Theosophical University Press Agency

Evolutie en wetenschap in het openbaar onderwijs

Catherine Roberts

[Overgenomen uit een brief van oktober 1989 geschreven op verzoek van een lid van de Californische Dienst voor het Onderwijs die hem voorlas op een bijeenkomst van de Raad.

Catherine Roberts, microbiologe en geneticus, behaalde haar doctoraat in 1943 aan de University of California, Berkeley. Ze was ook een kenner van Plato. Na vijftien jaar onderzoek aan het Carlsberglaboratorium in Kopenhagen gaf ze haar werk op dat terrein op om haar talenten te wijden aan het schrijven tegen de gangbare wetenschappelijke praktijken, vooral die met betrekking tot laboratoriumdieren die worden gebruikt voor medisch onderzoek. Ze publiceerde onder meer werken als The Scientific Conscience [Het wetenschappelijk geweten] (1967), Science, Animals and Evolution [Wetenschap, dieren en evolutie] (1980), en ook talrijke artikelen in wetenschappelijke en filosofische tijdschriften.

Catherine Roberts stierf op 12 april 1993. Red.]


De Dienst voor het Onderwijs van de staat Californië nam op 13 januari 1989 een beleidsnota aan met betrekking tot het onderwijs in de natuurwetenschappen, die bepaalt dat een bespreking van welke religieuze opvatting dan ook over het ontstaan en de evolutie van het leven niet past in het natuurwetenschappelijk onderwijs, maar wel geschikt is voor de historisch/maatschappelijke programma’s en die van talen en kunst. De bedoeling hiervan is niet de godsdienst in diskrediet te brengen, maar om hem zijn ‘juiste’ plaats toe te kennen. Toch steunt een dergelijke poging om een onoverbrugbare kloof te scheppen tussen wetenschap en religie – deels in de hoop een eind te maken aan de lange controverse in onderwijskringen tussen de evolutionisten en de creationisten – alleen de wereldlijke opvatting dat wetenschap, die gebaseerd is op waarneembare feiten en controleerbare hypothesen, een geldiger vorm van overdraagbare kennis is dan het dogmatische, oncontroleerbare geloof van een religie.

Recent is er een belangrijk voorstel gedaan om evolutie als de grondslag van de biologie te zien en haar tot de kern van het natuurwetenschappelijk kader te maken voor de openbare onderwijsinstellingen in Californië.* De geologische en paleontologische gegevens onthullen dat het leven op deze planeet zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld van eenvoudige naar meer ingewikkelde vormen. Toch is biologische evolutie geen onderwerp dat gemakkelijk te onderwijzen is. Leraren in de natuurwetenschappen hebben te maken met de onvolledigheid van de fossiele vondsten en het onvermogen van de wetenschap om een bevredigende verklaring te geven voor het mechanisme van de evolutie bij het achtereenvolgens verschijnen van nieuwe soorten. Hoewel Darwins theorie van de natuurlijke selectie inmiddels is aangevuld met de resultaten van een groot aantal morfologische, genetische en chemische onderzoeken, accepteren niet alle wetenschapsmensen van nu het neo-darwinisme als de verklaring voor het evolutieproces. Deels gebaseerd op waarneembare feiten die in het veld en in het laboratorium zijn verkregen, en deels op hypothesen die al of niet waar kunnen zijn, bevat de moderne evolutietheorie zowel wetenschappelijke waarheden als wetenschappelijke speculaties die steeds worden uitgebreid of gewijzigd door het beschikbaar komen van nieuw bewijsmateriaal en nieuwe ideeën.

*Het ‘Science Framework for Californian Public Schools’ [Wetenschappelijk basispatroon voor de Californische openbare onderwijsinstellingen] werd aangenomen door de Dienst voor het Onderwijs op 9 november 1989. Red.

Het onderwijsbeleid van de staat – dat zich baseert op het bewustzijn dat de natuurwetenschap met haar vele ongeverifieerde hypothesen betreffende de evolutie, niet de uiteindelijke antwoorden heeft op de problematiek van de evolutie – stelt dat, hoewel studenten op de hoogte moeten worden gebracht van de belangrijkste trends in het wetenschappelijk denken, ze niet alles behoeven te accepteren wat in het kader van het natuurwetenschappelijk leerplan wordt onderwezen. Tegelijkertijd verbiedt het op welk gebied van kennis dan ook nadrukkelijk elke vorm van dogmatisch onderwijs, dat dwingt tot het accepteren van een geloof of van aannamen die niet ontvankelijk zijn voor wetenschappelijke verificatie of weerlegging. Het is alsof deze onderwijskundigen, die een mogelijke voortzetting van het onverzoenlijke conflict tussen wetenschappelijke en religieuze wereldvisies voorzien, de studenten die kennismaken met evolutie willen beschermen tegen het gevaar dat leraren of studieboeken het woord ‘goddelijk’ gebruiken. Kennelijk is het zo, dat als evolutie wordt onderwezen als een werelds feit en een wereldse theorie die uitsluitend ontleend is aan wetenschappelijke uitgangspunten, men aanneemt dat studenten daardoor het grootst mogelijke inzicht verwerven van wat zich in de biosfeer heeft voorgedaan sedert het leven hier zo’n drieënhalf miljard jaar geleden begon. Men behoeft geen creationist te zijn om grondige redenen te hebben hier bezwaar tegen te maken: iedereen die overtuigd is van een relatie tussen het menselijke en het goddelijke heeft reden tot protest.

In deze nieuwe tijd van geestelijk ontwaken, wordt het steeds duidelijker dat natuurwetenschap en godsdienst geen terreinen van menselijk denken en handelen zijn die elkaar uitsluiten. Wat wij mensen kunnen begrijpen van de evolutie van het leven, hangt meer en meer af van ons vermogen om het onverbrekelijke verband te zien dat bestaat tussen biologische overwegingen en geestelijke kwesties inzake de uiteindelijke oorzaken en doeleinden. Een wetenschappelijk raamwerk voor openbare onderwijsinstellingen dat probeert te verklaren hoe een levend proces werkt zonder er aandacht aan te schenken waarheen het op weg is of zelfs waarom het eigenlijk bestaat, kan nauwelijks bevorderlijk zijn voor een volledig begrip van zaken aan het eind van de twintigste eeuw. En naarmate de tijd vordert, mag van een leraar in de natuurwetenschappen worden verwacht dat hij zich moreel verplicht zal voelen zijn jeugdige denkers te voorzien van bepaalde religieuze perspectieven op het evoluerende leven om wetenschappelijke feiten en hypothesen aan te vullen, te verbreden en te verhelderen. Dergelijke perspectieven vragen iets dat totaal verschilt van de specifieke leer van een bijzondere schepping, iets dat zich richt op de gemeenschappelijke geestelijke essentie van alle religies.

In tegenstelling tot de natuurwetenschap, houden religie en religieuze filosofie vol dat het evoluerende leven inderdaad een doel heeft – het streven naar zelf-transcendentie door het denken en handelen steeds dieper te concentreren op de goddelijke werkelijkheid. Een geestelijke doelstelling van deze aard zou naar het schijnt het voorrecht zijn van Homo sapiens, althans dat is wat vele godsdiensten lang hebben verondersteld. Maar als de wetenschap gelijk heeft wat betreft het essentiële eenzijn van het evoluerende leven, dan is het mogelijk dat de geestelijke aspiraties van het leven hun primitieve begin hadden in niet-menselijke soorten en een belangrijke factor kunnen zijn geweest in de evolutie. Deze wijze van bespiegelen betekent dat het leven het leven beschouwt, dat de mens probeert zijn oorsprong, aard en ontwikkeling te begrijpen, wat hij niet kan als de wetenschap zijn visie beknot door doelbewust de geestelijke aspecten van het leven te ontkennen. Dat de evolutie van het leven een geestelijk zowel als biologisch proces is, is een wijdverbreide religieuze leer die wetenschapsmensen en docenten beslist in gedachte moeten houden. Hoewel niet bevestigd door objectieve wetenschappelijke principes, is dit een geldige speculatie betreffende de evolutie en hoort thuis in het leerprogramma van de biologie.

In 1982 zei de toenmalige vice secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Robert Muller: ‘Naar mijn mening is wetenschap een deel van het geestelijke proces; het is een overstijging en verheffing van het menselijk ras tot een steeds uitgebreidere kennis en bewustwording van het heelal en zijn onpeilbare goddelijke natuur.’ Toen ik deze woorden las, maakte ik de kanttekening ‘nog niet’. Hoe dan ook, de biologie kan geen wezenlijk deel worden van het geestelijke proces voordat ze bereid is zich te verenigen met de essentie van de religie en de religieuze filosofieën bij haar onderzoek naar verdere waarheden aangaande het leven.

Om de openbare onderwijsinstellingen te voorzien van een wetenschappelijk raamwerk dat het meest volledige begrip van evolutie zal kunnen garanderen, moeten we verder kijken dan de controverse tussen creationisten en evolutionisten, naar de bredere perspectieven die op meer volmaakte wijze het wetenschappelijke en het geestelijke met elkaar versmelten. Dit te kunnen doen, vereist kennis van de stroom van nieuwe ideeën aangaande evolutie en de onvermijdelijke transformatie van de wetenschap, in het bijzonder de levenswetenschappen. Enkele van deze ideeën zijn in feite helemaal niet nieuw. Van de geestelijke wijsheid van de oude beschavingen wordt bijvoorbeeld gezegd dat ze de bron is van de huidige theosofische ideeën over de oorsprong en de aard van het leven en over het op handen zijnde naar elkaar toegroeien van wetenschap, religie en filosofie. Hoewel de vele gedetailleerde speculaties van de theosofie over de wijze waarop het leven zich op aarde ontwikkelde misschien niet alle direct naar de waarheid wijzen, is toch haar geestelijke voorstelling van het hele doelgerichte verloop van de evolutieprocessen buitengewoon mooi en klinkt oprecht. Dat is ook het geval met de majestueuze visie op evolutie die Arthur Young in 1976 naar voren bracht. Deze, en ook meer recente inzichten over het leven en de levenswetenschappen, zijn te belangrijk om veronachtzaamd te worden door hen die zich bezighouden met evolutie in het openbaar onderwijs.

Bibliografie

  • Young, Arthur M., The Reflexive Universe: Evolution of Consciousness, Delacorte Press, 1976.
  • Roberts, Catherine, Science, Animals and Evolution: Reflections on Some Unrealized Potentials of Biology and Medicine, Greenwood Press, 1980.
  • Birch, C. & J.B. Cobb, Jr., The Liberation of Life, Cambridge University Press, 1981.
  • Muller, Robert, New Genesis: Shaping a Global Spirituality, Doubleday, 1982.
  • Hardy, A., Darwin and the Spirit of Man, Collins, 1984.
  • Augros, Robert & George Stanciu: De nieuwe biologie: doorbraak in de wetenschap van het leven, Lemniscaat, 1989 (The New Biology: Discovering the Wisdom in Nature, Shambhala, 1988).
  • Thackara, W.T.S., ‘Schepping, evolutie en de geheime leer’, Sunrise, sep/okt 1988, blz. 179-87.
  • Herman, Willis W., ‘Redefining the Possible: The Need for a Restructuring of Science’, The Quest, najaar 1989, blz. 7-18.

Sociaal/maatschappelijk: onderwijs

Artikelen van Catherine Roberts


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1995

© 1995 Theosophical University Press Agency