De goden wachten op ons, vertaling van de 2de herziene editie, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 2000, 180 blz., paperback.