De mysterieuze werkingen van karma
Eloise Hart
Het heelal en alles, zowel het morele, mentale, fysieke, psychische als geestelijke, erin berust op een volmaakte wet van evenwicht en harmonie.
– H.P. Blavatsky, De sleutel tot de theosofie, blz. 175
Karma is een Sanskrietwoord dat ‘handeling’ betekent, en door handeling – beweging gevoed door begeerte — ontstaan telkens weer heelallen en alle bewoners ervan, en worden ze gedurende hun voortdurende bestaanscyclussen van energie voorzien. Karma is het zaaien en oogsten uit de bijbel; de actie en reactie van de boeddhisten en de brahmanen. Het is oorzaak en gevolg voor de wetenschappers, debet en credit voor bankiers, en in onze samenleving is het het geven en ontvangen en het op onze beurt weer geven dat ons leven aangenaam en harmonieus maakt. Maar wee de ontvanger die niets teruggeeft; die zo in zichzelf opgaat dat hij niet beseft dat zijn niet-handelen de stroom blokkeert van vriendelijkheid en genegenheid, die hem in tijd van nood anders te hulp zou zijn gekomen. Natuurlijk moeten we voorzichtig zijn als we over een ander oordelen, want er zijn vele manieren om iets terug te doen: soms is een oprecht en hartelijk blijk van waardering al voldoende.
Laten we bedenken dat een karmisch voorval geen eenmalige gebeurtenis is. Er is een voortdurende herhaling van reacties totdat de verstoorde, disharmonische energieën in evenwicht zijn gebracht. Zo kan wat aan een daad voorafging heel ver terug in het verleden liggen, en kunnen de gevolgen van een daad uitwaaieren en tot in de oneindige duur van de toekomst miljoenen beïnvloeden.
Maar zijn alle handelingen reacties? Kunnen altruïstische personen handelingen beginnen of ‘ontwikkelen’ die verreikende weldadige gevolgen hebben? Hoewel we de pijl die met een boog werd weggeschoten niet tegen kunnen houden, noch de trillingen van een boze stem tot rust kunnen brengen, kunnen we als tegenwicht tegen de disharmonische krachten die we hebben opgewekt met onze wil harmonieën scheppen, en zo nieuwe ritmen van oorzaak en gevolg tot stand brengen.
Mensen die voor het eerst met dit denkbeeld kennismaken, zien karma vaak als de beschikkingen van een alwetende God die, na het goede tegen het kwade te hebben afgewogen, de goeden beloont en de boosdoeners straft. Later zullen ze gaan inzien dat wijzelf ons karma zijn. Wij belonen en straffen met onze gedachten en begeerten onszelf. Wat we zijn en elk voorval dat in ons leven plaatsvindt, bestaat omdat we de oorzaak waardoor dit ontstond zelf hebben voortgebracht.
Maar hoe kunnen gedachten en daden tot de omstandigheden in ons leven worden? Deze hoogst mysterieuze werking van karma wordt in de oosterse filosofie benaderd door het verklaren van de aard en werkzaamheid van gedachten en skandha’s. De skandha’s zijn de ‘bundels’ of ‘verzamelingen’ van fysieke en psychologische kenmerken die we in de loop van ons leven bijeenbrengen. Het zijn verzamelingen van gewoonten, persoonlijkheidskenmerken, neigingen, vooroordelen, angsten en talenten. Onze skandha‘s blijven, nadat we zijn gestorven, sluimeren tot we terugkeren. Dan beginnen deze bundels of ‘zaden’ tijdens het proces van incarnatie weer te ontwaken en geven zij door de alchemie van transformatie vorm en inhoud aan de persoonlijkheid en de levensomstandigheden die in het dan komende leven ons deel zullen zijn. Bovendien worden er op ons onderbewuste gedachten en begeerten afgedrukt, die omgezet worden in daden en herinneringen die als brandpunt dienen voor karmische vereffeningen dagen of levens later. Opgewekte en liefdevolle gedachten verheffen en verfijnen onze natuur, terwijl duistere en zelfzuchtige gedachten ons ziek en gedeprimeerd maken en, wanneer men er zich steeds opnieuw en met genoeg mensen op concentreert, kunnen ze hele naties corrumperen en vernietigen. H.P. Blavatsky plaatst deze gedachten in perspectief:
er is werkelijk geen ongeval in ons leven, geen ongeluksdag en geen tegenspoed, die niet kan worden herleid tot onze eigen daden in dit of in een ander leven. Als men de wetten van harmonie overtreedt . . . moet men erop voorbereid zijn tot de chaos te vervallen die men zelf heeft voortgebracht. . . . Karma-Nemesis is niets anders dan het (spirituele) dynamische gevolg van oorzaken die zijn voortgebracht en krachten die tot activiteit zijn gekomen door onze eigen daden.
– De geheime leer 1:714-5
Er is een passage in het Nieuwe Testament die dit denkbeeld bevestigt:
In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?
– Johannes 9:1-2
Blijkbaar sprak het in die tijd vanzelf dat iemands lot het gevolg is van zijn eigen vroegere gedachten en daden of van die van zijn ouders. Hoe zou men anders een pasgeboren kind verantwoordelijk kunnen stellen voor zijn ‘zonden’?
Is het rechtvaardig te moeten lijden voor iets dat we levens geleden hebben gedaan? Medische onderzoekers die genetische kenmerken en karaktertrekken tot vorige generaties terugvoeren, proberen uit te leggen hoe dit gebeurt. Indien alles een oorzaak heeft, dan is een geboorte de voortzetting van een lange reeks levens. Een kind komt ter wereld met de zaden uit zijn eigen verleden. In vroegere incarnaties kan het het verlangen hebben gehad anderen te helpen, of hebben meegedaan aan overtredingen die de omstandigheden hebben teweeggebracht waarbij hij en zijn ouders, en misschien grootouders, nu zijn betrokken. Het heeft nu als schijnbaar slachtoffer de keus: óf het pad van vernietiging te volgen, óf te doen wat het kan om de dingen recht te zetten.
En inderdaad kunnen we ‘de dingen rechtzetten’, want karma is een rechtvaardige en meedogende wet. Wanneer we proberen te doen wat humaan en eerlijk is, komt de natuur, die altijd het evenwicht zoekt, ons te hulp. Doordat ze ons het vermogen heeft gegeven te vergeten wat de oorzaken in vorige levens zijn van ons tegenwoordige verdriet, en ze ons bij de geboorte een nieuw brein geeft, een hart vol vertrouwen en een overvloed van vitaliteit, bereidt ze bovendien alles voor om onszelf en het leven van ons gezin te kunnen verbeteren. Tijdens dit proces zou het heel goed mogelijk zijn dat vijanden uit het verleden vrienden worden.
Terugkomend op de vraag over de zonde van de blinde, was het antwoord van Jezus onthullend: ‘Hij niet en zijn ouders ook niet, maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden’, en hij raapte wat klei op en zalfde de ogen van de blinde en zei hem: ‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u daar.’ De man ging heen, waste zich en toen hij zijn ogen opende, kon hij zien! Waarop Jezus zijn discipelen verklaarde dat dit de vervulling van zijn opdracht was: ‘Ik ben in deze wereld gekomen opdat zij die niet zien, zullen zien . . .’ (Johannes 9:1-4, 7, 39).
Deze ‘opdracht’ is die van alle grote leraren. Het was ook het streven van de mysteriescholen, die in die tijd in het hele gebied van de Middellandse-Zee bloeiden. Door middel van leringen en mystieke ervaring trachtten ze het geestelijke inzicht tot ontwaken te brengen. Het zalven van de ogen van de blinde symboliseert het proces van geestelijk ontwaken. Van de neofieten werd gedurende hun training verwacht dat ze zichzelf vrijmaakten, zich van aardse gehechtheden schoonwasten, uit de duisternis in het licht traden en zich in de wateren van de waarheid onderdompelden.
De parallellen gaan verder: Jezus zendt de blinde man naar het ‘badhuis van Siloam’ waar zijn gezichtsvermogen werd hersteld; terwijl de initianten in de Griekse mysteriën verlicht ontwaakten uit hun slaap van onwetendheid, in staat om alles te begrijpen, alles te weten en zich één te voelen met het onuitsprekelijke Licht. (Eleusis: Archetypal Image of Mother and Daughter, van C. Kerényi, blz. 15, 96-8).
Dit ‘herstel van het gezichtsvermogen’ wordt ook genoemd in de mythe van Demeter en Persephone dat de kern vormde van de mysteriën van Eleusis. Van Demeter, godin van de aarde en de beschaving, wordt gezegd dat ze gedurende de heilige ceremoniën ervan ‘aan de blinden het gezichtsvermogen schenkt’. De mythe met haar vele zinspelingen op aspecten van karma waar we zelden bij stilstaan, vertelt hoe de lieflijke jonge Persephone op een dag in een vreemde weide ronddoolde om er zeldzame en prachtige bloemen te plukken – dat wil zeggen om wat zeldzaam en prachtig karma te oogsten. Plotseling opende zich voor haar een afgrond en verscheen Pluto, de god van de onderwereld. Bekoord door haar schoonheid trok hij haar in zijn wagen en voerde haar, ondanks haar verschrikte gegil, naar beneden in Hades.
Toen ze niet terugkeerde, zocht haar diepbedroefde moeder Demeter, die niet wist wat er was gebeurd, over de hele aarde naar haar dochter. Haar droefheid had overal zo’n vernietigende invloed op het leven dat Zeus, die vreesde dat hele rassen zouden omkomen, Pluto gebood zijn jonge bruid vrij te laten. Maar dat kon hij niet, omdat hij haar met een list zes zaden van een granaatappel had laten eten, en omdat ze het ‘voedsel van de doden’ had geproefd, kon ze niet terugkeren naar de levenden. Het werd haar echter toegestaan terug te keren om bij haar moeder te wonen gedurende de lente en de zomer, maar de rest van het jaar moet ze in Hades doorbrengen.
Ondanks de wereldwijd betoonde vreugde over haar terugkeer, werd Persephone nooit meer het lieftallige meisje dat gedachteloos en zonder zorgen bloemen had geplukt. Na de ‘dood’ te hebben ondergaan en gekend, was ze wijzer en ‘anders’ geworden – zelfs anders dan de goden van de Olympus, want in tegenstelling tot hen kon ze zich inleven in de noden en het lijden van de mensen en ze tot zegen zijn met de gaven die zij verlangden. En op haar beurt zocht de mensheid troost in de tegenwoordigheid van deze godin, maar het was hun verboden haar naam te noemen in verband met de geheimen die ze bewaarde.
Evenals alle ware mythen heeft ook dit verhaal een betekenis op vele niveaus, waaronder dat van de landbouw, de psychologie en de metafysica; en door de integratie van deze drie wordt de volle betekenis ervan duidelijk. Ze heeft kennelijk betrekking op de lunaire vruchtbaarheidscyclussen die van invloed zijn op de processen van de voortplanting en de groei die zich overal in de natuur en in onze psychologische en geestelijke natuur voordoen. We verbazen ons over de transformatie van de rups in een vlinder, en toch staan we zelden stil bij of doen we onderzoek naar de metamorfosen die wijzelf ondergaan, en hoe de kwaliteit van onze gedachten en daden wordt opgenomen, samengevoegd en ingeprent in karaktertrekken en levensomstandigheden.
Persephone had veel te onderrichten over deze processen en ook over de karmische bevruchting en absorptie die tijdens de slaap en de dood plaatsvinden. In haar rol als godin van de dood en koningin van de onderwereld ‘vertegenwoordigt’ Persephone ‘het karma na de dood, waarvan wordt gezegd dat het de scheiding regelt tussen de lagere en hogere ‘beginselen’ (De sleutel tot de theosofie, blz. 91vn), terwijl onze geest ‘op grote hoogte zweeft tussen de sterren die niet slapen’, zoals de oude Egyptenaren zeiden.
Dit herinnert ons aan de verantwoordelijkheid die we dragen voor onze gedachten en daden: die waarvan we denken dat we ze heimelijk koesteren, vormen en beïnvloeden niet alleen de bijzonderheden van ons leven, van onze dromen en de stadia waar we doorheen gaan wanneer we sterven, maar treffen en beïnvloeden ook de levens van ontelbare duizenden ten goede of ten kwade.
Zoals eerder gezegd, levert het gevaar op wanneer we de stromen karmische reacties verstoren of tegenhouden. Dit denkbeeld is het thema van de hooggewaardeerde Bhagavad Gita van India. Daarin legt Krishna aan de weifelende prins Arjuna uit dat het zijn plicht is te strijden – niet om zijn vrienden en familieleden te doden, maar om de elementen van duisternis in hemzelf te vernietigen, opdat het licht wordt geboren. Hij zegt hem dat:
de reis van uw sterfelijk omhulsel niet kan worden volbracht door niet-handelen.
Het is beter zijn eigen plicht te doen, zelfs al is die niet voortreffelijk, dan de plicht van een ander goed te doen. Het is beter ten onder te gaan bij het vervullen van zijn eigen plicht; de plicht van een ander is vol gevaar.
Handelen komt voort uit de Hoogste Geest die één is; daarom is de allesdoordringende Geest te allen tijde aanwezig. . . ’
– Naar de Engelse vertolking van W.Q. Judge, 3:8, 35, 15
Blavatsky versterkt deze gedachte dat ‘handeling (karma) komt van de Hoogste Geest’. ‘Atma’, zegt ze, ‘is het hoogste aspect van karma, dat ZIJN uitvoerende macht is’ (Sleutel, blz. 125). Met andere woorden, karma is geworteld in het Goddelijke, en is onverbrekelijk verbonden met atma, de goddelijke bron en essentie van ons wezen en van de kosmos.
Mochten we de strijd, waarin Arjuna was gewikkeld, winnen – en we met bedwongen denken en begeerten, met het hart gericht op het Hoogste, voor het welzijn van allen handelen – zullen we dan vrede vinden? Zal ons leven verbeteren en zielsverdriet verdwijnen? Niet noodzakelijkerwijze. Als we werkelijk anderen wensen te helpen, zullen de zaden van mededogen in ons hart ons in situaties brengen waar nood heerst, waar we de gelegenheid zullen krijgen om menselijk leed te verzachten en de wolken van duisternis uit harten en geesten te verdrijven.