Onze plaats in de geestelijke ecologie
John Van Mater, jr.
Wat zijn de kenmerken van het leven? Zijn de fysieke zintuigen en het verstand op zich voldoende om het mysterie ervan te begrijpen? Wetenschappers kijken miljarden lichtjaren in de ruimte en speuren in de eindeloos kleine subatomaire gebieden. Die twee uitersten zijn slechts toegangspoorten tot het uitgestrekte terrein van de energieën, substanties en geest. De nieuwe metafysica wijst op bewustzijn als een oorzakelijk instrument, een éénmakende factor achter de kosmos. We zijn bezig terug te keren naar een zienswijze van een oorspronkelijke levende wereld, waar de natuur een doel en intelligentie heeft en een broederschap van levende wezens laat zien. Als we onze innerlijke verbondenheid met alle dingen beseffen, geeft dat een verdieping van ons perspectief, en het biedt een meer bevredigende ethiek. We worden ons geleidelijk bewust van een fundamentele wijsheid: dat niets van iets anders is afgescheiden, want kosmisch bewustzijn is overal – ook binnenin ons.
Symbiose, leven in een samenwerkingsverband, is veel essentiëler dan de strijd om het ‘overleven van de sterksten’. We zijn afhankelijk van kleinere levensvormen – cellen, bacteriën, atomen – en die hebben ons nodig. Deze symbiose werkt naast de druk uit de fysieke omgeving, die een element is in de selectie van beter aangepaste organismen. In de natuur komt strijd wel voor, maar vooral harmonie. Als we naar een ongerepte plaats gaan – een strand, berg of woestijn – dan voelen we een rust, een orde, die zelfs nog boven de natuurlijke schoonheid uitgaat. Hoe kan dat allemaal? Is het een onthulling van het oorzakelijke mysterie van bewustzijn, van een zielenleven en van een hogere geestelijke orde? En welke plaats nemen wij in dit alles in?
De overleveringen en mythen van de wereld geven een beeld van een eindeloze ontvouwing waarin we onze plaats kunnen vinden; een wereld waar ieder deeltje in zijn kern goddelijk is, waar er niet zoiets als levenloze materie is. Ze beschrijven het ontstaan en de ondergang van werelden en heelallen, met goden die de aanzet geven tot de modellen voor evolutie en groei en die de levenszaden afwerpen in nieuwe cyclussen. De goddelijke essenties worden verspreid door alle rijken van de natuur, die samen één levend organisch geheel zijn. Dit is in grote lijnen de grondslag van geestelijke ecologie, terwijl de ecologie als wetenschap zich beperkt tot onderlinge stoffelijke relaties tussen de levende dingen. Geestelijke ecologie onthult dat er geen wezenlijke afgescheidenheid is tussen de vele niveaus van het bestaande, behalve in hun illusoire materiële verschijningsvorm. Het stoffelijke weerspiegelt ook enigszins de hogere, intelligente werkingen, die hun oorsprong hebben in het Ene dat het vele wordt – een wonderbaarlijk levend universum dat op allerlei manieren, zowel tijdens het leven als na de dood, voor ontelbare menigten nakomelingen zorgt.
Wat is dan onze plaats in deze universele goddelijke ecologie? Er zijn ontelbare wezens die vele werelden en gebieden bewonen waarvan de meeste voor ons niet zichtbaar zijn. Ze bestaan in andere trillingsfrequenties en hun leefwerelden kunnen nu, in dezelfde ruimte, door die van ons heengaan en misschien kan toch geen ervan ooit rechtstreeks met de andere in wisselwerking staan. We zijn ons eenvoudig niet van hen bewust en zij niet van ons. Al die gebieden en werelden zijn in wezen met alles in de natuur verbonden, al zullen we misschien de verbanden nooit waarnemen, vooral niet met onze fysieke zintuigen. Toch worden we beïnvloed door deze onderlinge verbindingen en wij oefenen er ook invloed op uit.
Geestelijke ecologie is onderdeel van een enorm ontvouwingsprogramma. Uit de ene goddelijke homogeniteit ontspringen talloos veel wezens. Differentiatie brengt tweepoligheid mee, waarbij geest en stof samenwerken en als twee aspecten van één bewustzijn in elkaar overgaan. W.Q. Judge geeft hiervan een beknopt overzicht en spreekt over ‘‘de essentiële eenheid van alle leven en zijn’. Manifestatie van leven is differentiatie van deze eenheid, het doel van differentiatie is evolutie, en het einddoel van evolutie is de terugkeer van alle manifestatie naar haar bron en oorspronkelijke eenheid.’ (Theosofische inzichten, blz. 140)
Dit proces houdt de cyclische activiteiten van wezens in die in en uit het stoffelijke bestaan komen. Deze cyclussen betekenen een eindeloze ontwikkeling, voortdurend groeien en worden. Het betreft de afdaling van een godsvonk in de gebieden van de stof, waar ze haar voertuigen opbouwt. Wanneer het heelal zijn meest materiële punt bereikt, gaat ze door de gebieden en rijken van de natuur weer omhoog en ontvouwt zo haar ingeboren geestelijke bewustzijn. Als de godsvonk het mensstadium ingaat, verwerft ze zelfbewustzijn en ten slotte goddelijkheid. Alle wezens bewegen zich voortdurend spiraalsgewijs naar hogere stadia van evolutie, gaan samen vooruit, steunen elkaar in het ene universele leven. Ze kunnen niet anders.
Wat zit er achter deze activiteit die zo intelligent wordt geordend en uitgevoerd? Karma, de mysterieuze wet van oorzaken en gevolgen. Geen enkel wezen is vrij van karma. De werkingen van het heelal vinden in het algemeen plaats onder de automatische leiding van de goden, door ingewortelde harmonische methoden. De goden belichamen gezamenlijk de activiteit van de kosmische ideeënvorming. Ze zijn de beschermers van het leven en herstellen het karmische evenwicht. Deze godheden functioneren door de hoogste oersubstantie, die kan worden gezien als een collectief geheugen dat de goddelijke vitaliteit, wil en intelligentie overdraagt. Alle geestelijke gebieden, sferen van denkvermogen en oorzakelijkheid, hebben vorm, een plan, polariteit en herstellingsvermogen. Het goddelijke denkvermogen moet door middel van een reeks omvormers werken om het stoffelijke te bereiken. Drie basisaspecten – geest, ziel en lichaam – zijn hoofdbestanddelen, maar vormen samen één verstrengeld geheel.
Monaden zijn goddelijke bewustzijnscentra. Ze komen voort uit goden die hun geestelijke ziel als een omhulsel projecteren en toch volledig bewust op hun eigen vlak blijven en ongeveer als een fijn afgestemd zenuwstelsel met ogenblikkelijk contact buiten onze tijd en ruimte functioneren door de hele uitgestrekte kosmos. Voorts handelt iedere entiteit vanuit zichzelf en heeft haar eigen mate van vrije wil en intelligentie, die worden weerspiegeld in daden die op hun beurt een lotsbestemming scheppen. Een entiteit ondergaat verandering en groei. Dit wordingsproces blijft karmisch in evenwicht en wordt in zichzelf vastgelegd als deel van de inherente harmonieën van het heelal. Om ervaring op te doen ontwikkelt ieder wezen zich langs rondgaande banen in allerlei lichamelijke vormen. De reis leidt naar steeds uitgestrektere spiraalvormige groeipatronen en voert uiteindelijk terug naar de goddelijke bron.
Voor de ervaringen van de ziel zijn veel uiteenlopende lagen van bewustzijn en stoffelijke voertuigen nodig. Elke entiteit is een geestelijk ecosysteem dat uit kleinere levende wezens is samengesteld, evenals ons lichaam uit talloze levende wezentjes bestaat – atomen, cellen, organen – die in samenhang functioneren, en prachtig geordend en in evenwicht worden gehouden. Het zijn werelden en heelallen die op zich werkelijk en substantieel zijn, maar als zodanig voor het grootste deel onopgemerkt blijven. Zoals atomen en cellen een deel van ons zijn, zo horen wij bij de levende aarde, Gaea, die is opgenomen in een levend zonnestelsel. Dit is een cel die weer een klein deeltje van een melkwegstelsel is dat behoort tot superzwermen van sterrenstelsels, en zo eeuwig door.
Ons thuis is de aarde, maar we zijn ook geestelijke en goddelijke wezens, d.w.z. solaire en kosmische entiteiten. Wat we om ons heen zien is het buitenste product van een onzichtbaar scheppingsproces. Ons fysieke lichaam, onze zintuigen en persoonlijkheid, verbergen het innerlijke leven, ons ware zelf. De in wezen goddelijke bewustzijnsstroom emaneert al die lagen als één uitstraling, tot ze het lichaam en de persoonlijkheid doet bezinken, die de voertuigen zijn voor haar leven op aarde. Bovendien verandert alles voortdurend vanuit de grote adem, de goddelijke beweging, die wordt omgezet in activiteiten, willen en harmonieën van goden, monaden en atomen die op iedere schaal innerlijke en uiterlijke heelallen bouwen. De stuwkracht van het bewustzijn is de eeuwige oorzaak van verandering en vernieuwing. Alles is een onmetelijk netwerk van onderling verbonden wezens en voor ieder is er een tijd, een doel en een geschikte periode.
Individualiteit heeft haar oorsprong in de goddelijke monade. Monaden zijn de kroon van individualiteit, maar toch in essentie één. Ze zijn als een holograaf van de kosmos met het oneindige in de kern ervan; of als druppels in de oceaan van het bestaan, uniek en tegelijkertijd toch één. Ze brengen energie over als golven die breken op de kust van het gemanifesteerde bestaan – maar de oceaan blijft altijd zichzelf.
De collectieve beweging van al die evoluerende monadische entiteiten vertegenwoordigt de circulaties van het heelal – d.w.z. de groepen entiteiten die we levensgolven noemen, of natuurrijken die evolueren en vooruitgang boeken. We zijn maar net begonnen onszelf te begrijpen, om niet te spreken over het zielenleven van de minuscule atomaire wezens, mineralen, planten, insecten en ook dieren. Misschien vormt de mensheid wel een denkende, zelfbewuste laag in Gaia’s ziel en zijn alle rijken eveneens aspecten van haar bewustzijn en lichaam in een verbazingwekkende uiting van intelligentie en geest.
De wijsheidstradities van de wereld vormen een belangrijke gids om onze ware plaats in het heelal te ontdekken en in te nemen. Ze vertellen ons over deze eindeloze goddelijke ecologie waarin we ontelbare vormen en bewustzijnstoestanden hebben doorgemaakt. De monaden gaan door de lagere rijken – elementalen, mineralen, planten, dieren – om het mensstadium te bereiken. Al die rijken zijn in ons, maar ook de klassen van goden die ons overschaduwen, zij die het denkvermogen in ons hebben gewekt. Veel bronnen vermelden dat die goden behulpzaam waren om zelfbewustzijn en vrije wil aan ons te geven. Vanaf die tijd zijn de mensen het vermogen gaan ontwikkelen om hogere en diepere werkelijkheden van het bestaan te ervaren, om alle soorten gedachten tot uitdrukking te brengen, om ons eigen lot te scheppen en te evolueren door keuzen te maken.
In onze huidige ontwikkelingsfase lijkt er eerder een gevoel van afgescheidenheid dan van heelheid in het denken van de mens te overheersen; en zo helpen we elkaar en Gaia de vernieling in. Er is echter een groeiende bewustheid van onze eenheid met het leven. Niet alleen bestaan er tegenwoordig culturen die meer op het spirituele zijn gericht dan de onze, maar ook meer geëvolueerde mensen die rechtstreeks de geestelijke werelden in solaire en kosmische omvang hebben leren kennen.
Veel indiaanse volkeren in Amerika, bijvoorbeeld, leren dat alles wat leeft onderling afhankelijk is. Ze hebben een ethiek die is gebaseerd op de heiligheid van het leven. Ze zien het als een deel van de plicht van de mensheid om een kosmisch evenwicht te helpen bewaren, als een essentieel aspect van het bestaan dat door de goddelijke kracht van de Grote Geest is verschaft. Ze voelen dat elke oorlog, ziekte of tegenspoed op een of andere wijze is toe te schrijven aan een verloren gaan van dat evenwicht en proberen het door hun ceremoniën en in hun dagelijks leven gedeeltelijk te herstellen.
Sinds het ontwaken van zelfbewust denken in de mens is Gaia nooit meer dezelfde geweest. Denk eens aan de macht en kracht van zoveel mensen die gedachten verspreiden, van spiritueel tot zelfzuchtig. Die moeten wel een dynamische invloed hebben, niet alleen op de andere natuurrijken en onszelf, maar zelfs op de goden. Gedachten zijn elementale entiteiten, die rondgaan door de natuurrijken en aan dieren en planten bepaalde eigenschappen geven, hetzij edele òf giftige en agressieve neigingen. Het spreekt vanzelf dat die psychische, mentale en andere uitstromingen leiden tot een opeenhoping, vooral als de mensheid niet in harmonie met Gaia is. Verandering is in de evolutie onvermijdelijk, zodat ze van tijd tot tijd schoon schip maakt en ernstige wereldrampen ondergaat om het evenwicht te herstellen. Dit hele proces wordt in gang gezet door het goddelijke bewustzijn dat nieuwe en fijnere uitingsvormen van zijn gemanifesteerde leven zoekt. Veel overleveringen erkennen dat we vier eerdere wereldrampen hebben doorgemaakt, die corresponderen met de vier vroegere grote mensenrassen, en dat er voor onze tegenwoordige mensheid, de vijfde, over vele duizenden jaren opnieuw zo’n wereldwijde omwenteling zal komen. Het is onvermijdelijk dat de werkingen van karma het evenwicht gaan herstellen. Er zijn altijd krachten van het bewustzijn die op elkaar inwerken als tegengestelde polen; sommige zijn gericht op het spirituele, andere op de materie; ze houden een dynamisch evenwicht in stand.
In de kern van alles is het goddelijke Zelf, dat de drang verschaft om onze beperkingen te overwinnen en naar de lichtzijde van de geest te groeien. Voor het algemeen welzijn moeten we proberen onze geestelijke krachten, ons zelfbewuste denkvermogen en onze talenten verstandig te gebruiken. Ons ware zelf vertelt ons voortdurend om de wijsheid in onszelf te zoeken en met het innerlijke ontvankelijke oor te luisteren. We hebben allemaal, iedere entiteit, een herinnering aan alles wat we eonen geleden waren, en een voorgevoel van wat we eonen in de toekomst zullen zijn. Het enige wat we moeten doen is haar te herkennen – haar terug te roepen, haar in ons alledaagse bewustzijn te brengen. Maar dat is geen geringe opgave!
We moeten medewerkers van de natuur worden en alle wezens deelgenoot maken van een grote onpersoonlijke liefde en sympathie, want ware ethiek kan alleen worden gebaseerd op spirituele eenheid en universele broederschap. Albert Einstein heeft een paar prachtige gedachten geschreven over het persoonlijke zelf en onze bevrijding:
Het moet onze taak zijn ons te bevrijden uit de gevangenis door onze kring van mededogen uit te breiden om alle levende schepsels en de hele natuur en haar schoonheid te omvatten. Niemand kan dit volledig doen, maar elk streven naar succes maakt op zichzelf deel uit van de bevrijding en is de grondslag voor innerlijke geborgenheid.
Door een groter bewust inzicht in onze goddelijkheid te verkrijgen kunnen we ontvankelijk worden voor de grootse innerlijke stromingen van het leven en voor de betekenis ervan, en onze ware plaats in de geestelijke ecologie van het leven leren kennen. Dit leidt ertoe dat we onzelfzuchtig gaan leven voor het welzijn van alle wezens.