Het dagen van een nieuw tijdperk?
I.M. Oderberg
Er zijn goede redenen om te geloven dat er veel meer tussen hemel en aarde is dan we vermoeden!1
Het hedendaags wetenschappelijk onderzoek leidt tot een nieuwe kijk op het leven en het heelal. Geheel nieuw is die opvatting echter niet.
Sommige oude teksten en overleveringen duiden op de aanwezigheid van een innerlijke drang in de kosmos die de wezens, waaruit deze is samengesteld, ertoe brengt eigenschappen op steeds vollediger wijzen tot uitdrukking te brengen – een opvatting over evolutie die verschilt van de sinds het midden van de negentiende eeuw heersende theorie, die zich geheel op de functies van het stoffelijk lichaam concentreerde. Volgens deze materialistische opvatting ontwikkelen de vermogens zich door middel van veranderingen, die ontstaan in het lichaam als een reactie op behoeften die voortkomen uit de wisselwerking met de omgeving en die later van generatie op generatie worden overgedragen. Een dergelijke ontwikkeling van vormen (transformatie) slaat niet op veranderingen die een innerlijke oorsprong hebben (transmutatie) en die zich in het verleden voltrokken nadat de betreffende wezens de wens of de drang voelden reeds bestaande maar nog latente eigenschappen en vermogens, die nog niet in een objectieve staat verkeerden, tot uitdrukking te brengen. Met andere woorden, wezens die de behoefte voelden aan middelen om uitdrukking te kunnen geven aan in hen opkomende prikkels, probeerden hun stoffelijk lichaam aan te passen, opdat hun ontluikende talenten zich zouden kunnen manifesteren.
Gedurende de 19de en een groot deel van de 20ste eeuw heerste in de westerse cultuur de neiging het heelal vanuit een materialistisch standpunt te zien als een verzameling afzonderlijke objecten. In deze tijd ontwikkelt zich uit het voortgaande onderzoek een ander beeld en is, in de taal van Gaston Bachelard, ‘het materialisme het product van een aanvankelijke vooringenomenheid, die ons begrip van de stof blijkbaar onvermijdelijk voorgoed heeft verminkt’.2 Als praktiserend geleerde, die onderzoek deed op het terrein van de fysische chemie en tevens hoofd was van de vakgroep geschiedenis en filosofie van de wetenschap aan de Sorbonne, bekritiseerde hij de invloed van Descartes’ dualisme van ziel (of geest) en lichaam op zijn collega’s. Bachelards eigen mening was dat wij, met alles waaruit de wereld verder bestaat, een fundamenteel deel vormen van dit geheel.
Een illustratie van het opkomende wereldbeeld vindt men in een opmerkelijke en zelfs opwindende studie van het leven en het werk van Erwin Schrödinger, Nobelprijswinnaar voor zijn baanbrekende prestaties op het terrein van de golf-mechanica. De filosofische kant van zijn genialiteit komt naar voren in Walter Moore’s boek.Volgens hem beweert Schrödinger dat
bewustzijn is verbonden met leren door een levende substantie. Het hoe van het leven is bewustzijn, of het zich voordoet in een dierlijk zenuwstelsel, een plant of een amoebe. De levensprocessen in het algemeen zijn altijd verbonden met bewustzijn, wanneer ze het tevoorschijn komen van iets nieuws betekenen . . . Schrödinger geeft verder te kennen dat een dergelijk bewustzijn nauw is verbonden met organische evolutie.3
Schrödinger was van mening dat de bewering van zijn collega’s dat zijn opvatting van de ‘werkelijke wereld’ en van het bewustzijn slechts voortkomt uit zijn eigen bewustzijn, een ‘verkeerde conclusie’ was, en dat, als deze interpretatie algemeen zou worden geaccepteerd, er ‘een pandemonium van logische gevolgtrekkingen’ zou worden ontketend (blz. 464). Een ervan zou zijn het ‘vruchteloze zoeken naar de plaats waar de geest op de stof inwerkt of omgekeerd’. In dit verband haalt Schrödinger Carl Jung aan:
‘Alle wetenschap is een functie van de ziel, waarin alle kennis is geworteld. Van alle kosmische wonderen is de ziel het grootste, ze is de conditio sine qua non [onvermijdelijke voorwaarde] van de wereld als een object. Het is merkwaardig dat de westerse mensheid, enkele uitzonderingen daargelaten, zo weinig waarde aan dit feit heeft toegekend. De stroom van uiterlijke objecten van onderzoek maakte dat het subject van alle onderzoek zich op de achtergrond, en soms in een schijnbaar niet-bestaan terugtrok.’4
Prof. Moore voegt hieraan toe dat ‘Schrödinger het met Jung eens is dat de wetenschap herzien moet worden, maar dat grote zorgvuldigheid nodig is bij het wijzigen van grondslagen die minstens tweeduizend jaar standhielden’ (Op.cit.).
Dat dit al is begonnen blijkt uit het elkaar overlappen van disciplines, zoals bij de ontwikkeling van de biochemie en de biofysica en bij het toepassen van kennis, verworven uit het kernonderzoek en de kerntheorie, op vraagstukken van de astrofysica. Wat wellicht verwacht mag worden is de erkenning dat het heelal een eenheid vormt en dat al zijn samenstellende delen zijn verbonden. Voorts zou men kunnen gaan inzien dat er niet vele met elkaar wedijverende levenskrachten zijn, maar slechts één energie, die haar invloed in vele vormen openbaart.
Dit is een van de belangrijkste aspecten van de drie grondstellingen van De geheime leer van H.P. Blavatsky. Het deel over het ontstaan van de kosmos, de geboorte en evolutie van de kosmos en alles wat zich daarin bevindt, behandelt uitvoerig het heelal. Het tweede deel, het ontstaan van de mens, behandelt uitvoerig de ontplooiing van de kenmerkende menselijke eigenschap die tevoorschijn kwam toen langgeleden het verstand werd aangewakkerd tot een vlam; een magisch gebeuren dat veel eerder plaatsvond dan de wetenschappelijke theorieën aannemen. Er is een opmerkelijke overeenkomst tussen de verhalen die ons over dat moment in de geschiedenis zijn overgeleverd, vooral in die heilige mythen die in verschillende wijd uiteenliggende plaatsen en tijdperken zijn verwoord. Misschien met andere woorden, maar de betekenis is duidelijk.
Toen de mensheid voor het eerst de wereld en haar bewoners zag door de lens van het zelfbewustzijn en onderscheid begon te maken via het perspectief van ruimte en tijd, en uiterlijke afwijkingen begon op te merken tussen de verschillende wezens en verschijnselen, markeerden al deze uitingen het begin op aarde van de cyclus van bewustzijn op menselijk niveau. En het ontwaken van het verstand in het jonge organisme van de mensheid moet in het klein een voorbeeld zijn van een vergelijkbare gebeurtenis op kosmische schaal. Alle tot ons gekomen overleveringen over pantheons van ‘goden’ – de naam die werd gegeven aan groepen van wezens die verder dan het menselijk stadium waren geëvolueerd – houden verband met de verheffing van vroegere mensen tot meer geëvolueerde niveaus van zelfexpressie. Een uitdrukking die op dit proces wordt toegepast is het ingaan van steeds fijnere gebieden van ‘vrij en bewust leven’. In de oneindigheid van ruimte en tijd kan daaraan geen einde komen.
Hoewel de twee delen van De geheime leer over verschillende onderwerpen schijnen te gaan, zijn ze in werkelijkheid één door dit thema: er is één enkele bewustzijnsenergie in de hele natuur, die aan haar werkingen en manifestaties richting geeft. Het enige verschil ligt in de schaal of graad van ontplooiing, als dat tenminste een verschil kan worden genoemd. Kosmische wezens werken volgens dezelfde ‘wetten’, die ook van kracht zijn op de relatief kleine.
De theoretische fysicus Paul Davies bijvoorbeeld, vermeldt in zijn recente bijdrage aan The New Physics dat zich in de natuurkunde een revolutie afspeelt, die zich uitstrekt van het uiterst kleine tot in de verste uithoeken van de ruimte in het grote: het thema van de moderne kosmologen. Hij zegt:
Het is een gangbare veronderstelling dat de wetenschap met revolutionaire sprongen vooruitgaat. Natuurkundigen spreken dikwijls over de ophanden zijnde ‘derde revolutie’ in de fysica. Het werk van Galileï, Newton en hun tijdgenoten wordt aangeduid als de eerste revolutie, omdat in de zeventiende eeuw de basis werd gelegd voor de systematische studie van stof, kracht en beweging door wat we heden ten dage de wetenschappelijke methode noemen. De tweede revolutie vond omstreeks de laatste eeuwwisseling plaats met de relativiteitstheorie, de kwantumtheorie en de ontdekking van radioactiviteit.5
Terwijl sommige niet-fysici geloven dat de kwantum- en relativiteitstheorieën de ‘Nieuwe Fysica’ vormen, verklaart dr. Davies dat, terwijl de eerste twee revoluties een aantal nieuwe en katalytische ideeën opleverden, “de ‘derde revolutie’ over een breed front plaatsvindt”, en over zulke uiteenlopende onderwerpen gaat als ‘zwarte gaten, subatomaire deeltjes, nieuwe bouwstoffen en zelforganiserende chemische reacties’ (Op.cit.). Zich verzettend tegen het ‘benauwende’ denkbeeld van de Franse wetenschapper Laplace dat alles in het heelal is voorbeschikt, zegt prof. Davies dat
Het beeld dat de ontwikkeling van de kosmos te zien geeft in alle opzichten minder somber is. De schepping vindt niet plotseling plaats; ze is een voortgaand proces. Het heelal heeft een levensgeschiedenis. In plaats van te vervallen tot kleurloosheid, verrijst het uit het kleurloze, het groeit eerder dan dat het sterft, het ontwikkelt steeds nieuwe structuren, processen en mogelijkheden en ontvouwt zich als een bloem.6
De mening van prof. Davies is dat:
Het feit alleen al dat het heelal een scheppend vermogen bezit en dat de wetten het hebben mogelijk gemaakt dat ingewikkelde structuren ontstaan en zich ontwikkelen tot het punt van bewustzijn – m.a.w. dat het heelal zijn eigen zelfbewustzijn heeft bewerkstelligd – is voor mij een krachtig bewijs dat achter dit alles ‘iets gaande is’. De indruk van een plan is overweldigend. De wetenschap kan misschien alle processen verklaren door middel waarvan het heelal zijn eigen bestemming ontvouwt, maar dat laat nog altijd ruimte voor de aanwezigheid van een bedoeling achter het bestaan.7
Zoals Laurie Hammond opmerkte in The Age, een krant uit Melbourne: ‘De raakpunten van de nieuwe kosmologie met filosofie, theosofie en religie . . . zorgen voor nieuwe benaderingen die de belofte inhouden de ontstane afgrond tussen wetenschap en andere gebieden van denken te overbruggen.’8
De erfenis aan menselijke culturele inzichten is niet beperkt tot het kleine spectrum, gevormd door de laatste drie of vierduizend jaar en onderbroken door een tussenperiode, waarin de westerse beschaving zich afsloot van die van andere rassen en tijden. Zoals de belangrijkste grondlegger van de theosofische poging van de 19de eeuw en verder, zei:
Haar reputatie zal niet worden gevestigd door polemische pamfletten of sensationele krantenartikelen, maar door de zichtbare verwezenlijking van haar oorspronkelijke plan om een kern van universele broederschap te vormen, de oosterse literatuur en filosofie nieuw leven in te blazen9 –
die als een gemeenschappelijk bezit aan de mensheid in haar geheel ten goede moeten komen en niet beperkt moeten blijven tot enkele geleerde deskundigen. Dat is inderdaad een opmerkelijk programma, waarvan we de verwezenlijking beginnen te zien als we letten op de klimaatverandering in het denken vanaf de 19de eeuw, via de beginjaren van deze eeuw, tot in onze eigen tijd. Het denkbeeld van een broederlijke relatie die alle mensen omvat, ongeacht het etiket van ras, kleur, godsdienst of wat ook – mannen zowel als vrouwen – was toen ondenkbaar of in ieder geval onaanvaardbaar! In deze tijd echter vinden we in praktisch ieder land groepen, vooral van jongeren, die hetzelfde idee voorstaan.
Dat we bovendien met de overige mensheid de grote schatten aan oosterse en andere filosofieën, religies en wetenschappelijke ideeën delen, is een belangrijke bijdrage van HPB. Zij was de eerste die het erfdeel van de mensheid over de oorsprong en de mogelijke bestemming van de mens, in zijn oude en moderne uitdrukkingsvormen, onder een groot publiek verspreidde. Op westerse universiteiten was wel iets van dit erfgoed aanwezig, afzonderlijk geëtiketteerd en gescheiden naar de beschavingen die in verschillende tijdperken en plaatsen hadden gebloeid, maar voordat zij bekendmaakten wat ze hadden ontdekt, had niemand de gemeenschappelijke facetten bijeengebracht om de universaliteit van de overleveringen en de symboliek aan te tonen.
De geheime leer brengt inderdaad veel voorbeelden bijeen van wat in oude vormen van dezelfde leringen bewaard is gebleven en toont aan dat in de bewoordingen van verschillende talen, de betekenis die men daaraan hechtte dezelfde was. Alle gaan over de oorsprong van de mensheid in een onzelfbewuste toestand van zuiverheid, en haar geleidelijke afdaling in het stoffelijke aardse bestaan om latente vermogens te ontplooien en geleidelijk meer en meer tot uitdrukking te brengen van het goddelijke dat het ware centrum is van iedere levensvorm, vanaf het kleinste subdeeltje omhooggaand.
De oude waarheden, zoals die in een nieuwe weergave door het werk van HPB naar onze tijd zijn overgebracht, draaien in wezen om het thema dat het heelal leeft en dat het leven er niet aan is toegevoegd. Het is niet ‘iets’ in de zin van volslagen levenloosheid, want er is nergens een bewijs dat dode stof bestaat. Het scheppingsproces is niet beperkt tot het verleden: het is een doorlopende, ononderbroken ontplooiing van eigenschappen, die zich over de hele kosmos uitstrekt en ieder deeltje en verzameling van deeltjes voortstuwt in een stroom van evoluerende bewustzijnscentra die er het hart van vormen.
Wil de tekst werkelijk voor ons gaan leven, dan moeten we daarmee onze eigen innerlijke tweespraak houden. Doen we dat, dan worden we ons ervan bewust dat we inderdaad deelhebben aan een universeel proces. De essentie van de GL, met die van haar klassieke werk De stem van de stilte, moet eerder worden beleefd dan gelezen.
De energie die vrijkwam door haar inspanningen heeft de boeien verbroken van het volslagen materialisme, dat sinds het verval van de geestelijke beschavingen de vooruitgang tegenhield. De door Descartes gestelde dualiteit van ‘God’ en ‘stof’ die volgde op de onvolmaakte leer van Aristoteles, heeft de westerse beschaving ongetwijfeld eeuwenlang tegengehouden. In dat opzicht heeft het werk van HPB een katalyse op gang gebracht, zowel als een reinigingsproces, dat nog lange tijd nodig heeft voordat het menselijk hart volledig is gezuiverd. In verschillende delen van de wereld zijn er duidelijke tekenen dat een nieuw tijdperk daagt.
Noten
- P.D.B. Collins, A.D. Martin, E.J. Squires, Particle Physics and Cosmology, John-Wiley and Sons, 1989, blz. 389.
- Le nouvel esprit scientifique, Parijs, 1934; The New Scientific Spirit, vert. Arthur Goldhammer, Beacon Press, 1984, blz. 62.
- Walter Moore, Schrödinger, Life and Thought, Cambridge University Press, 1989, blz. 463-4.
- Op.cit., blz. 464; 1946 Eranos Meeting, Zwitserland.
- The New Physics, red. Paul Davies, Cambridge University Press, 1989, blz. 1. Vele van de meest vooraanstaande natuurkundigen van de wereld leverden bijdragen aan dit belangrijke werk.
- Paul Davies, The Cosmic Blueprint, Simon & Schuster, 1988, blz. 200.
- Op.cit., blz. 203.
- ‘Weekend Supplement’, 14 juli 1990.
- ‘Our three objects’, Lucifer, september 1889, blz. 1-7; ‘Onze drie doelstellingen’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 4:74; vgl. ook The Original Programme of the Theosophical Society, TPH,1931; herdrukt in H.P. Blavatsky: Collected Writings, 7:145.