Theosophical University Press Agency

Onze verborgen vermogens

Kirby Van Mater

Het verhaal van onze verborgen vermogens is het verhaal van de schepping van de mens en van de kosmos waarin hij leeft. Er bestaat tussen de melkwegstelsels, de zonnen en planeten een web van levende verbanden die we de wetten van de natuur noemen en terwijl wij meewerken aan dit prachtige web, worden onze daden en beslissingen er sterk door beïnvloed. Ik vraag me af of we begrijpen hoe nauw alle dingen met elkaar samenhangen en hoe deze families van levens in de loop van lange, lange tijdperken emaneerden en daarna hun vormen ontwikkelden zoals wij ze nu zien.

Hoe kwam het wonder van een denkend, strevend mens tot stand – de ontwikkeling van een stoffelijke vorm, die ontvankelijk is voor de krachten van leven en substantie, die vanuit een wonderlijk en ingewikkeld innerlijk wezen erin en erdoorheen stroomden? Als we nadenken over onze verschillende vermogens moeten we ontdekken wat onze innerlijke natuur is en hoe onscheidbaar deze is zowel van de aarde en haar innerlijke werelden, als van onze zon, de kosmos en wat daarachter ligt. Want de vermogens van de mens zijn vooral mentaal en geestelijk in plaats van alleen psychisch en lichamelijk, en ze zijn nauw betrokken bij onze evolutie als kosmische wezens.

Waar was het begin? Als we de nachtelijke hemel bekijken en weten dat er ontelbaar veel sterren zijn, beseffen we, evenals de astronomen uit de oudheid, dat alles een manifestatie van bewustzijn is en dat wij op een bijzondere en mysterieuze manier een onscheidbaar deel daarvan zijn. Deze ruimte, waarin talloze melkwegstelsels en zonnen leven, is niet alleen een vergaarbak; ze is innerlijk en uiterlijk, geestelijk en stoffelijk, zonder einde. Wie kan de wortelloze wortel ervan vinden, de oorzaakloze oorzaak van dit oneindig uitspansel?

Er was toen noch niet-bestaan noch bestaan; er was noch het gebied van de ruimte noch de hemel daarachter. Wat bewoog? Waar? In wiens beschutting? Was er water, bodemloos diep?

Er was toen noch dood noch onsterfelijkheid. Er was geen teken dat dag en nacht onderscheidde. Dat ene ademde, stil, uit eigen impuls. Behalve dat was er niets daarachter.

Duisternis was in het begin verborgen door duisternis; zonder een teken van onderscheid was dit alles water. De levenskracht omhuld door leegte ontstond door de kracht van de warmte.

Die werd in het begin overvallen door verlangen; dat was het eerste zaad van de geest. Dichters zochten in hun hart met wijsheid en vonden de verbondenheid van het bestaan in het niet-bestaan.

Zij spanden daartussen hun snaar. Was er een beneden? Was er een boven? Er waren zaaiers; er waren krachten. Er was drang beneden; er was voortbrenging boven.

Wie weet werkelijk? Wie zal het hier verkondigen? Vanwaar werd het voortgebracht? Vanwaar komt deze schepping? De goden kwamen later, met de schepping van dit heelal. Wie weet dan vanwaar het ontstond?

Vanwaar deze schepping is voortgekomen – misschien vormde ze zichzelf, of misschien deed ze dat niet – degene die er op neerziet, in de hoogste hemel, alleen hij weet – of misschien weet hij niet.
        – ‘Hymne van de schepping’, Rig Veda, 10:1291

De schepping van onze aarde, innerlijk en uiterlijk, was het werk van alle rijken, onder toezicht van goddelijke wezens. Ze ontrolde zich als een grote perkamentrol door de kosmische gebieden, en werd steeds stoffelijker van vorm. De bouw van de aarde en haar innerlijke werelden voltrok zich stap voor stap met de vorming van afzonderlijke lichamen door alle levensrijken op deze gebieden. Toen de zich ontvouwende perkamentrol haar meest stoffelijke stadium had bereikt, slechts enkele miljoenen jaren geleden, begon het proces van oprollen. Tot aan dat punt werden er vormen ontwikkeld en zo werden steeds stoffelijker werelden opgebouwd. Elementalen, mineralen, planten, dieren, mensen en goden werkten allemaal aan dit proces mee en volgden de wegen die in vroegere belichamingen waren uitgestippeld – een geheugen dat is geworteld in de astrale substantie. Maar met het oprollen van de perkamentrol van de gemanifesteerde levens begon de evolutie of het tevoorschijn komen van de geest. Met het verstrijken van iedere tijdcyclus zal de stof steeds etherischer en verfijnder worden naar gelang ieder rijk van entiteiten zich innerlijk ontrolt en bewust geestelijk opstijgt, elk overeenkomstig de kwaliteiten ervan.

Zoals alle andere wezens heeft de mens in zijn geestelijke en psychologische constitutie verschillende bewustzijnscentra: een godheid, een boeddha- of christusnatuur, een prometheus of zoon van het denkvermogen, een menselijk en een dierlijk aspect van zijn natuur. Zij zijn alle gehuisvest in het vitaal-astraal-fysieke lichaam. Deze centra of monaden zelf zijn levende, evoluerende wezens, elk met zijn eigen ego en ziel. Ze komen voort uit het innerlijke wezen van de aarde en het zonnestelsel; de goddelijke monade emaneert de daaropvolgende lagere of geestelijke monade en deze twee emaneren de derde monade, en zo verder. Het bewustzijn van de meest geestelijke heeft als bereik een melkwegstelsel, terwijl het meest stoffelijke zich nauwelijks buiten de fysieke grenzen van het lichaam uitstrekt. Al die monaden zijn vertegenwoordigd in het stoffelijke lichaam van de mens. Stel u een lijn van bewustzijn voor die door deze monadische centra loopt, van het hoogste tot het laagste: dat is de draad van het zelf waarlangs we bewust moeten reizen om één te worden met die centra boven en in ons om zo ons geestelijk wezen te activeren.2

De wezens die het eerst ontwaakten en aan de wachtende etherische substantie vorm gaven, waren de meer geestelijke centra van de menselijke innerlijke constitutie. Onder hen bevonden zich diegenen, in een rijk vlak boven het menselijke stadium, die karmisch bestemd waren om in de mens te incarneren en zijn denken te stimuleren, kort voor het keerpunt toen de geest zich actief begon te ontplooien. Dat was het hoogtepunt van een lange evolutionaire voorbereiding. Zonder deze daad van mededogen, waardoor karmische banden uit vroegere tijden werden vernieuwd, zou de mens niet de intellectuele en geestelijke kracht hebben gehad om van de gelegenheid gebruik te maken om een zelfbewuste vereniging met zijn hoger zelf tot stand te brengen. Het denkvermogen is misschien het belangrijkste van onze vermogens die nu naar buiten zijn gekomen, want daarmee verschenen bewustzijn, intuïtie en het zelfbewust sturen van de wil; ook het inzicht dat nodig is om het goddelijke wezen in ieder van ons, dat ons het licht van het denkvermogen schonk, te zoeken en er uiteindelijk één mee te worden. Tot de sterkste krachten voor zelfgeleide evolutie behoort de verbeeldingskracht: we worden wat we ons voorstellen te zijn. Het is onze opgave het centrum van ons bewustzijn te verheffen zodat het denkvermogen meer door de intuïtieve dan door de emotionele krachten in ons wordt beïnvloed.

Maar natuurlijk zijn er andere vermogens die meer rechtstreeks met het stoffelijke lichaam zijn verbonden. Onze stoffelijke vorm, die zo moeizaam gedurende lange tijdscyclussen werd opgebouwd, is het gevoelige instrument waarin en waardoor levenskrachten spelen die in verband staan met alle delen van onze innerlijke natuur – galactische, solaire en aardse. Deze krachten hebben hun zetel in het lichaam en vormen zenuwvlechten, in het Sanskriet chakra’s genoemd. In hindoegeschriften worden voor de chakra’s verschillende namen en posities opgegeven, zoals de centra in de streek rond het schaambeen, waartoe de voortplantingsorganen behoren; de streek van de navel en die van de bovenbuik of zonnevlecht; het hart en de hartstreek; sommige noemen de streek van de keel; dan de streek van het voorhoofd tussen de wenkbrauwen; en de twee in de schedel, de hypofyse en de pijnappelklier. Hoewel het steeds meer in zwang raakt deze centra te stimuleren om bepaalde lichamelijke of psychologische effecten teweeg te brengen, kan het prikkelen ervan, zonder innerlijke voorbereiding en kennis, leiden tot lichamelijke, psychologische en/of mentale onevenwichtigheid of tot het voortijdig opwekken van krachten die we nog niet kunnen beheersen.

Ook onze monaden hebben een brandpunt in de verschillende organen van het lichaam. De lever wordt bijvoorbeeld genoemd als zetel van het persoonlijke zelf, de milt van het astrale lichaam en het hart van de innerlijke god. We hebben op onze evolutiereis niet voldoende krachten van het hart ontwikkeld om ons bewust te zijn van wat daar latent nog aanwezig is. De wonderen ervan zullen aan ons bekend worden wanneer we gehoor kunnen geven aan het verlangen van het hart om mededogen en opoffering voor anderen, liefde en vergevensgezindheid tot uitdrukking te brengen. Het geweten, liefde, hoop, vrede en goddelijke wijsheid – alle grote uitingen van het leven komen uit het hart. Het brein als geheel is het orgaan van het verstand. De hypofyse is het orgaan van de wil en daardoor van de automatische groei. De pijnappelklier, die rechtstreeks de straal uit het kosmische intellect of mahat ontvangt, is het orgaan van inspiratie, intuïtie en visie.

Er zijn drie belangrijke nadi’s of kanalen in het lichaam van de mens. Nadi is een Sanskrietwoord met de betekenis ‘kanaal’, ‘vat’, ‘buis’, enz. De sushumna is het buisvormige kanaal dat wordt bedekt door de beenderen van de wervelkolom waar de levenskrachten of prana’s doorheen stromen. Het begint bij de chakra aan de onderkant van de ruggengraat en eindigt bij de pijnappelklier. Door middel van dit kanaal gaan wij het lichaam binnen en verlaten we het. Aan de rechterkant ervan loopt evenwijdig aan de ruggengraat de ida nadi en links de pingala, hoewel hindoegeschriften het niet eens zijn welke zich links of rechts van de ruggengraat bevindt. Ida betekent verfrissing en stimulering van de geest en staat in verband met het hogere denkvermogen of manas. Sushumna vertegenwoordigt zonnevitaliteit, gewijzigd door invloeden van de maan. Pingala dat ‘roodachtig bruin’ betekent, wordt soms in verband gebracht met kama of verlangen. Ida en pingala sturen en beheersen elk de circulatie van de prana’s. Samen met sushumna vormen ze de voornaamste kanalen voor het beheersen van de levenskrachten van het lichaam. De chakra’s zijn nauw daarmee verbonden door zenuw- en sympathische stelsels, evenals de bloedvaten; het bloed is namelijk een verdichting van prana.3

De vijf zintuigen zijn ook uitdrukkingen van onze menselijke vermogens. We gebruiken ze voortdurend en nemen gewoonlijk aan dat ze alleen de mechanische natuurwetten gehoorzamen. Maar omdat ons stoffelijk lichaam in de baarmoeder zich vormde rond het zich manifesterende astrale lichaam, is het begrijpelijk dat de fysieke zintuigen hun astrale tegenhanger hebben, die door sommige mediums worden gebruikt. De stoffelijke zintuigen

geven uitdrukking aan vijf verschillende energieën van de tussennatuur van de mens; het zijn de wegen – of ze functioneren als zodanig – waarlangs de mens de buitenwereld zelfbewust kan waarnemen. In zekere zin zijn deze zintuigen een hulpmiddel; en in een ander opzicht hinderen ze de vooruitgang. Ze bewijzen goede diensten omdat ze iets laten zien van de natuur die de mens omringt; en het is door middel van de zintuigen dat een groot deel van zijn gewone bewustzijn nu functioneert; op die manier leert de mens veel over de wereld en zijn medemensen. Dit leert hem ten slotte zelfbeheersing en de wil om het beter te doen en draagt ertoe bij dat eigenschappen zoals medelijden, liefde, mededogen, in de mens ontwaken.
G. de Purucker, Levensvragen, blz. 83-4

De uiterlijke zintuigen kunnen een belemmering vormen omdat ze de aandacht afleiden van ons innerlijke zelf en onze geestelijke werkelijkheden.

Er moeten nog twee andere zintuigen worden verkregen. Het zesde, dat in deze tijd begint te verschijnen, zal zich ontwikkelen als een psychospirituele gevoeligheid, een soort ontvankelijkheid. Het zevende zintuig zetelt in de pijnappelklier, die ongeveer in het midden en enigszins naar de achterkant van het hoofd is gelegen. In het Westen staat deze bekend als het derde oog en in het Oosten als het oog van Shiva. In vroegere stadia van onze evolutie als ras hadden we maar één oog, het oog van onmiddellijke geestelijke visie en inzicht, dat nu maar gedeeltelijk of zwak werkzaam is. Lang geleden, toen onze twee ogen zich begonnen te ontwikkelen, begon het derde (of eerste) oog zich in het hoofd terug te trekken. Het werd ten slotte bedekt door de zich in de schedel ontwikkelende grote en kleine hersenen. De hypofyse, die dichtbij ligt, heeft haar plaats iets naar het voorste deel van het hoofd. Als de krachten van het hart de activiteit van de pijnappelklier stimuleren en ook de hypofyse werkzaam is, wordt een mens vervuld van krachten die uit het hoger zelf stromen. Het lichaam gaat dan licht verspreiden omdat elk centrum gestimuleerd wordt door de actieve geestelijke krachten.

Alle centra in ons stoffelijk lichaam hebben hun nut in ruimte en tijd en hangen met elkaar samen. Eeuwenlang hebben mensen naar de geheimen ervan gezocht, in de hoop een geestelijke staat te bereiken. We kunnen sommige psycho-fysieke vermogens doelbewust ontwikkelen, maar dat zal geen geestelijke verlichting tot gevolg hebben. Anderzijds zijn psychische vermogens een natuurlijk bijproduct van geestelijke ontwikkeling. Er zijn geestelijke eigenschappen die de zoeker in zichzelf en in zijn leven moet opbouwen voordat de deuren naar innerlijke hoogten zich openen. Door ze na te streven ter wille van die vermogens zelf wordt de geestelijke ontwikkeling gestagneerd; we moeten daarom onze motieven zorgvuldig nagaan. Op de weg naar de geest is voor zelfzucht, die verengt en beperkt – vooral geestelijke zelfzucht – geen plaats. De drang om ons geestelijke zelf te zoeken is overal in de natuur een dynamische kracht, die alle dingen tot expressie aandrijft, elk op zijn eigen manier. Als eerst de eigenschappen van de hogere centra in het lichaam worden nagestreefd, zullen de lagere centra in harmonie functioneren. De vragen waar we allen voor zijn gesteld zijn eeuwig. Waarom willen we die centra tot ontwikkeling brengen? Welke stappen moeten we doen als we ons bewust worden van onze nauwe verwantschap met alles wat bestaat?

De mens is een kopie in het klein van de kosmos. We hebben geestelijke en goddelijke elementen in ons, omdat het leven van de zon en van de planeten is vertegenwoordigd in onze verschillende lichamen, die zich samen met onze aarde en haar innerlijke werelden hebben ontwikkeld en zelfs met de zon en zijn zonnerijk. Terwijl het leven van die hemelse wezens voortgaat, gaan alle ondergeschikte levens met hen mee. We hebben bijgedragen aan hun vorming en in een of ander aspect van onszelf zullen we aanwezig zijn op het moment van hun geestelijke vervulling. Alle levende wezens dragen geestelijk en stoffelijk bij aan het geheel en aan elkaar. Deze lichamelijke vorm, die we zo belangrijk vinden en misbruiken, is in feite een wonderlijke schepping, gevoelig voor het functioneren van het web van onderlinge verbindingen dat door groot en klein in harmonie is geweven. Omdat we in essentie kosmische entiteiten zijn, zijn onze vermogens uiteindelijk even onbeperkt als de hemellichamen in de eeuwige ruimte. Wanneer we onze evolutie in ogenschouw nemen, kunnen we met de schrijver van de hymne van de schepping uit de Rig Veda denken: Waar was ooit een begin? en wij zouden eraan toe willen voegen, waar een einde?

Verwijzingen

  1. The Rig Veda, An Anthology, 108 hymnen, geselecteerd, vertaald en van aantekeningen voorzien door Wendy Doniger O’Flaherty, Penguin Books, 1981.
  2. Zie Dialogen van G. de Purucker 2:976-9; Bron van het occultisme, blz. 481-7.
  3. Zie G. de Purucker, Mens en evolutie, hfst. 15 en 16; ook Bron van het occultisme, blz. 510-6.

Occultisme, meditatie, yoga, gebed, paranormale vermogens

Artikelen van Kirby Van Mater


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1994

© 1994 Theosophical University Press Agency